Vooys. Jaargang 29
(2011)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Martine Veldhuizen
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
derlandse leerdichten en traktaten uit de veertiende en vijftiende eeuw, van Jan van Boendale (1279 - circa 1350) en Dirc Potter (circa 1370-1428). Potter en Boendale geven op een aantal plaatsen expliciet voorschriften over eigenlof en lof van anderen. Zij zijn twee van de belangrijkste lekenschrijvers van zogenaamde Middelnederlandse ‘adviesteksten’. De teksten bestaan voornamelijk uit raadgevingen over hoe mensen met elkaar moeten omgaan, bijvoorbeeld over het geven van lof en kritiek. De strekking in deze adviesteksten is vaak verrassend pragmatisch: ‘Houd rekening met de medemens, maar zorg dat je er zelf niet bij inschiet’ is vaak het onderliggende devies. Het doel van de teksten is om het geïntendeerde publiek te helpen om een goed eeuwig, maar vooral ook aards bestaan op te bouwen.Ga naar voetnoot1 Ik analyseer passages uit het corpus van de beide auteurs en kijk naar hun opvattingen over eigenlof en lof door anderen. Eigenlof is geen wenselijk gedrag volgens bovenstaande auteurs en lof door en over anderen wordt juist wel aangeraden. Met name ga ik in op de vraag waarom men zich volgens Boendale en Potter niet mag uitspreken over eigen verdiensten. Met andere woorden: waarom is eigenlof taboe volgens deze laatmiddeleeuwse auteurs?Ga naar voetnoot2 | |||||||||||||||||||||||||||||||
Jan van BoendaleDe Antwerpse stadsschrijver (‘schepenclerc’) Jan van Boendale schrijft over de spreekhandeling ‘eigenlof’ in Melibeus, een allegorische adviestekst uit 1342.Ga naar voetnoot3 De raadgevingen van dit werk zijn gekaderd binnen een verhaal over de rijke Melibeus. Hij zint op wraak, omdat vijanden zijn huis hebben aangevallen. Melibeus laat zich daarbij in eerste instantie adviseren door onbetrouwbare raadgevers. Maar zijn vrouw Prudentia praat op hem in en probeert hem wat verstand, ‘prudentie’, bij te brengen. De dialoog tussen Melibeus en Prudentia vormt de ruggengraat van het werk, waarbij het advies van Prudentia ook als norm geldt voor het geïntendeerde publiek. In dit verband geeft Prudentia advies over de spreekhandeling ‘lof in eygenen mont’. Ze stelt dat iemand zichzelf niet mag prijzen, want op het moment dat hij of zij zichzelf aanprijst, is de lof niet ‘zuiver’ meer. Wie zichzelf ‘vroet’ (wijs) noemt, zal voor een ‘sot’ (dwaas) gehouden worden: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Want prijs ende lof in eygenen mont
wert onsuver talre stont.
Die hem selven vroet segghen,
salmen metten sotten legghen.
(Melibeus, r. 1171-1174)
‘Want prijs ende lof in eygenen mont / wert onsuver talre stont’: het is een uitdrukking die sterk doet denken aan ‘eigenroem stinkt’. Opvallend is het voorbeeld dat Prudentia daarna noemt van die corrumperende werking van eigenroem, over zich ‘wijs’ noemen en als ‘dwaas’ beschouwd worden. ‘Wijs’ en ‘dwaas’ vormen binnen het Middelnederlands een scherpe tegenstelling. De boodschap van de eigenroemer, ‘ik ben wijs’, wordt volledig omgedraaid door recipiënten tot ‘hij is dwaas’. Met andere woorden: het sociale oordeel van de toehoorders is tegengesteld aan de boodschap van de spreker. In Der leken spieghel (1342) haalt Jan van Boendale dezelfde uitdrukking over ‘lof in eigen mond’ aan. Der leken spieghel is een leerdicht waarin hij de heilsgeschiedenis beschrijft, van schepping tot Apocalyps. Daarnaast geeft hij zijn lezers met regelmaat raad over praktische en ethische zaken. Boendale spreekt over ‘lof in eyghenen mont’ in het hoofdstuk ‘Hoe hem die mensche hebben sal onder die liede ende alrehande wijshede’ oftewel ‘Hoe mensen zich in gezelschap dienen te gedragen en andere adviezen’. Niet alleen adviseert Boendale om geen ‘lof in eigen mond’ te nemen, hij voegt er een advies aan toe. Men mag de loftrompet niet over zichzelf steken, maar wél over iemand anders. Boendales advies gaat behoorlijk ver. Iemand moet zo grootmoedig zijn, dat hij zelfs de ‘doghet ende ere’ moet doorvertellen van vijanden. Is u ere of doghet gheschiet,
dat en suldi voort segghen niet;
Want lof in eyghenen mont
wart onsuver talre stont;
maer eens anders doghet ende ere
die en verberghet nemmermere,
al waert openbare
dat hi u viant ware.
