Vooys. Jaargang 29
(2011)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| ||||||||||
Matthijs Ponte
| ||||||||||
ProfeetIn een aflevering van ‘Berichten uit de samenleving’ wordt de voordracht van ‘Voor eigen erf’ getoond, samen met de daaropvolgende confrontatie die Reve heeft met André Haakmat, de Surinaamse jurist die eerder het openbaar ministerie assisteerde in het ezeltjesproces. Haakmat beschuldigt Reve daar van medeplichtigheid aan een potentiële nieuwe kristalnacht onder het mom van ‘deftige poëzie’. Reve verdedigt zijn optreden door te wijzen op de slechte sociale omstandigheden waarin (toen voornamelijk SurinaamseGa naar voetnoot1) immigranten terecht kwamen na aankomst. Hij wenst die mensen | ||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||
een dergelijk leven niet toe, vreest voor verval in criminaliteit en stuurt ze daarom liever terug naar hun eigen ‘takkie-takkie-oerwoud’. Voor eigen erf
Onze kassiers op de wegen beroofd;
aan ouden van dagen op klaarlichte dag
hun beurzen met spaargeld ontrukt,
onze roomblanke dochters onteerd.
Waarheen, mijn Vaderland?
O Nederland, ontwaak!
Gooi al dat zwarte tuig er uit:
Ons land voor ons!
Op, naar de Blanke Macht!
Reveliefhebbers hebben deze laatste uitleg steeds dankbaar omarmd. In het begin van de eenentwintigste eeuw was het zelfs aanleiding om Reve een zeker politiek profetisme toe te dichten. De dag na zijn dood wijdde televisieprogramma Buitenhof een gesprek met cabaretier Diederik van Vleuten aan de erfenis van Reve. Van Vleuten zegt daar er ‘absoluut van overtuigd te zijn dat Reve niet echt een racist was’. In een column in datzelfde programma herhaalt romanschrijfster en katholiek Désanne van Brederode vervolgens deze kijk op de situatie nog eens met verve. Ze schrijft ‘onder de indruk van zijn profetische woorden’ te zijn, verwijzend naar Reves verdediging tegenover de aanklacht van Haakmat. Dezelfde week waarin Van Brederode haar column voorleest verscheen er een rapport van de hand van een aantal prominente oud-politici waaronder Hans Dijkstal, Jos van Kemenade en Jan Terlouw onder de titel ‘Eén land, één samenleving’, waarin een pleidooi werd gehouden voor de multiculturele samenleving. Van Brederode reageert schamper in verwijzing naar de woorden van Reve: Als de brave oud-politici die dinsdag een pleidooi voor het voortbestaan van de multiculturele samenleving publiceerden, destijds beter naar Reve hadden geluisterd, was hun wederopstanding thans niet nodig geweest. (Buitenhof, 6 april 2006) Een nogal krasse observatie in het licht van de gebeurtenissen: als we Reve toen in zijn racisme gevolgd hadden, zaten we nu niet met Wilders en al diens adepten. Toegegeven: wie het verkiezingsspotjeGa naar voetnoot2 van Rita Verdonks inmiddels ter ziele gegane Trots op Nederland uit 2010 bekijkt, ziet dat het gedicht daarmee nagenoeg perfect verfilmd is. Het enige wat in het filmpje aan het rijtje nationale misstanden is toegevoegd is een | ||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||
scène waarin een groepje opgeschoten ‘kutmarokkaantjes’ ambulancepersoneel aanvalt. Daarmee is het, net als het gedicht destijds, een geactualiseerde versie van hetgeen in wezen niets anders is dan clichématige xenofoob-rechtse propaganda. Toch beschrijft ook Revekenner en huisvriend Tom Roduijn Reve als ‘profeet en ziener’ in een aan de kwestie gewijde aflevering van Andere tijden. Anderen, zoals biograaf Nop Maas, ontkennen in die uitzending simpelweg zijn oprechtheid. De man sarde maar wat: ‘de winkel moet lopen.’ ‘Voor eigen erf’ is een raar gedicht, dat eigenlijk, in woordkeuze, stijl en toon volledig buiten de rest van het oeuvre lijkt te vallen. Het is dan ook niet in de Verzamelde gedichten opgenomen die in 1992 verschenen bij uitgeverij Van Oorschot. Het meest opvallende aan het gedicht is de volledige afwezigheid van ironie in de regels. Die moet bij de voordracht gehaald worden uit de entourage: de ketting om zijn nek waaraan een hakenkruis, een hamer en sikkel, een peaceteken en het kruis van Christus, de witte bokshandschoen die hij na lezing in een slappe Hitlergroet, zoals alleen de führer die zelf maakte, de lucht in steekt en de weinig overtuigende marcheerpas die hij maakt op de tonen van een medley met daarin onder andere ‘De Internationale’. Op papier blijft er van die ironie niets over. In een filmpje dat weblog De ContrabasGa naar voetnoot3 vorig jaar na afloop van de enorme verkiezingsoverwinning van de PVV in Kerkrade maakte, wordt dit nog eens pijnlijk duidelijk. Wanneer men in het filmpje ‘Voor eigen erf’ zonder verdere context aan de Kerkradenaars te lezen geeft, zijn deze glashelder: het is net Wilders! | ||||||||||
