werk, waarbij het leven van Alfons de Ridder en het werk van Elsschot niet zelden parallel werden behandeld - uitgaande van het kennelijk onmiskenbaar autobiografische karakter van het werk - kiest Rymenants voor de tekstanalytische benadering van Elsschots oeuvre, een stroming waarin volgens hem nog veel te winnen valt. Naast de editie van het Volledig Werk door 't Hoen en De Bruijn noemt Rymenants onder meer het spraakmakende werk Aan Borms. Willem Elsschot, een politiek schrijver (2007) van Matthijs de Ridder. Probleem, aldus Rymenants, is dat de meeste van deze op nauwkeurige bestudering van de teksten gerichte wetenschappelijke benaderingen zich voornamelijk beperken tot de ‘hoogtepunten’ van Elsschots oeuvre: Lijmen/Het Been, Kaas en Het Dwaallicht.
Rymenants situeert Een hoopje vuil in de feestzaal in deze traditie van tekstanalyse. Ook Rymenants kiest, net als al die voorgangers die hij heeft besproken of toch tenminste genoemd, voor een selectie van een ‘beperkt aantal teksten’, ‘in de wetenschap dat zelfs die selectie daarmee niet uitputtend behandeld is’. (2009: 19) De selectie van de werken - Villa des Roses, De Verlossing, Tsjip en Pensioen - is vooral gebeurd vanuit het oogpunt dat deze werken tot op heden weinig bestudeerd zijn. Die redenering lijkt een simplificatie, zeker in een inleiding die zo uitputtend beschrijft wat de doelstelling van het onderzoek zou moeten zijn. Wel benadrukt de auteur het feit dat de werken in verschillende stadia van Elsschots literaire carrière zijn gepubliceerd, zodat ‘constanten en ontwikkelingen in het oeuvre en de kritische receptie aan het licht kunnen komen’. (Rymenants 2009: 19) Toch is met name de afwezigheid van Het tankschip (1942) - het sluitstuk van Elsschots romanoeuvre - spijtig, al verwijst Rymenants hiervoor naar een studie van De Ridder. Echter, de voorkeur van Rymenants' voorgangers voor Lijmen/Het Been, Kaas en Het Dwaallicht kan onmogelijk slechts gebaseerd zijn op hun status van ‘hoogtepunt in het oeuvre’. Ook aan deze selecties zal in de eerste plaats een academische interesse ten grondslag hebben gelegen. Hierover leert de lezer van Rymenants echter weinig.
De vier analyses vallen grofweg uiteen in een historisch en een tekstanalytisch deel. De historische stukken, waarin iedere keer uitgebreide aandacht is voor de receptie van het onderhavige werk, zijn interessant, mede omdat vrijwel uitsluitend gerefereerd wordt aan recensies en essays uit de periode van publicatie. Zo wordt bijvoorbeeld duidelijk dat verschillende gezaghebbende recensenten bij publicatie van Elsschots debuut Villa des Roses (1913) opvallende overeenkomsten ontdekten met de roman Een Huis vol Menschen (1908) van het inmiddels volkomen vergeten, maar destijds populaire schrijversechtpaar Carel en Margo Scharten-Antink. Het zwaartepunt ligt echter in iedere analyse vanzelfsprekend bij de beloofde tekstanalyse, daar de receptiedelen toch vooral een inleidende, goed geordende, maar tegelijk weinig oorspronkelijke aanloop vormen naar het eigenlijke onderzoek.
Per werk kiest Rymenants voor een andere werkwijze. Zo wordt in het onderzoek naar Villa des Roses de nadruk gelegd op thematieken als ‘Parijs en Frankrijk’, ‘Stad en land’ en ‘De villa en de wereld’. In de meeste gevallen zijn de vondsten en met name de uitgebreide argumentatie van die vondsten interessant, maar soms ook lijken de resultaten omslachtig naar een bepaalde thematiek te worden toegeredeneerd. Zoals in het