Vooys. Jaargang 28
(2010)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |||||||||||||||
Wilco Versteeg
| |||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||
collecties bevinden zich honderden, zo niet duizenden essays, over onder andere beeldende kunst, politiek, schrijverschap, de laatste homerun van Ted Williams voor de Boston Red Sox, golf en de theologie van Karl Barth. Veruit zijn meeste essays gaan echter over literatuur. Voor het weekblad The New Yorker heeft Updike zich decennialang bezig gehouden met het recenseren van voornamelijk niet-Amerikaanse literatuur. William H. Pritchard, een van Updikes biografen stelt: If one looks for a country, indeed a continent, whose fiction he seems to have neglected, Australia might be mentioned; otherwise, give or take the lack of reference to writers from Lapland and Outer Mongolia, he has pretty much covered the globe. (Pritchard 2000: 244) De meest in het oog springende artikelen van Updike gaan over buitenlandse auteurs als Franz Kafka, Vladimir Nabokov (een genaturaliseerde Amerikaan, maar nauwelijks het prototype Amerikaanse schrijver) en Jorge Luis Borges. Borges was een van Updikes favoriete auteurs. Voor Updike was Borges zelfs ‘a giant of world literature’. (1975: 170) Het zal dan ook niet verbazen dat hij vanaf 1965 maar liefst 33 artikelen heeft geschreven waarin aan Borges wordt gerefereerd. Zijn eerste en bekendste essay is ‘The Author as Librarian’ (1965). Dit essay wordt gezien als zeer belangrijk en invloedrijk binnen de Amerikaanse Borgesreceptie. Updike stelt hierin dat de fictie van de Argentijn ‘can serve (...) as any kind of clue to the way out of the dead-end narcissism and downright trashiness of present American fiction’. (1975: 170) De literaire experimenten van Borges konden volgens Updike als voorbeeld dienen voor de weinig uitdagende literatuur die er destijds in de Verenigde Staten werd geschreven. Updikes grote aantal essays over Borges doet de vraag opkomen hoe Borges in dit kritische werk functioneert en welke verschuivingen in Updikes beeld van Borges optreden. Deze vragen zullen hieronder beantwoord worden aan de hand van een verkenning van twee thema's binnen Updikes besprekingen van Borges. Ik zal mij richten op het beeld dat Updike van het postmodernisme had en hoe hij Borges uit de greep van deze stroming probeerde te houden. Daarnaast zal ik aandacht besteden aan Updikes interpretatie van Borges' omgang met God in zijn werk. Alvorens dit te doen zal ik enkele algemene opmerkingen maken over het soort criticus dat Updike was en de plaats van Borges in zijn kritische oeuvre. | |||||||||||||||
Updike en BorgesUpdike is als schrijver veel bestudeerd. Zijn spannende romans en stilistisch vernuft nodigen uit tot diepgravende analyses van zijn literaire werk. Zijn werk als criticus wordt minder bestudeerd. Er zijn echter wel opmerkingen te maken over het soort criticus dat Updike is. Ten eerste leverde Updike voornamelijk journalistiek werk af, maar schuwde hij ook de betere essayistiek niet als hij hierom werd gevraagd. Daarnaast is Updike een impressionistisch criticus met een humanistische en modernistische inslag. Daarmee bedoel ik dat het voor Updike belangrijk is om een goed beeld te | |||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||
geven van een boek door uitgebreide passages te citeren en door zijn persoonlijke visie op het werk te laten blijken. Updike neemt ook duidelijk stelling over literaire werken, maar probeert al te dwingende meningen te vermijden. Daarbij is een van zijn belangrijkste uitgangspunten de nadruk op het menselijke in de literatuur. De mens staat voor Updike in het centrum van het universum en emotionele, politieke en seksuele problemen ziet hij dan ook graag verwerkt in literatuur. Updike spreekt vanuit zijn persoonlijke opvattingen en daarbij komt ook zijn christelijke geloof meermaals terug. Het modernisme verkiest hij boven het