De politiek/ het politiekeVan oudsher is de neerlandistieke literatuurwetenschap sterk historisch georiënteerd. De studie is daardoor altijd enigszins wars geweest van theoretische reflectie zoals je die treft bij de studie Algemene Literatuurwetenschap. Dat lijkt ook zijn sporen na te laten in de Revereceptie. De gedachte dat het antwoord op de vraag of Reve al dan niet racist was beantwoord zou kunnen worden in verwijzing naar de daadwerkelijke intentie van de auteur Gerard Reve, spreekt in dezen boekdelen. Niet alleen vervalt men bij een dergelijke vraagstelling onvermijdelijk hopeloos in de intentional fallacy, ook laat het zien hoe beperkt de opvatting van de notie ‘politiek’ is in het Nederlandse intellectuele discours. Politiek is niet, of niet alleen: je mengen in of reflecteren op het actuele debat in Den Haag. Veeleer is politiek datgene wat je in taalgebruik bewust of onbewust eveneens bestendigt of verwerpt. De socioloog Willem Schinkel benoemde een binnen de hedendaagse filosofie inmiddels behoorlijk gangbaar onderscheid tussen ‘de politiek’ en ‘het politieke’ - of kortweg ‘politiek’ - in navolging van Jacques Rancière, onlangs nog eens kernachtig in het noodnummer van Open dat verscheen in het kader van de bezuinigingen op de kunst- en cultuursector: ‘Politiek is te zien als de spanning en de | ||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||
strijd over de fundamentele vragen die het samenleven met zich meebrengen.’ (Schinkel 2011: 10) Politiek is daarmee nadrukkelijk ook een notie die zich manifesteert in elke taaluiting, voeg ik daar aan toe. Daartegenover staat ‘de politiek’: ‘Dat is de Haagse verwerking van die fundamentele spanning.’ Een fout die structureel wordt gemaakt in het recente debat over engagement in de literatuur, aangezwengeld door de Amsterdamse hoogleraar Thomas Vaessens in zijn boek De revanche van de roman, is de enge opvatting van ‘politiek’ die daarin gehanteerd wordt, namelijk als ‘de (Haagse) politiek’. Die opvatting van politiek domineerde ook het eerder aangehaalde debat over Reves ‘Voor eigen erf’. In het vervolg van dit stuk laat ik die visie op politiek, als irrelevant, buiten beschouwing en richt ik me op de bredere definitie van het politieke. Als uitgangspunt neem ik daarvoor een lezing van de religieuze houding die het latere deel van het oeuvre van Reve kenmerkt. | ||||||||||
Trouw dienaarEen progressieve literatuur, waar Reve zich veelvuldig en hartstochtelijk tegen heeft verzet is niet noodzakelijkerwijs een literatuur waarin de loftrompet wordt gestoken voor de arbeider. Het is mogelijk een progressieve, dan wel conservatieve, literatuur te schrijven die niets inhoudelijks te melden heeft over welk politiek thema dan ook. Politiek is wat altijd eveneens vervat zit in elke talige uiting en dus ook in literatuur. De vraag naar politieke literatuur is daarom allereerst een vraag naar de verhouding die een literaire tekst aangaat met het politieke aspect van zijn eigen taal, de taal in zijn algemeenheid en de metafysica die daaruit gedestilleerd kan worden. Gevraagd naar de politieke aspecten van het werk van Reve zal ik daarom eerst een bredere karakterisering van zijn werk, stijl en thematiek moeten geven alvorens tot een antwoord te kunnen komen. Twee jaar voordat Reve zijn gedicht in Kortrijk voorlas schreef hij het volgende gedicht: Trouw
Indien het waar is wat de sterrenkijker zegt
- dat wij niet anders dan een korrel zijn,
wat kruim, een handvol stof bij toeval uitgestoten
in wezenloze wolk van stof in oorzaakloos heelal -
had ooit dan God Zijn eigen Zoon gezonden
om ons te redden?
