Vooys. Jaargang 29
(2011)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| ||||||||||
Liesbeth Eugelink
| ||||||||||
Het ware, goede en schone‘Laat een oud ideaal relevant zijn voor jouw tijd, de eenentwintigste eeuw’, zegt Elisabeth Mann Borgese tijdens een etentje tegen Rob Riemen (1962), oprichter/directeur van het Nexus Instituut in Tilburg. (Riemen 2009: 35) De uitspraak van de jongste dochter van Thomas Mann wordt weergegeven in het boek dat Riemen vervolgens schreef: Adel van de geest. Een vergeten ideaal (2009), een cultuurkritisch pleidooi voor het in de vergetelheid geraakte humanistische beschavingsideaal. In drie delen, voorafgegaan door een proloog - het reeds genoemde gesprek met Elisabeth - laat Riemen de Werdegang zien van dit oude Europese ideaal. Van de eerste definiëring door Socrates, de herontdekking door denkers als Baruch Spinoza (1632-1677) en Balthasar Gracián (1601-1658), tot en met het failliet tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Rode draad in Riemens betoog zijn de aanslagen op de Twin Towers en het Pentagon van 11 september 2001, de historische gebeurtenis waarmee zijn essaybundel begint. Wat houdt het vergeten ideaal, ‘de adel van de geest’, in? De eerste omschrijving komt van John Goodman, een componist die Riemen in New York ontmoet: ‘Politieke vrijheid alleen is niet voldoende, er zal een ander geestelijk klimaat moeten komen, het tijdperk van de literatuur moet aanbreken.’ (Riemen 2009: 29) Verderop in zijn boek ontleent de schrijver zijn omschrijving aan een brief van de Duitse humanist Ulrich von Hutten (1488-1523): ‘De klassieken, de wetenschappen, maar ook de schoonheid (...) zijn er om de geest te adelen, om de mens zijn hoogste waardigheid te laten ontdekken.’ (Riemen 2009: 37) Kunst en cultuur kortom worden niet alleen voor kennisvergaring bestudeerd, maar omdat men ‘zijn intellect, goede smaak en karakter menselijker kan maken door vertrouwd te raken met de woorden en de verhalen van de klassieke cultuur’. (Bransen 2002: 265) ‘Menselijkheid’ of ‘menselijke waardigheid’ zijn de steekwoorden hier. | ||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||
De nobilitas literaria, een synoniem voor adel van de geest, is voor alles een humanistisch ideaal. Het genieten van het ware, goede en schone is niet gericht op God, zoals in de middeleeuwse poëtica van het verum, bonum, pulchrum, maar is gericht op de mens; het ware, goede en schone leidt tot een verheffing van de mens sec. Hij geraakt ermee tot zijn ware bestemming, namelijk volledig mens zijn. Het beschavingsideaal is ook humanistisch omdat religie, vooral in haar dogmatische gedaante, de individuele vrijheid van het denken en handelen beknot. Het beschavingsideaal impliceert verder een opvatting over de staat. De democratie is de politieke staatsvorm die de adel van de geest het beste garandeert, vanwege de scheiding der machten in een wetgevende macht, uitvoerende macht en rechterlijke macht (de ‘trias politica’), vanwege het belang dat ze hecht aan mensenrechten en vanwege de vrijheid van denken, spreken en schrijven die zij voor iedereen nastreeft. Al in 1670 brak Spinoza een lans voor het democratische principe. En ook Thomas Mann (1875-1955) verdedigde in zijn tijd de opvatting dat de democratie de beste garanties biedt voor het beschavingsideaal. ‘Wie nog ontkent dat de parlementaire democratie heden een voorwaarde is om de menselijke waardigheid te waarborgen en de Europese cultuur te laten voortbestaan, wordt medeverantwoordelijk voor de daden van extremisten’, stelt Riemen in navolging van de zeventiende-eeuwse filosoof en de twintigste-eeuwse romanschrijver. (Riemen 2009: 61) Het beschavingsideaal is daarmee bij uitstek een westers ideaal.
