wie omkwam in de goelags. De poëticale opvatting die ten grondslag ligt aan het boek, wordt helder uiteengezet in Solzjenitsyns Nobelprijslezing. Daarin schrijft hij dat de drijfveer achter zijn werk het besef is dat er een volledige nationale literatuur in de goelags achterbleef en teloorging:
Those who fell into that abyss already bearing a literary name are at least known, but how many were never recognized, never once mentioned in public? Virtually no one managed to return. A whole national literature remained there, cast into oblivion not only without a grave, but even without underclothes, naked, with a number tagged on its toe. Russian literature did not cease for a moment, but from the outside it appeared a wasteland. (Solzjenitsyn 1970)
Wie schrijft komt sneller in de goelags, suggereert Solzjenitsyn, die zelf werd veroordeeld omwille van enkele kleine opmerkingen over Stalin in een brief aan een kameraad. Meer zelfs, het fragment suggereert dat iedereen schrijft of een literair vermogen in zich heeft. Literatuur is voor Solzjenitsyn immers de oorspronkelijke expressie van een volk. Literatuur, schrijft hij: ‘conveys irrefutable condensed experience (...) it becomes the living memory of the nation (...) literature, together with language, protects the soul of the nation.’ (Solzjenitsyn 1970) Wanneer dat volk onderdrukt wordt door een totalitair regime, wordt schrijven onmogelijk. Communisme maakt de oorspronkelijke expressie van een volk onmogelijk en vernietigt daardoor haar literaire capaciteit. De Goelag Archipel wordt door Solzjenitsyn dan ook wel een ‘common, collective monument’ genoemd voor wie nooit tot schrijven kwam.
In Solzjenitsyns opvatting over de nauwe relatie tussen literatuur en volk weerklinkt een vorm van Russisch liberalisme dat de USSR begrijpt als een accidentele aberratie van wat wezenlijk Russisch is. Deze opvatting is onder andere ook terug te vinden in het werk van de invloedrijke denker Isaiah Berlin. In een essay uit 1990 spreekt hij de hoop uit dat de val van de USSR tot een opleving van een werkelijk Russische cultuur zou leiden: ‘The Russians are great people, their creative powers are immense and once they are set free there is no telling what they may give to the world.’ (Berlin 2004) Lang voor Berlin was Solzjenitsyn ervan overtuigd dat de Russische ziel herwonnen moest worden. De Goelag Archipel, dat als monument diende voor die unieke ziel, was een poging daartoe. Na de val van de USSR pleitte Solzjenitsyn ook steeds nadrukkelijker voor een terugkeer naar traditioneel Russische waarden; hij ging zelfs zo ver te verlangen naar een herinvoering van de Russische monarchie.
Natuurlijk was Solzjenitsyns aanklacht tegen de goelag en tegen het totalitaire regime van de USSR terecht. Problematisch is echter dat zijn poëticale opvatting literatuur reduceert tot de expressie van een volk. De mogelijkheid om via literatuur een universele kwestie te behandelen wordt daarmee tenietgedaan. Toch is er voor Solzjenitsyn een universele, transhistorische waarheid die hij steeds weer laat doorklinken in De Goelag Archipel. Deze opvatting is dat iedere vorm van communisme of socialisme uiteindelijk tot een goelag leidt. Niet enkel Stalin, of zelfs Lenin, maar iedere vorm van communisme mondt daarin uit. In diverse lezingen is de schrijver hierover zeer direct