Werpt hem in het vuur! Verbrandt die Galileï! (Reve 2007: 93)
Het is een humoristisch, maar vooral ook een militant religieus gedicht. De religie die het voorstaat heeft een expliciet antiwetenschappelijk karakter. Die wetenschappelijkheid wordt als een bedreiging ervaren en moet om die reden krachtig bestreden worden, en wel op middeleeuwse wijze, in de traditie van de zwartste, meest geweld- | ||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||
dadig repressieve momenten van de inquisitie. Wetenschap is ketterij. Wat knap is aan ‘Trouw’ is de suggestie van bewijsvoering die erin besloten ligt: er wordt een vermeende zwarte zwaan (Gods handelen) opgevoerd die de noodzakelijk geachte witheid (een betekenisloos heelal) van alle zwanen onderuit zou halen. Maar in wezen plaatst Reve gewoon het ene, betekenisgevende, wereldbeeld tegenover een ander, zinledig, wereldbeeld en kiest daarin partij. De twee zaken kunnen niet tegelijkertijd waar zijn: ‘God’ en ‘oorzaakloos’ kunnen niet naast elkaar bestaan en dus is het onzin om het ene als bewijs tegen het andere af te zetten. Dat is daarom ook het punt niet. Het wereldbeeld dat Reve opvoert is geenszins noodzakelijk of vanzelfsprekend; juist niet. Militant spreken in het spoor van de Openbaring is, zoals de titel aangeeft, veeleer een keuze en een kwestie van trouw, van getrouwheid aan hetgeen die Openbaring van Christus heeft blootgelegd. Dat is wat Reve hier, naar goed PaulinischGa naar voetnoot4 gebruik, laat zien. Die openbaring doet zich voor als waarheid in een verder schijnbaar betekenisloze wereld, waar steeds weer, en met volle inzet, voor gestreden moet worden.Ga naar voetnoot5 | ||||||||||
MysticusDe religiositeit van Reve is in de receptie zelden ernstig genomen.Ga naar voetnoot6 Althans: in de regel deed men het af als pesterige ironie. Dat het oeuvre van Reve volkomen doordesemd is van ironie staat natuurlijk buiten kijf. Het is echter curieus dat dit als argument wordt opgevoerd om het van de oprechtheid te ontdoen. Interessanter en zinniger is het om zijn gebruik van ironie juist te lezen in het licht van zijn religieuze overtuigingen. Die religie is antiwetenschappelijk, maar ook eigenzinnig in zijn omgang met kerkelijke symbolen. De verhouding die Reve zoekt met de godheid is uiterst particulier en doet nog het meest denken aan het werk van klassieke mystici als Meister Eckhart en Angelus Silesius. Die mystieke traditie kenmerkt zich door een structureel onttrekkende beweging. Omdat God niet aanraakbaar is, in taal of materie, kun je slechts cirkels trekken om zijn naam, metaforen aanwenden en rituelen uitvoeren. Zijn toetreding tot de katholieke kerk geeft Reve een heel apparaat aan symbolen waarmee hij de leemte die de naam van God is, metaforisch op weet te vullen. Het levert hem het systeem en de taal op waarmee hij zijn ‘gekte’ kan kanaliseren. Mystiek is vanuit zijn aard de ironie, wellicht ook de gekte, zelve. De eeuwige strijd | ||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||
om bij God te komen vindt plaats vanuit de grondgedachte dat het vervullen van die ultieme wens onmogelijk is. De strijd dient zich aan als een even noodzakelijke als onmogelijke paradox. Een kenmerk van die strijd is dat hij wederkerig is. Een mooi voorbeeld hiervan tref je in een vertaling die Reve ooit ergens aan de binnenkant van een envelop schreef waarin hij op 28 februari 1982 een brief stuurde naar Geert van Oorschot: Ik ben als Hem zo groot,
Hij is als ik zo klein.