De oproep om het Europese beschavingsideaal nieuw leven in te blazen, ligt ten grondslag aan de activiteiten die ‘Riemens’ invloedrijke Nexus Instituut organiseert. Als directeur weet Riemen vele, internationaal gerenommeerde schrijvers, filosofen en intellectuelen als George Steiner (1929), Roger Scruton (1944), Alain Finkielkraut (1949), Francis Fukuyama (1952) en Rudiger Safranski (1945) om zich heen te verzamelen. Nog tijdens het Nexus-symposium op 11 november 2010 pleitte de Peruaanse schrijver Mario Vargas Llosa (1936), winnaar van de Nobelprijs voor de Literatuur van 2010, bijvoorbeeld voor een ‘opstand der democraten’ - zij het met de nodige scepsis.Ga naar voetnoot1 Toch is Riemens pleidooi anno 2011 allesbehalve vanzelfsprekend. De gedachte dat de mens door cultuur, meer specifiek: de schone letteren, ‘bevrijd wordt van het dierlijke en tot beschaafd mens gevormd wordt’ - de omschrijving is afkomstig uit Graciáns Handorakel (1647)Ga naar voetnoot2 - is sinds de Tweede Wereldoorlog, en met name na Auschwitz ernstig in diskrediet geraakt. Het hoogstaande Bildungsideaal bleek niet in staat om de gruwelen van de Shoah, begaan door een natie die bekendstond als hét beschaafde land bij uitstek, ook maar op enigerlei wijze te voorkomen. Het naoorlogse ethisch- | ||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||
filosofische denken raakte na en als gevolg van Auschwitz in een diepe crisis. De grote verhalen werden in het postmodernistische discours volledig gedeconstrueerd en ontmanteld, een lot dat ook de adel van de geest ten deel viel. Het betekende niet alleen het definitieve failliet van het eeuwenoude Europese beschavingsideaal, het kwam er zelfs door in een kwaad daglicht te staan. Iets wat Riemen zich terdege realiseert: ‘In onze maatschappij is het woord [geestesadel, LE] ongepast en het ideaal zelf is vergeten.’ (Riemen 2009: 44) In het vervolg van mijn essay zal ik nagaan of die vergetelheid terecht of onterecht is. Ik zal eerst ingaan op de bezwaren die tegen Adel van de geest en het beschavingsideaal in het algemeen zijn aan te voeren. Daarna zal ik de vraag behandelen of het aloude Europese ideaal ons inderdaad opnieuw iets te zeggen heeft en daarmee of Riemens boek van belang is voor onze tijd. | ||||||||||
CultuurkritiekRiemens pleidooi wekt, alleen al vanwege de ongebruikelijkheid ervan, hoe dan ook sympathie. Er is een zekere moed nodig om in deze tijd een lans te breken voor de hoge cultuur, waar het pleit definitief beslecht lijkt ten faveure van de lage cultuur en waar zelfs een vurig pleidooi voor echte literatuur van Connie Palmen nog geen deuk in een pakje boter vermag te slaan - ik doel op haar highbrow essay Het geluk van de eenzaamheid (2009), dat nauwelijks beroering teweegbracht in de literaire wereld. Het vergt ook moed om dat pleidooi te gieten in een uiterst persoonlijk, cultuurkritisch essay. Het genre van de cultuurkritiek, dat in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw met boeken als Oswald Spenglers Der Untergang des Abendlandes, Ortega y Gassets La rebelión de las masas en Huizinga's In de schaduwen van morgen furore maakte, heeft in onze tijd immers veel aan aanzien en impact verloren. Dat is een symptoom op zich, de burgerlijke cultuurkritiek was in de twintigste eeuw namelijk hét genre waarin de intellectuele elite zich verzette tegen de afbraak van haar idealen. Tegenwoordig lijkt het inzicht te overheersen dat de cultuurcriticus onvermijdelijk deel uitmaakt van datgene wat hij bekritiseert en dat de kritiek dus altijd in zijn eigen staart bijt, waarmee elk hedendaags cultuurkritisch geluid bij voorbaat in de kiem gesmoord lijkt te worden. Adel van de