postmodernisme. Anders dan in het postmodernisme staat immers volgens hem in het modernisme de mens nog wel centraal. Ook het literaire experiment van modernisten kan hij waarderen, maar met oeverloos geëxperimenteel heeft hij niet veel op.Ga naar voetnoot3 Zoals gezegd heeft Updike tien boeken met essays en kritieken op zijn naam staan. Vier van deze boeken bevatten memoires, essays over moderne kunst en lezenswaardige beschouwingen over golf. Assorted Prose (1965) bevat wel essays over literatuur, maar hierin zijn geen artikelen over Borges gepubliceerd. In de overige vijf boeken wordt 33 keer naar Borges verwezen. Bij het afbakenen van mijn corpus heb ik gebruik gemaakt van Rosengrens ‘mentions techniek’. Rosengren ziet een ‘mention’ als ‘an expression of an association made by the reviewer’. (1987: 298) Als een bepaalde schrijver door een criticus vaak genoemd wordt gedurende een bepaalde periode dan valt er te spreken van ‘topicality’ voor die schrijver tijdens die periode. (Rosengren 1987: 298) Door te kijken naar de ‘topicality’ van Borges over een lange periode binnen het werk van Updike kan duidelijk worden hoe Borges functioneert in het denken over literatuur van Updike. Om de 33 mentions van Borges in context te plaatsen is het nodig te weten hoe vaak andere auteurs die Updike vaak met Borges vergelijkt genoemd worden in dezelfde periode. Kafka voert met 55 mentions de lijst aan, Robbe-Grillet volgt met 21, Calvino wordt in 19 verschillende artikelen genoemd en Eco moet het met 10 mentions doen. Het is daarnaast nog interessant te vermelden dat Kafka en Borges de meest stabiele factoren zijn in het oeuvre van Updike: Robbe-Grillet wordt in Hugging the Shore (1983) aanzienlijk vaker genoemd dan Borges, maar is in More Matter (1999) en Due Considerations (2007) vrijwel verdwenen. Dit is belangrijk omdat hieruit blijkt dat een schrijver als Robbe-Grillet (dit geldt overigens ook voor Calvino en Eco) een tijd zeer aanwezig is geweest in het referentiekader van Updike, maar dat zij blijkbaar toch niet van blijvende waarde voor hem waren, terwijl Borges dit wel bleef, net als Kafka.Ga naar voetnoot4 | |||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||
Als uitgangspunt voor dit artikel heb ik de essays genomen zoals ze in bovenstaande bundels verschenen zijn. Updike heeft deze bundels eigenhandig samengesteld en soms veranderingen aangebracht in zijn essays: de essays zijn voor hem eindproducten. | |||||||||||||||
‘Modernist, Postmodernist, What Will They Think of Next?’Naast de vraag of Borges echt bestaan heeft, houdt de vraag of Borges een postmodernist is de gemoederen bezig.Ga naar voetnoot5 Velen zullen zeggen van wel, maar niet veel minder mensen zullen stellen dat Borges eerder een modernist is, of zelfs dat hij boven dit soort kwalificaties staat. Heeft Updike hier ooit stelling in genomen? Updikes literaire classificatie is niet eenduidig. In ‘The Author as Librarian’ (1965) is Borges nog een ‘post-modernist’ (sic) volgens Updike, ten tijde van de opkomst en hoogtijdagen van het literaire postmodernisme vindt hij de term ‘postmodernisme’ toch niet goed bij de Argentijnse meester passen. (1975: 174) In ‘The Author as Librarian’ stelt Updike dat ‘[a]s a critic and artist both, Borges mediates between the post-modern present and the colorful, prolific, and neglected pre-moderns’. (1975: 174) Twee elementen springen in het oog: het verbindingsstreepje tussen ‘post’ en ‘modern’ en de term ‘pre-moderns’. Het eerste kan verklaard worden uit het feit dat in 1965 de term ‘postmodern’ nog niet gebruikt werd om een literaire stroming te duiden: Updike stelt hier slechts dat Borges een schrijver is die ná het modernisme schrijft. Met pre-modernen verwijst Updike naar schrijvers als Wells, Chesterton, Shaw en Wilde. Deze schrijvers behoren tot de favoriete auteurs van Borges en hebben veel sporen in zijn werk achtergelaten. Het feit dat Updike Borges