Hoe algemeen deze vier functies ook lijken te zijn, ze bieden Guarneri handvatten om het overweldigende publieke succes van Looking Backward te analyseren. Hoe is het mogelijk dat een roman, die tegenwoordig algemeen als zwak en clichématig wordt beschouwd, destijds juichend ontvangen werd? Guarneri laat onder meer zien dat technische keuzes van Bellamy effect kunnen hebben gehad op de identificatie bij de lezer. Daarmee doet hij veel bruikbare suggesties voor een bredere studie naar de communicatiesituatie in utopische romans.
Voor de meeste andere teksten geldt echter, dat ze geen grotere modellen of hypotheses aandragen. Ze wortelen in de nationale en disciplinaire traditie van waaruit de desbetreffende onderzoeker werkt. Er ontstaat in de boeken dus geen gemeenschappelijke theorie of methodologie die als belangrijke bijdrage aan het veld van Utopian Studies zou kunnen gelden. Dat de inleiders van Visualizing Utopia over een ‘interdisciplinary approach’ (xix) spreken, is bij dit gebrek aan een gemeenschappelijk wetenschappelijk programma te veel gezegd.
In de praktijk is het gebrek aan een gedeeld wetenschappelijk kader geen groot probleem. Er zijn in de boeken namelijk wel degelijk thematische dwarsverbanden te ontdekken. Die zijn niet altijd gemakkelijk te doorzien, al was het maar omdat in de ideologie van het fin de siècle elementen met elkaar werden verbonden die voor ons gevoel niet veel met elkaar te maken hebben. Leonieke Vermeer wijst er in een van haar artikelen dan ook op dat ideologieën uit het verleden een eigen logica hebben en vervolgt: ‘Instead of judging this to be “illogical”, I would rather call for an examination of this particular logic, so that we can perceive the “mental sinuosity” that is needed to harmonise ideologies and concepts from different fields.’ (US 2010: 58)
Westerse intellectuelen die rond 1900 naar nieuwe levensbeschouwelijke kaders op zoek waren, kwamen inderdaad uit op een eigenaardige potpourri van metafysische ideeën, politieke idealen en verwaterde wetenschappelijke theorieën. Niet alleen de grenzen tussen de kunst en de nieuwe religie vervaagden, zoals bij een auteur als Van Eeden te zien is, ook de wetenschap kreeg spirituele trekken. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een intrigerend artikel van Linda Dalrymple Henderson over de vierde dimensie (in US). De pseudoreligie die zo ontstond wordt in dit boek dus als een utopie aangeduid. We kunnen het ook anders noemen, maar feit blijft dat er een aantal ideologische ‘knooppunten’ ontstonden die door denkers van heel verschillende richtingen werden gedeeld.
Een van die gedeelde opvattingen was het idee dat er niet alleen naar een ‘better world’ moest worden gestreefd, maar ook naar een ‘better species’, zoals Cor Hermans het in zijn artikel noemt. De eugenetica werd in deze periode door vrijwel iedere serieuze wetenschapper en literator omarmd. Zo kon H.G. Wells zonder blikken of blozen beweren: ‘it is our business to ask what Utopia will do with its congenital invalids, its idiots and madmen, its drunkards and men of vicious mind’ en nog wat van dergelijke groepen. Zijn antwoord daarop was eenvoudig: ‘the species must be engaged in eliminating them.’ (US 2010: 89). In een klimaat als het onze, waarin parallellen met de NSB en de jaren dertig niet van de lucht zijn, riekt zo'n opmerking naar protofascisme.