geest vertoont echter dezelfde urgentie als eerdergenoemde cultuurkritische geschriften. Het boek is geschreven vanuit een diepe, innerlijke overtuiging die je zelden tegenkomt bij een intellectueel. De eigen overtuiging is bovendien een van de voornaamste argumenten in het betoog. Of anders gezegd: eerder dan door argumenten lijkt Riemen door bezieling, die aanzwengelt naarmate het boek vordert, zijn lezers te willen overtuigen; een klassiek retorisch procedé. Diezelfde overtuiging zorgt er echter ook voor dat zijn essays niet vrij zijn van een zeker pathos. Zo gebruikt de auteur regelmatig grote woorden als ‘vrijheid’, ‘waarheid’, ‘schoonheid’, ‘goedheid’, ‘liefde’ en ‘rechtvaardigheid’ zonder deze toe te lichten, terwijl het klakkeloze gebruik van deze begrippen in onze laatpostmoderne tijd - de term komt uit Thomas Vaessens De revanche van de roman (2009) - allesbehalve vanzelfsprekend is. Ook Riemens bijna kritiekloze bewondering voor de Duitse moder- | ||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||
nist Thomas Mann, in zijn ogen de laatste, grote humanistische schrijver van Europa, is niet vrij van enig pathos; je zou na lezing van Riemens essay haast vergeten dat de Duitse schrijver behalve een serieus humanist ook een groot ironicus was.Ga naar voetnoot3 De gezwollen toon vind ik echter het meest storend in de passages waarin Riemen de denkers en schrijvers die hij behandelt (Socrates, Plato, Nietzsche, Sartre, André Malraux en anderen) zelf aan het woord laat door middel van het gebruik van de vrije indirecte rede. Riemen laat bijvoorbeeld de door Italiaanse fascisten gemartelde schrijver Leone Ginzburg in zijn gevangeniscel het volgende denken: ‘Hoelang al? Hoelang nog? Verdoofd van de pijn en uitgeput ligt hij in zijn cel. Wanneer is dit martelen begonnen? Hij weet het niet meer. Het slapen hebben ze hem nu al dagen onmogelijk gemaakt.’ (Riemen 2009: 172) Er zijn momenten dat deze meer literaire gedeelten de juiste toon weten te raken - zoals de scène waarbij een menigte zich verzameld heeft op een plein in Athene waar Socrates ter dood veroordeeld wordt - maar vaker tonen deze passages aan dat bezieling en bewogenheid niet per se tot goede literatuur leiden. Dat viel me vooral op toen ik kort na Adel van de geest Dirk van Weeldens pamflet Literair overleven (2008) las. In zijn kleine essay kaart Van Weelden hetzelfde probleem aan - de teloorgang van het beschavingsideaal -, maar Van Weelden verwoordt die constatering nuchter, bijna zakelijk: Kort en lomp gezegd is de schriftcultuur die in de burgerlijke standenmaatschappij een centrale en bijna heilige rol vervulde, haar bevoorrechte positie kwijtgeraakt in de massamaatschappij die ontstond met de welvaart en de culturele veranderingen van de jaren zestig. (Van Weelden 2008: 12) En verderop: ‘Je kunt ook zeggen dat boeken en tijdschriften als dragers van kennis, ideeën, inzicht in geschiedenis, de menselijke natuur enzovoort veel aan (culturele) status verloren hebben.’ (Van Weelden 2008: 40) De grootste verdienste van Riemens boek, zijn grote betrokkenheid en innerlijke overtuiging, is bij eerste lezing tegelijkertijd de grootste makke; ik heb me echt over zijn bewogenheid heen moeten zetten om toegang te krijgen tot de inhoud. En ik vrees dat er meer lezers zijn die zich daardoor hebben laten afschrikken. | ||||||||||
Morele oordeelsvormingKritiek heb ik voorts op het ideaal zelf. Adel van de geest lijkt soms af te koersen op een | ||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||