met deze schrijvers verbindt, maakt het problematisch om hem als postmodernist te zien. Niet minder problematisch is het voor Updike om in Borges een postmodernist te zien, omdat hij grote bewondering voor de Argentijn heeft en zijn bedenkingen heeft bij aspecten van het postmodernisme. Hoewel de term postmodernisme sinds de eerste helft van de twintigste eeuw wordt gebruikt, is de betekenis van deze term constant onderhevig aan verandering. In de Verenigde Staten is John Barths ‘The Literature of Replenishment’ (1979) een van de stukken die het literaire postmodernisme aan het grote publiek probeert uit te leggen. Met Barths uitleg van het postmodernisme heeft Updike echter weinig op. Barth stelt in zijn essay dat zijn ideale postmoderne auteur kennis heeft genomen van de literatuur van de eerste helft van de twintigste eeuw, maar dat deze niet als een last meegedragen hoeft te worden. Voor Barth slaagt de ideale postmoderne roman er op de een of andere manier in ‘[to] rise above the quarrel between realism and irrealism, formalism and “contentism”, pure and committed literature, coterie fiction and junk fiction’. (1979: 197) Kortom, onder invloed van andere genres (zowel hoog als laag) dient de postmoderne roman een hoog niveau te bereiken. | |||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||
In een essay met de veelzeggende titel ‘Modernist, Postmodernist, What Will They Think of Next?’ (1984) blijkt duidelijk waaruit Updikes moeite met Barths uitleg van de term postmodernisme bestaat. Updike noemt in navolging van Barth schrijvers als Barthelme, Coover, Elkin en Pynchon ‘bona-fide postmodernists’. (1991: 694) Updike vindt deze definitie echter te mager, omdat Barth geen plaats inruimt voor, bijvoorbeeld, Britse en vrouwelijke auteurs. Barth vindt volgens Updike dat Britten en vrouwen zich slechts bezighouden met ‘secular news report’ en dus niet boven de eerder genoemde genres weten uit te stijgen. Slechts de meest experimentele, lastig te begrijpen fictie van Amerikanen als Barthelme en Pynchon valt binnen Barths definitie van het ideale postmodernisme. Naar aanleiding hiervan komt Updike tot de volgende negatieve duiding van het postmodernisme: ‘So, whatever postmodernism is, it is not secular news reports... [i]t is not, really, news reports at all; it is, as I understand Professor Barth's paraphrase of several other professors, a kind of cartoon-cat version of modernism.’ (1991: 694) Updike reageert ook op Barths stelling dat het modernisme niet als last hoeft te dienen: ‘Modernism's “self-consciousness and self-reflexiveness” keep “performing,” but in a “spirit...of anarchy”.’ (1984: 694) Tegen de zin van Updike verzet Barth zich tegen de voor Updike vanzelfsprekende erfenis van het modernisme. Dit maakt dat Barth voor Updike een criticus is die te ver afstaat van zijn humanistische visie op mens en literatuur. Net als Updike is Barth belangrijk geweest voor de Amerikaanse Borgesreceptie. Voornamelijk bovengenoemd essay en het eerdere ‘The Literature of Exhaustion’ spelen hierin een belangrijke rol. In de discussie over definities van postmodernisme tussen Updike en Barth tekent zich dus meer af. Updike is het duidelijk oneens met het hokje waarin Barth Borges wil stoppen om zijn eigen punt over het postmodernisme duidelijk te maken. In zijn reactie zet Updike vraagtekens bij de manier waarop Barth postmodernisme definieert. Hieruit kan geconcludeerd worden dat Updike ook vraagtekens zet bij de manier waarop Barth met Borges omgaat. Allicht blijkt hieruit dat Updike zich op wil werpen als ontdekker en verdediger van Borges' werk in de Verenigde Staten ten koste van Barth. In ‘Fairy Tales and Paradigms’ (2001) komt Updike tot een eigen definitie van postmodernisme die verschoond blijft van bovenstaande ironie. Updike stelt dat ‘(s)elf conscious, eclectic literariness is the hallmark of postmodernism’. (2007: 309) Slechts omdat Borges zich ook