(Der leken spieghel boek III, hoofdstuk 114, r. 253-260)
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Boendales SidracDe spreekhandeling ‘spreken van lof over anderen’ wordt dus door Boendale als positieve tegenhanger van de spreekhandeling ‘eigenlof’ gepresenteerd. Inzicht in deze dichotomie van eigenlof versus lof over anderen biedt een ander werk van Boendale. Adviezen over eigenroem en het geven van lof staan, naast Melibeus en Der leken spieghel, ook in Boendales Boec van Sidrac (eerste kwart van de veertiende eeuw). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Illustratie: Vince Trommel
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De teksten bestaan uit opeenvolgingen van vragen en antwoorden over de meest uiteenlopende levensbeschouwelijke onderwerpen. Een ‘koning Boctus’ wordt gepresenteerd als vragensteller en het wijze personage Sidrac beantwoordt de vragen. Net als Prudentia in Melibeus, vormen Sidracs antwoorden adviezen voor de lezers of luisteraars van Boec van Sidrac. Over ‘lof in eigen mond’ vraagt koning Boctus het volgende aan Sidrac: ‘Eest goet dat hem een mensche vort doet van dien datti selve ghedaen heeft oft es beter datti swige?’ Met andere woorden: is het goed om positieve informatie over jezelf te geven, of is het beter om te zwijgen? Volgens Sidrac is het beter om te zwijgen over eigen kwaliteiten. Men zou verwachten dat de reden voor dit advies ligt in het feit dat men zich wellicht beter voordoet dan hij of zij is en dus liegt. Maar waarheid en leugen spelen geen cruciale rol bij eigenroem. Het gaat om werkelijke verdiensten, zoals de verifieerbare dertig miljoen verkochte platen van Anneke Grönloh. Wat allereerst wel een reden van Sidrac is om eigenroem na te laten, is omdat eigenroem zou ingaan tegen de wil van God (‘soe doense dat God zere haet’). Iemand die daarentegen zwijgt over zijn eigen verdiensten, doet God ‘lieve ende scande den duvel’. Daarnaast geeft Sidrac vooral redenen die niet met de relatie tussen God en mens, maar met mensen onderling te maken hebben. Eigenroem is zinloos voor de spreker zelf, want eigenlof heeft geen enkele overtuigingskracht (‘Daer omme dat sy gene cracht en hebben in hem’) voor de toehoorders. De woorden van de eigenroemer worden niet geloofd door de toehoorders en de boodschap van de spreker wordt genegeerd.Ga naar voetnoot4 Sidrac houdt Koning Boctus voor dat de eigenroemer zelfs als minder deugdzaam en waardevol wordt gezien dan hij of zij in werkelijkheid is (‘en daer af werden sy gehouden over onwerder ende min dogende dan sy sijn’). Net zoals Prudentia beargumenteert in Melibeus, zou er volgens Sidrac als effect van eigenroem sprake zijn van een volledige omkering van positieve persooninformatie. De dapperheid en moed die iemand zichzelf toedicht in gesproken woorden, wordt door ‘die liede’ gezien als lafheid (‘bloetheit’), volgens Sidrac. De boodschap wordt dus niet alleen genegeerd door de ontvangers, maar ook vervangen door een negatieve pendant. Het beste is dus om in zijn geheel te zwijgen over eigen verdiensten, volgens Sidrac. Niet alleen voorkomt dit gezichtsverlies, maar er is nog een pregnante reden om eigenlof na te laten. Wanneer iemand zwijgt over zijn ‘vromicheit’ zal dat juist leiden tot positieve naamseffecten voor diegene. Het is juist de zwijger die ‘mere geprijst ende gehoecht’ wordt. Door niets te zeggen over eigen verdiensten, zal iemand de waardering | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