WASP-achtigGa naar voetnoot4 cultureel snobisme of op een eng soort eurocentrisme. Het beschavingsideaal is weliswaar universeel en tijdloos,Ga naar voetnoot5 maar wat als je opgroeit in een lemen hutje in de woestijn of in de oerwouden van Brazilië en verstoken blijft van de (westerse) kathedralen, gedichten, beelden, verhalen, strijkkwartetten en liederen?Ga naar eind6 Is iemand dan niet beschaafd? Het is in het beschavingsdebat een bekend argument, waarbij het alternatief - een vergaand cultuurrelativisme waarin alle culturen aan elkaar gelijkgeschakeld worden - ook niet volstaat. Maar oude discussie of niet, het risico van een benauwd, eurocentrisch denken blijft het beschavingsideaal aankleven. Mijn volgende kritiekpunt heeft te maken met de kern van het beschavingsideaal, namelijk de opvatting dat wij door het tot ons nemen van kunst en cultuur ook morele vooruitgang boeken. Behalve het bezwaar dat er aan kunst een bepaalde functie toebedeeld wordt voorbij het loutere esthetische genot, vraag ik me ernstig af of wij door de humaniora werkelijk betere mensen worden. Een groot liefhebber van Bach kan, hoe graag wij dat ook anders zouden zien, ernstig moreel verward zijn en niet goed in staat om goed en kwaad van elkaar te onderscheiden en daar naar te handelen. En andersom, iemand die nog nooit een noot Bach heeft gehoord of gespeeld, kan precies weten hoe juist te handelen. Kunstzinnige vorming en morele oordeelsvorming kortom gaan niet gelijk op, niet per definitie in ieder geval. En dat is een opvatting die Riemen wél lijkt te verdedigen in zijn boek. | ||||||||||
GeweldHet bijzondere van Adel van de geest is dat ik er, in weerwil van mijn forse kritiek, toch door gegrepen ben. Dat heeft alles te maken met de rol die Riemen weglegt voor 9/11. Op bezoek in New York, enkele weken na de aanslagen, loopt de Nexus-directeur door de getroffen stad: ‘Nooit zal ik het aangezicht van New York vergeten op die avond dat ik tegen zessen de stad in wandel (...). New York heeft iets desolaats, als een verlaten slagveld.’ (Riemen 2009: 14) De ervaring herken ik van mijn verblijf in de stad een paar weken eerder, precies tijdens en vlak na 9/11. Waar de aanslagen op het World Trade Center en het Pentagon voor veel Europeanen vooral een televisiegebeurtenis waren, zij het een zeer indrukwekkende, had en heeft 9/11 voor de Verenigde Staten, en voor mij, beduidend meer werkelijkheidswaarde en urgentie, een impact die Europeanen die New York destijds niet gezien hebben soms maar moeilijk kunnen navoelen. Dinsdag 11 september 2001 is voor mij een haarscherpe scheidslijn. Er is een vóór en een ná, en de scheidslijn daartussen loopt dwars tussen die éne seconde waarin ik nog niet wist wat er aan de hand was, en de volgende seconde waarin ik dat wel wist. | ||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||
Een seconde die voor mij vervat is in een beeld, een flashbulb memory, met links van mij een zonovergoten straat in een onschuldig verleden waar de Twin Towers nog rechtop staan, en rechts van mij een auto met openstaande portieren, van waaruit een verhitte radioverslaggever meldt dat het World Trade Center is ingestort, ‘Both Towers!’. Dat was het moment waarop ik, en alle omstanders met mij, voorgoed in een nieuw tijdperk geslingerd werden. Een gebeuren dat in die eerste dagen alleen in totale stilte en verbijstering ervaren werd.Ga naar voetnoot7 Riemen heeft tijdens zijn verblijf iets van die impact van 9/11 meegekregen. Door wat hij zag, en door wat Elisabeth Mann Borgese tijdens het reeds genoemde etentje tegen hem zei: ‘De horror van 11 september, dit gruwelijke begin van de eenentwintigste eeuw, zou iedereen moeten doen beseffen dat onze menselijke waardigheid op het spel staat, en die mogen we nooit verliezen.’ (Riemen 2009: 35) Daarmee is 9/11 de aanjager, de duvelstoejager van de vraag waarom het de moeite waard is om dit ‘ernstig verwaterde ideaal’ nieuw leven in te blazen, en wel vanwege de geweldloosheid waar de geestesadel voor staat. (Giesen 2010) In de woorden van Riemen zelf: ‘[F] eit is dat één elementaire beschavingsnorm nog steeds geldt: er is geen geweld nodig om politieke veranderingen tot stand te brengen.’ (Riemen 2009: 100) De adel van de geest, met andere woorden, is niets minder dan het geweldloze antwoord op de aanslagen ontsproten uit het ‘meesterbrein’ van Bin Laden. Riemen laat daar geen enkel misverstand over bestaan: ‘Het is opmerkelijk dat in een wereld waarin niets verborgen kan blijven, deze gewelddadige middeleeuwse theocratie zich kon nestelen zonder dat de westerse culturele elite ook maar één enkele keer een serieuze poging heeft ondernomen om deze barbarij een halt toe te roepen.’ (Riemen 2009: 102) Sterker: veel intellectuelen verheerlijkten na 9/11 de terreur en het geweld, iets wat telkens weer lijkt te gebeuren: ‘Wat evenmin nieuw is, is de fascinatie voor, soms zelfs verafgoding van, de daad en het geweld, door de representanten van de wereld van de geest.’ (Riemen 2009: 105) Een verheerlijking die de essayist een doorn in het oog is, want in strijd met alles waar hij voor staat: ‘Het is het verraad der intellectuelen, maar ook dat is sinds de twintigste eeuw helaas niet nieuw’, schrijft hij cynisch. (Riemen 2009: 109) Op dat moment wordt duidelijk dat het Riemen niet louter te doen is om een eerherstel van de humaniora, maar dat hij met zijn essays ook politieke relevantie nastreeft. | ||||||||||
Politieke crisisDat wordt eens te meer duidelijk in het boek dat Riemen een jaar na Adel van de geest publiceerde, De eeuwige terugkeer van het fascisme (2010). In dit pamflet signaleert en beschrijft Riemen de beschavingscrisis van de twintigste eeuw die tot onze huidige tijd voortduurt: ‘Onze maatschappij is een kitschcultuur omdat het hoogste goed, geestelijke waarden, wordt genegeerd. (...) Het geestelijk leven is niet langer relevant. Het | ||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||
gaat erom dat je je goed voelt.’ (Riemen 2010: 49) Die beschavingscrisis staat niet op zichzelf, maar heeft ook politieke gevolgen, de beschavingscrisis vormt namelijk de voedingsbodem voor een politiek klimaat waarin het fascisme kan opbloeien. In de woorden van Riemen: ‘Dit zijn de gecorrumpeerde elites die de geestelijke leegte cultiveren waarin het fascisme weer groot kan worden.’ (Riemen 2010: 59) De beschavingscrisis en de politieke crisis kunnen, met andere woorden, niet los van elkaar gezien worden; ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ontkoppel je de twee crises, dan mis je de essentie van Riemens betoog. In de kritieken is echter precies dat gebeurd.Ga naar voetnoot8 Zo richtte de kritiek zich bij Adel van de geest voornamelijk op de (on)houdbaarheid van het beschavingsideaal als cultureel ideaal, met voorbijgaan aan de politieke implicaties van zijn betoog. Ten aanzien van het pamflet richtte de kritiek zich daarentegen met name op de juistheid of onjuistheid van Riemens politieke analyse, met voorbijgaan aan zijn analyse van de geestelijke armoede van onze tijd. Typerend is bijvoorbeeld een artikel van Anet Bleich in De Groene Amsterdammer. In haar bespreking van De eeuwige terugkeer van het fascisme schrijft zij: Het is (...) jammer dat Riemen (...) zich beperkt tot het aanhalen van reeksen grote namen (Spinoza, Nietzsche, Thomas Mann, Menno ter Braak, et cetera, et cetera) over het eeuwig weerkerende thema ‘beschavingscrisis’. Hoe Riemen van hieruit tot de ferme slotsom komt dat de PVV ‘het prototype van hedendaags fascisme’ zou zijn, blijft raadselachtig. (Bleich 2010) Voor wie de twee boeken naast elkaar legt en in samenhang beschouwt, is daar echter niets raadselachtigs aan; de beschavingscrisis, de geestelijke leegte waar hij over rept, ligt aan de basis van de huidige politieke crisis. Net als in Adel van de geest is in De eeuwige terugkeer van het fascisme het woord ‘geweld’, of beter: ‘geweldloosheid’, het woord dat beide crises met elkaar verbindt; het is als het ware het scharnierpunt van Riemens betoog. Zijn in Adel van de geest de aanslagen van 11 september 2001 het soort gewelddadige (politieke) oplossing waar hij van gruwt, in De eeuwige terugkeer van het fascisme staat de PVV symbool voor een politiek denken en handelen dat het beschavingsideaal aan zijn laars lapt, en dat precies daarin fascistisch, anti-humanistisch is. Het fascisme is, aldus de essayist, ‘een politiek fenomeen dat we nu mogen omschrijven als de politisering van de geestesgesteldheid van de rancuneuze massamens’. (Riemen 2010: 37) Het is die politisering die tot geweld kan leiden. In het pamflet wijst hij telkens weer op dat gevaar. ‘[F]ascisme is nooit een uitdaging, maar altijd een groot probleem, omdat het onvermijdelijk leidt tot despotisme en geweld’, staat te lezen op de derde bladzijde van het pamflet. (Riemen 2010: 9) Vijf bladzijden verderop luidt het: ‘Want “bevrijd” van alle geestelijke waarden (...) zal de mens allereerst het zichzelf gemakkelijk maken (...) | ||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||
en mocht dat niet gebeuren, gewelddadig worden.’ (Riemen 2010: 14) Weer drie bladzijden verder: ‘De massamens heeft dan ook altijd gelijk (...). Ongeoefend (...) in de taal van de rede, kent hij slechts één taal (...): geweld.’Ga naar voetnoot9 (Riemen 2010: 17) (Het gebruik van) geweld als politiek antwoord, als absolute tegenpool van beschaving, dát is waar Riemen ons voor wil waarschuwen. En precies daarom is het beschavingsideaal ook voor onze tijd van belang. Niet omdat de PVV geweld predikt of verheerlijkt - dat doet de ‘partij’ niet -, maar omdat het huidige politieke klimaat krachten kan mobiliseren die gewelddadige confrontaties niet uitsluiten of voorkomen. Hoe oneens iemand het verder ook is met Riemens betoog, alleen de allergrootste cynicus kan het voor zichzelf verantwoorden dáár de ogen voor te sluiten. Zijn pleidooi is daarmee niet alleen gericht op iedereen die zich kritisch inlaat met kunst, wetenschap, literatuur en filosofie, maar op alle weldenkende burgers; de notarissen, de advocaten, de artsen, de ICT'ers, de beleidsmakers, de techneuten, de onderzoekers en wetenschappers, de sociologen, de alfa's, beta's én gamma's, al die ‘professionals’ dus die zich niet meer laten leiden door de klassiek-humanistische idealen, maar die zich in slaap hebben laten sussen door een populair soort massacultuur die doof maakt voor politieke kwesties. Riemen roept hedendaagse schrijvers, kunstenaars en denkers op om zich de bestaande laatdunkendheid ten aanzien van de humaniora - zo alom aanwezig dat het bijna niemand meer opvalt - niet meer te laten welgevallen en hun politieke verantwoordelijkheid (weer) te grijpen. Wie denkt dat het een rustig leventje in de luwte van de wereldgeschiedenis garandeert zonder enig werkelijk gevaar, komt bedrogen uit. Met zijn beschrijving van de laatste momenten uit het leven van respectievelijk de ter dood veroordeelde Socrates en de door de fascisten gevangen genomen Leone Ginzburg (in Adel van de geest) toont Riemen aan dat de dienstbaarheid aan het beschavingsideaal allesbehalve ongevaarlijk is en dat je er soms een hoge prijs voor moet betalen; met je leven. | ||||||||||
Literatuur
|
|