Ik kan niet zonder Hem
Hij zonder mij niet zijn. (Reve 2005: 692)
Het betreft een vertaling van een gedicht van de zeventiende-eeuwse mysticus Angelus Silesius. Silesius schreef voornamelijk dergelijke kwatrijnen waarin de wederkerigheid en onmogelijkheid van de relatie God-mens centraal staan. Een dergelijk schrijven echoot direct door in Reves eigen poëzie, bijvoorbeeld in een iconisch geworden gedicht uit 1965: Dagsluiting
Eigenlijk geloof ik niets,
en twijfel ik aan alles, zelfs aan U.
Maar soms, wanneer ik denk dat Gij waarachtig leeft,
dan denk ik dat Gij Liefde zijt, en eenzaam,
en dat, in zelfde wanhoop, Gij mij zoekt
zoals ik U. (Reve 2007: 56)
Het wanhopige, liefdevolle, verlangen tot eenwording die mens en God hier met elkaar delen, vormen de kern van de mystieke traditie waar Reve zich in plaatst en die uiteindelijk terug te voeren is tot het werk van Plato. Het gehele project van Plato is uiteindelijk een aanklacht tegen de heersende democratische politiek van Athene, waarin het niet mogelijk blijkt om Socrates, die zijn handelen in het teken stelde van de onaanraakbare waarheid en bereid was in zijn zoektocht naar die waarheid onorthodoxe methodes te hanteren, binnen de muren van de stad te dulden. Anders dan de klassieke mystici, breidt Reve dit proces ook naar het lichamelijke uit, iets wat we allicht op andere wijze ook kennen uit het werk van Plato. De beroemde seksuele eenwording van de schrijver en God in de vorm van een muisgrijze ezel in Nader tot U spreekt in principe over dezelfde wederkerigheid. Maar ook Reves omgang met de Meedogenloze Jongen in, bijvoorbeeld, Moeder en zoon, spreken over de vleselijke eenwording van God en mens, waarin de Meedogenloze Jongen de godheid representeert. En hoewel deze jongen gewoon rondloopt over de aarde, is hij nog even onbenaderbaar. Dat motief zien we ook terug in Reves poëzie: | ||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||
Herkenning
Nu weet ik, wie gij zijt,
de Jongen die ik eenzaam zag te Woudsend en daarna,
nog op dezelfde dag, in een café te Heeg.
Ik hoor mijn Moeders stem.
O Dood, die waarheid zijt: nader tot U. (Reve 2007: 60)
| ||||||||||
Terugtrekking uit de polisIn de roman Moeder en zoon is het de viertienjarige ‘Matroos’Ga naar voetnoot7 die optreedt als de incarnatie van het goddelijke. De roman opent met een jeugdherinnering van hoofdpersoon Gerard aan zijn gewoonte om als kind op nieuwjaarsdag stiekem kerstbomen de ouderlijke schuur in te trekken om aldaar de kerst die in het gezin niet gevierd kon worden, alleen en afgezonderd in het heimelijke alsnog te vieren. Hoewel, alleen, hij heeft een partner in crime gevonden in een jongetje uit de buurt, Nikie, voor wie hij al even heimelijke gevoelens koestert. Deze terugtrekking in het private, eventueel met een broeder/geliefde zoals Nikie in Moeder en zoon, vormt de kern van Reves religieuze proces. Zijn religiositeit kan en mag geen wortel schieten in de publieke sfeer. Terugtrekking is even noodzakelijk als funderend voor zijn ervaring ervan. Hetzelfde geldt voor zijn verhouding met de Matroos. De Matroos treedt voor het eerst op in het boek als Gerard met een stuk in zijn kraag in een stilstaande trein zit. Op het perron ziet hij een jongeman staan waarin hij gelijk ‘de ware’ herkent. En in dat besef doet hij ter plekke een belofte aan God: ‘“Als het iets wordt... als het werkelijk iets wordt... dan word ik Rooms-katholiek.”’ (Reve 1999: 514) Het is de erotische vervoering die Gerard naar het katholicisme toe leidt. Wat daarbij in het oog springt bij lezing van het hoofdstuk waarin de ontmoeting wordt beschreven, is dat de vervulling van zijn wens zich te verenigen met de jongeman op het perron die de ware is, direct in de hoek van ‘de onmogelijkheid’ en het ‘verbod’ gedrukt wordt. Hoewel er in de passage dus sprake is van een eventuele aansluiting bij een geïnstitutionaliseerde geloofsgemeenschap, is er ook direct sprake van obscuriteit en onmogelijkheid: ‘Het was toch iets dat eigenlijk niet kon bestaan?’ (Reve 1999: 515) De roman vervolgt met de eerste kennismaking van Gerard met het instituut kerk. | ||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||