bewust is van zijn schrijven en schrijverschap wil Updike zover gaan Borges een postmodernist te noemen. Liever echter ziet hij de Argentijn als ‘the father of postmodern fiction's ramifying, inescapable self-conciousness’. (2007: 314) De redenen waarom Updike Borges niet als postmodernist maar als vader ervan, als voorloper ziet, worden duidelijk als je zijn beeld van Borges vergelijkt met hoe hij over Umberto Eco dacht. Deze vergelijking laat ook zien waarom Borges als schrijver belangrijk is gebleven in het denken van Updike over literatuur, en waarom Eco slechts van tijdelijke waarde bleek. In ‘The Author as Librarian’ stelt Updike dat ‘[a] constant bookishness gives Borges' varied production an unusual consistency’. (1975: 170) ‘Bookishness’ is hier een belangrijke term: in ‘Metropolises of the Mind’ (1974) verlangt Updike terug naar een tijd | |||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||
waarin schrijvers ‘any very hungry pressure, in the manner of the pre-war giants, against the world itself’ uitoefenden, in plaats van zich te verschuilen achter hun boekengeleerdheid: ‘artistic exploration has taken place along a frontier lined with other books’ en niet langer in het echte leven. (1983: 473) Kennis heeft aldus Updike te overhand genomen op ervaring. Boekgeleerdheid wordt door Updike als een slechte eigenschap gezien, maar Borges komt met zijn studiekamergeleerdheid weg. Borges doet iets bijzonders met literatuur, schept nieuwe werelden en filosofieën en is een voorbeeld voor andere schrijvers. Daarnaast is het zich terugtrekken in een universum van boeken begrijpelijk voor iemand die blind is. Voor de niet visueel noch mobiel beperkte Eco vindt Updike het echter een groot minpunt dat hij een ‘boekenmens’ is. Borges kon met dingen wegkomen waar de criticus andere schrijvers streng op aankeek. Eco's The Name of the Rose (1983) is bijvoorbeeld een werk dat volgens Updike niet zo echt en eerlijk is als het werk van Borges. In het essay ‘Baggy Monsters’ (1983) stelt Updike dat de roman goed is opgebouwd en allerlei intrigerende verwijzingen naar literatuur en geschiedenis bevat, maar dat er iets ontbreekt. (1991: 414) Updike mist de mens in het werk van Eco: staat in Borges' werk de mens met zijn emotionele, religieuze en politieke problemen nog centraal, bij Eco is de mens van ondergeschikt belang geworden aan taal, logica en literatuur. Dit blijkt uit het essay ‘In Borges's Wake’ (1989) waarin Updike Borges en Eco vergelijkt. Borges' korte verhalen en ‘his highly individual literary criticism’ komen uit Borges' diepste innerlijk, terwijl Eco's werk allesbehalve uit zichzelf komt. In Eco's werk krijgt de intelligentie de overhand, maar dat is niet genoeg om een literair werk lezenswaardig te maken volgens Updike. (1991: 690) Bij Borges krijgt Updike niet het idee dat hij de lezer wil overtuigen van zijn intelligentie: ‘Borges was always brief; he wrote with a poet's ear; his own blindness and reclusive habits gave his mental explorations a peculiar and inimitable resonance, an earnest sorrow and uncanny repose.’ (1991: 690) In ‘Borges Warmed Over’ (1982) wordt Borges' eruditie geprezen: ‘Borges's erudition, with its quizzical touchstones of quotations and its recondite medieval and Oriental references, is a parody of erudition wherein the researched and the fabricated lie side by side ironically.’ (1983: 780) Eco daarentegen zet zijn eruditie in op een manier die Updike niet kan waarderen. Eco plundert teksten, zijn verhalen zijn een orgie van citaten en parafrases en alles wordt uitgelegd. (1983: 783) Dit maakt het werk van Eco voor Updike minder menselijk dan dat van Borges. Ook het feit dat Borges zijn feitenkennis parodiërend inzet, terwijl Eco dit serieus lijkt te doen, maakt voor Updike een groot verschil. Anders dan Eco mag Borges zijn werk op andere teksten en boeken baseren, omdat de Argentijn dit op een menselijker manier placht te doen. Uit deze casus kunnen de volgende conclusies worden getrokken. Updike brengt Borges, anders dan Barth, nauwelijks in verband met het postmodernisme. Waar hij dat wel doet, doet hij dit zijdelings en slechts om aan te tonen dat Borges een voorganger is voor veel postmoderne literatuur omdat hij in zijn fictie al speelde met zelfbewustzijn. In ‘The Author as Librarian’ noemt Updike Borges een ‘post-modernist’. Dit deed hij niet omdat hij tijdens het schrijven van dat essay anders naar Borges keek, | |||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||