en erkenning krijgen die hem of haar toekomt. Dat klinkt tegenstrijdig, maar het heeft te maken met de tegenstelling die Boendale in Der leken spieghel maakte tussen eigenlof en lof over anderen. Sidrac legt uit hoe dit positieve naamseffect wordt bewerkstelligd: Maer die vroede man die stoute ende die vrome es, hy sal swigen ende hem houden stille van vertreckene sine vromicheit; ende dan soe es hij mere geprijst ende gehoecht, want die liede vertreckent voir hem ende dan heeft hijs groote ere. Met andere woorden: wanneer een wijze (‘die vroede man’) zwijgt over zijn verdiensten, zullen anderen de verdiensten doorvertellen. Dat werkt wél overtuigend, hij zal veel eer ontvangen. Kortom, Boendale beschrijft in Melibeus, Der leken spieghel en Boec van Sidrac de werking van eigenlof en lof aan en door anderen. Strikt genomen is eigenlof volgens deze uitdrukking geen echte lofvoor de toehoorders. Eigenlof is onzuiver en draagt niet bij aan de waardering van iemand. Sterker nog, de eigenroemer creëert juist een negatief in plaats van een positief beeld. Wil men ‘zuivere lof’ ontvangen, zo blijkt volgens bovenstaande analyse het advies van Boendale te zijn, dan moet men juist over zichzelf zwijgen en andere mensen over je verdiensten of goede eigenschappen laten spreken. Dat is de ‘paradox van de beroemer’. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Dirc Potters Blome der doechdenEen auteur die ook rekenschap geeft van de ‘paradox van de beroemer’ is Dirc Potter. Dirc Potter was een Haagse dichter aan het Hollandse hof die een eeuw later leefde dan Jan van Boendale. Potter bespreekt ‘lof in eigen mond’ binnen het kader van zonde en deugd in Blome der doechden (na 1415). Dit werk is een allegorie waarin het beeld van een mand met bloemen en onkruid als kapstok fungeert om een verhandeling over deugden (de bloemen) en ondeugden (het onkruid) uiteen te zetten. Evenals Jan van Boendale adviseert Dirc Potter om met grote voorzichtigheid om te gaan met eigenroem. ‘Hij is wijs die hem selven niet te vele en beroempt’, stelt Dirc Potter bij zijn behandeling van de deugd ‘wijsheit’. (Blome der doechden: 41) Eigenroem komt vooral aan de orde bij de ondeugd hoogmoed, ‘hoverdie’. Volgens Potter is ‘beroem’ het belangrijkste wiel aan de wagen van hoogmoed. (Blome der doechden: 61; 63-65) Dat maakt eigenlof tot een ernstig vergrijp. Hoogmoed wordt in de late middeleeuwen beschouwd als de moeder van alle zonde. ‘Hoverdie’ is volgens Potter dan ook onkruid van de ergste soort (‘vanden alre vuylsten ende den stinckenden oncruyde dat inden gantsen corve’). Het verband tussen hoogmoed en eigenroem ligt in de achterliggende intentie van de eigenroemer. Potter stelt dat de hoogmoedige mens zich laat voorstaan op zijn of haar eigen verdiensten, omdat hij of zij de intentie heeft om een beeld van zichzelf te creëren als wijs mens: ‘Die hoverdige minsche is groet van worden ende beroempt | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
hem van menighen groten dinghen, om dat die luyde wanen sullen dat hij wijs is.’ (Blome der doechden: 65) Eigenroem is volgens Potter dus een vorm van zelfprofilering. Deze zelfprofilering heeft volgens Potter een geforceerd karakter: hij wil ‘mit fortste gheeert wesen’. (Blome der doechden: 90) Maar een goed imago laat zich niet afdwingen, zo laat Potter evenals Boendale zijn publiek weten. Hij zegt namelijk in dezelfde passage bij de deugd ‘edelheit: die luden en achten [geloven] sijnre niet’. Potter benadrukt dat zelfverheffing leidt tot het tegenovergestelde. Een hoogmoedig mens wordt ‘versmaet’ en bespot. (Blome der doechden: 63) Potter geeft daarnaast een veel doeltreffender strategie van image building, namelijk door precies het tegenovergestelde te doen van zichzelf geforceerd profileren. Volgens Potter zal men zonder twijfel in diens afwezigheid ‘sijn hulde crijgen’, wanneer men zich in aanwezigheid van anderen ‘oetmoedich’ opstelt. (Blome der doechden: 60, zie ook: 90; 100) Als men zelf geen directe invloed kan uitoefenen op lof over zichzelf, dan zorgt het betrachten van de deugd nederigheid ervoor dat mensen daadwerkelijk iets goeds over je zeggen. Met andere woorden, de enige invloed op de waardering, de lof, die iemand ontvangt is goed gedrag en het betrachten van de deugd nederigheid. Net als Boendale adviseert Potter zijn publiek om andermans verdiensten wél door te vertellen. Potter presenteert het als een teken van hoogmoed wanneer men de ander niet de credits geeft die hem toekomen. Wanneer iemand het verdient om geprezen te worden, dan is het wijs om dat ook door te vertellen. (Blome de doechden: 90, zie ook: 41; 61; 100) Kortom, spreken over eigen verdiensten is dus een ernstig vergrijp volgens Potter. Men maakt zich schuldig aan de hoofdzonde hoogmoed én eigenroem is sociaal gezien zinloos voor de spreker, want het draagt niet bij aan een beter imago of meer waardering. Sterker nog, eigenroem heeft een ‘devaluerend’ effect. Als het gaat om eigen verdiensten, moet men de deugd van de nederigheid betrachten. Een deemoedige houding over eigen verdiensten biedt ruimte voor werkelijk overtuigende lofprijzingen - namelijk uit de mond van een ander. Het is bescheidenheid die de mens siert, zo blijkt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De herontdekking van de ‘paradox van de beroemer’In het geheel genomen komt de strekking van Dirc Potters normen over het vertellen van verdiensten overeen met die van Jan van Boendale. Enerzijds wordt benadrukt dat men geen directe invloed kan uitoefenen op zijn of haar waardering. Anderzijds stellen Boendale en Potter dat men verplicht is om positieve informatie over mensen te verspreiden, mits die verdiend is natuurlijk. Kern van de adviezen vormt de ‘paradox van de beroemer’: waardering oogsten is alleen indirect mogelijk, via de lof van anderen. ‘Lof in eigen mond’ is eerder een misprijzing, dan een aanprijzing van iemand. De enige invloed die men op zijn goede naam zou kunnen uitoefenen is door zich goed te gedragen. Omdat lof uit eigen mond niet overtuigend is, kan men niet smokkelen door een goed beeld van zichzelf neer te zetten. Boendale en Potter creëren zo met hun adviezen een maatschappelijk ‘model’, waarin de hoogmoedige blaaskaken | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
worden gestraft en de deugdzame mensen gewaardeerd. Op deze manier genieten enkel de mensen die het werkelijk zouden verdienen waardering van andere mensen - dus zuiver op wat men heeft gedaan en niet door geforceerde zelfprofilering. Met andere woorden: als iedereen zich aan hun adviezen zou houden, krijg je ‘loon naar werken’. Niets menselijks is de middeleeuwer vreemd. Deze Middelnederlandse raadgevingen over eigenlof vertonen verrassende parallellen met recent onderzoek op het gebied van economie en sociale psychologie, waarbij de ‘paradox van de beroemer’ wordt ingezet voor maatschappelijke doeleinden. Sociaal psychologe Aafje Brandt heeft een promotieonderzoek uitgevoerd over psychologische effecten van eigenlof en lof door anderen. Net als Dirc Potter en Jan van Boendale komt Brandt tot de conclusie dat geforceerde zelfprofilering leidt tot een negatief effect op diens waardering bij toehoorders. Brandt zet dit gegeven maatschappelijk in als tactiek op de werkvloer of binnen politieke kringen. Wil men zijn professionele of politieke imago opvijzelen, volgens Brandt, dan kan dat het beste via de mond van anderen. Dus als iemand zegt: ‘Ik ben sympathiek en grappig’, geloven we dat veel minder snel dan wanneer een ander zegt: ‘Menno is sympathiek en grappig.’ Iemand die erg met zijn kwaliteiten te koop loopt, wordt al snel als irritant en opschepperig gezien, waardoor zijn inhoudelijke boodschap deels wordt genegeerd. (Stoffelen 2010, z.p.) In ander hedendaags wetenschappelijk onderzoek wordt het menselijke streven naar ‘waardering’ gepresenteerd als een sociale gedragsmotivator. Dick Pels, essayist in onder meer NRC Handelsblad en De Groene Amsterdammer, presenteerde ‘een nieuwe visie op verdienste en beloning’ waarbij hij gebruik maakt van inzichten in de paradoxale werking van waardering. Pels ontwierp een ‘nieuw’ maatschappelijk systeem, een ‘sociale meritocratie’, die sterk doet denken aan het laatmiddeleeuwse ‘waarderingsmodel’ van Boendale en Potter. (Pels 2007) Niet geld of andere economische beloningen, maar lofprijzingen en ‘eer’ (waar men zelf geen invloed op heeft) moeten een prikkel vormen om zich maatschappelijk gewenst te gedragen. Niet ‘loven en bieden’, maar ‘loven en prijzen’, in de woorden van Pels in een daarop aansluitend artikel in NRC Handelsblad. (zie ook Glebbeek 2008)Ga naar voetnoot5 Het voert te ver om uitgebreid op beide studies in te gaan, maar het punt in dit verband is dat deze ‘nieuwe’ ideeën met de analyse van Boendale en Potter in een historisch perspectief kunnen worden geplaatst. Deze noties over lof en eigenlof komen overeen met inzichten in de werking van waardering van meer dan zes eeuwen geleden. En andersom geredeneerd getuigen de recente wetenschappelijke hernieuwde | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ideeën van fascinerend inzicht en gebruik van Jan van Boendale en Dirc Potter in menselijk gedrag op het gebied van het toekennen van waardering. Zij geven rekenschap van de paradoxale werking van lof en waardering. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Tot slotKortom, Anneke Grönloh had het goed begrepen. Lof-in-eigen-mond deugt niet en leidt tot gezichtsverlies van de spreker. Van dat besef getuigde men al in de veertiende en vijftiende eeuw volgens bovenstaande analyse van de laatmiddeleeuwse adviesteksten van Dirc Potter en Jan van Boendale. Beide stellen dat men moet zwijgen over eigen verdiensten en andermans verdiensten moet doorvertellen en beide adviseren om lof over jezelf aan anderen over te laten. Boendale heeft daarbij vooral aandacht voor de corrumperende werking van eigenroem. Dirc Potter laat in zijn Blome der doechden de ernst van eigenroem zien door een verband te leggen met de hoofdzonde hoogmoed. Achter deze adviezen ligt de zogenaamde beroemersparadox. Boendale en Potter stellen dat een eigenroemer (te) geforceerd streeft naar waardering en daarmee het tegengestelde bereikt. Het is veel geloofwaardiger om iemand anders te laten vertellen over je verdiensten, want enkel zichtbaar goed gedrag leidt tot werkelijke lof. Het gevaar van eigenlof is een kwestie van ‘degenen die om lof en waardering vragen, worden overgeslagen’. | |||||||||||||||||||||||||||||||
LiteratuurSecundaire bronnen:
Primaire bronnen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
|
|