Een ontmoeting waar hij halfslachtige gevoelens bij heeft, maar waar in elk geval de symboliek, erotische spanning en taal hem erg aanstaan. Via een kennis komt hij in contact met een zekere priester Lambert S. die zich ontfermt over artistiek volk met katholieke aspiraties, zoals ook Gerard. Onder diens begeleiding begint hij diensten te bezoeken. En ook binnen de katholieke kerk zoekt hij gelijk het heimelijke op. Enerzijds zoekt hij die in de onder wijde gewaden verholen schoonheid van de misdienaars die stiekeme pompende bewegingen maken bij het oppoetsen van het orgel. Anderzijds vindt hij het ook terug in de ‘geheimtaal’ (Latijn) die in de kerk gebezigd wordt. Het is goed dat die daar gesproken wordt, want hoewel het voor waarschijnlijk geen van de aanwezigen (‘het zorgeloze kunstenaarsvolkje’) verstaanbaar was, konden ‘de onuitsprekelijke dingen het beste in een geheimtaal worden uitgesproken’. Die geheimtaal is althans beter dan de taal van ‘de paarse karpathenkop Paul de Groot, die het internationale wereldproletariaat aller landen opriep tot de onvermoeibare, eensgezinde en genadeloze klassenstrijd, “schouder aan schouder” uiteraard’, want dat was helemaal geen taal. (Reve 1999: 550) Waarheid doet zich voor Reve voor in het heimelijke en wordt besproken in een verholen taal. De religiositeit van Reve, en daarmee het leeuwendeel van zijn oeuvre, bestaat dus uit een noodzakelijke terugtrekking uit de polis, de publieke sfeer, waar niet het religieuze ware, maar het pragmatische ethische richtinggevend is. Opschorting van het domein van het ethische is iets wat telkens terugkeert in zijn oeuvre. Alleen dan en daar kan hij zijn rituelen uitvoeren, zijn altaren opwerpen en offersGa naar voetnoot8 brengen en zijn doorgaans met één of andere seksuele handeling gepaard gaande gebeden uitspreken. Alleen daar vindt hij ‘eindelijk, eindelijk eens een beetje waarheid, eindelijk iets dat diepte en betekenis had, eindelijk iets dat echt en geen fopspeen was!’. (Reve 1999: 529) Het meest extreem vindt deze opschorting van het ethische in Moeder en zoon plaats in het midden van de roman. Hij heeft zijn leven dan volledig ingericht op het één worden met Matroos en is constant bezig met het brengen van offers in dit licht. Zo ook bezoekt hij op gegeven moment een zekere Otto van D. Gerard valt de jongen lastig met een ogenschijnlijk jaloers fantasieverhaal over een andere man in diens leven. Hij kleedt hem uit en verschaft zich, nadat de twee zich in een klein donker rommelkamertje (niet toevallig zo vergelijkbaar met het kamertje waar hij als kind met Nikie de kerstbomen altijd heen had gebracht) en als zodanig in het private hebben teruggetrokken, niet geheel naar de zin van de jongen, een weg tot zijn ‘geheime opening’. Terwijl ze de liefde bedrijven, althans seksuele handelingen verrichten, fantaseert Gerard hardop met hem over een toekomstig leven samen, dat ze veelbetekenend in het zicht van de haven spenderen. Samen zullen ze de zojuist ingescheepte matrozen opvangen, opdat deze zich door Otto, tegen betaling, kunnen laten verleiden. Wat hij | ||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||
echter voor Otto verzwijgt, is dat de opbrengst van diens hoereren niet naar Otto zelf zal gaan, maar in zijn geheel op de rekening van Matroos zal worden bijgeschreven. Terwijl Gerard zich hardhandig richting zijn tweede orgasme van de dag werkt (vlak daarvoor had hij zich al afgerukt ter meerdere eer en glorie van Matroos), veranderen de woorden langzamerhand wederom in een soortement van gebed. Een gebed, kunnen we in deze context wel zeggen, dat wordt uitgesproken als onderdeel van een of-ferritueel. We lezen: ‘Je... mag... alles... met... hem... doen...’ stamelde ik. | ||||||||||
De politiek van Reve: ironische terugtrekkingHet politieke van Reve zit in de politieke houding die zijn religieuze geste veronderstelt. De verkrachtingsscène, die in de geperverteerde religieuze belevingswereld van Gerard volstrekt gerechtvaardigd en verdedigbaar is, kan slechts plaatsvinden buiten het domein van de polis, de publieke sfeer, in de heimelijke terugtrekking in het private. In die beweging schuilt de politiek van Reve. De politiek in enge zin is voor Reve niet meer dan een bedreiging van zijn religieuze identiteit, waar het altijd voor zal moeten wijken. Het politieke in het werk van Reve zit daarmee wel degelijk verscholen in de ironie, een ironie die allereerst een religieus en mystiek doel dient. Die ironie is vijandig tegen elke vorm van politieke plaatsbepaling en daarin allicht uiterst politiek. Aspecten in het werk sluiten zich daarbij in zekere zin ook aan bij het werk van een taalfilosoof als Jacques Derrida, die zich in diens strategie van structurele ontmanteling van de heersende taal allereerst en vooral hoedt voor uitsluiting en definitieve duiding. Het grote verschil is dat het project van Derrida ook in expliciete zin uiterst politiek en ethisch gekleurd was, waar de politieke consequenties van de taal voor Reve op het eerste gezicht irrelevant lijken. Politiek is voor Reve wellicht niet meer dan een noodzakelijk restproduct van het überhaupt bezig zijn met taal. Natuurlijk uit Reve zich racistisch op veel plekken in zijn oeuvre. Het gedicht ‘Voor eigen erf’ is daarin slechts één van vele voorbeelden. Maar het wezen van het werk van Reve is in mijn ogen niet op dit niveau politiek relevant of zelfs maar interessant. Zoals het oeuvre van Plato erop gericht is een staat te stichten waarin Socrates, en daarmee de waarheid, een plek heeft, zo is de politiek die uit Reves werk naar voren komt erop gericht ruimte te geven aan de religieuze perverseling of extremist. Zijn taal is gericht op en gewijd aan het omcirkelen van het onnoembare. Wellicht is het in die, gans andere, zin dat zijn werk zich inderdaad in zekere zin bindt aan de actualiteit. Het politieke | ||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||
in het werk van Reve weigert zich op enige affirmatieve wijze te mengen in het maatschappelijke domein en richt zich volledig op het private. Het is daarom ook dat de ironie van de PVV en het Nederlandse nieuw-rechts wellicht wel lijkt op de ironie van Reve, zoals Bas Heijne recent vaststelde in NRC Handelsblad, maar uiteindelijk toch ook een volstrekt andere is. Het antisocialisme van de ‘Grote Volksschrijver’ moet toch vooral begrepen worden als antimaatschappelijk, geschreven in het licht van de Waarheid van de openbaring en het persoonlijk lijden. Het werk plaatst ons daarmee uiteindelijk voor een immer actuele, reële en indringende politieke vraag, die eigenlijk te groot is om weg te grinniken: hoe gaan wij om met de radicale buitenstaander, met de vreemdeling die de lokale mores fundamenteel als onleefbaar verwerpt? Het is die vraag die in mijn ogen centraal gesteld zou moeten worden in de reflectie op de politieke dimensie in het werk van Reve. Een reflectie die veeleer zou beginnen bij gedichten als het hier ter afsluiting geciteerde ‘Getuigenis’, dan bij ‘Voor eigen erf’. Getuigenis
Ze willen dat ik schrijf
voor de vooruitgang.
Maar ik kan niet schrijven zoals zij,
al stam ik van hen af.
Ik moet de wijken van het volk in
En mijn oor te luisteren leggen:
zo hoor je nog eens wat.
Wat wil het volk?
Niet veel goeds, dat is zeker.
Dus ga ik de straat op,
met mijn eigen vaandel
waarop geschreven staat:
Vrijheid! Ziekte! Ouderdom!
Lang leve de Dood! (Reve 2007: 125)
| ||||||||||
Literatuur
|
|