maar omdat hij destijds een andere, minder uitgewerkte visie op het postmodernisme had. Onder invloed van onder andere Barths essay herziet Updike zijn mening over het postmodernisme. Een schrijver als Eco is voor Updike het proto-type postmodernist. Eco experimenteert met taal en vertelling en schuwt het bewust inzetten van intertekst uit hoge en lage cultuur niet. Omdat Updike al een negatief beeld van het postmodernisme had, is het begrijpelijk dat hij juist in Eco postmodernistische kenmerken vindt die hij niet waardeert. Borges is voor Updike een schrijver die boven de partijen staat en die niet in verband gebracht moet worden met een stroming als het postmodernisme. | |||||||||||||||
Borges' ‘inconsoling theology’De preoccupaties van Updike komen duidelijk naar voren in zijn kritieken. Updike was een fervent christen, die zijn geloofsovertuiging liet spreken in zijn kritieken. God speelde in zijn denkeneen grote rol, zonder dat God in zijn kritieken op de voorgrond treedt. De theologische interesse van Updike uitte zich bijvoorbeeld in lovende en diepgaande besprekingen van de theologie van Karl Barth en in een aantal besprekingen van en verwijzingen naar het (historische) christendom. Ook in het werk van Borges was Updike op zoek naar God. Waar Updikes beeld van Borges en het postmodernisme weinig consistent is, is zijn beeld van Borges'omgang met god veel minder aan verandering onderhevig. In ‘The Author as Librarian’ stelt Updike dat ‘[i]t would be wrong to think that Borges dogmatically writes as an atheist. God is often invoked by him, not always in an ironical or pantheistic way’. (1975: 181) Het aanhalen van God betekent niet dat Borges christelijk is. Borges' interesse voor het onderwerp uit zich meer in een preoccupatie met het hiernamaals en het lijden van Jezus. Tot groot genoegen van Updike behandelt Borges deze thema's op een respectvolle manier. In zijn werk houdt Borges de mogelijkheid van het bestaan van God open, zonder daar direct het bestaan van religieuze instituties mee te willen verdedigen: Borges ‘entertains these possibilities, almost blasphemously; they are isolated, for him, from the corpus of ethics and argument which is historical Christianity.’ (1975: 181, tweede nadruk WV) Hiermee impliceert Updike dat hij het anders ziet, maar hij gunt Borges zijn mening. Borges is met andere woorden niet dogmatisch, maar het christendom ‘slaapt’ in hem. Volgens Updike is Borges vooral geïnteresseerd in pre-christelijke ethiek. Hiermee bedoelt hij dat Borges' ‘ethical allegiance is to pre-Christian heroism, to Stoicism’ en dat Borges een pre-christen is ‘whom the memory of Christianity suffuses with pre-monition and dread’. (1975: 181) Dit neemt niet weg dat ook Borges niet om de christelijke theologie heen kan. Borges verwijst veel naar grote denkers in dit genre. In een schijnbare verwijzing naar Boethius, auteur van The Consolation of Philosophy, noemt Updike de theologie van Borges ‘inconsoling’ omdat ze niet gebaseerd is op de leer van Jezus: ‘Borges’ voracious and vaguely idle learning, his ecumenical and problematic and inconsoling theology, his willingness to reconsider the most primitive philosophical questions' dragen bij aan het beeld dat Updike heeft van Borges als pre-christelijk denker in plaats van als schrijver die ernaar streeft zelf religieus te zijn. (1975: 181) | |||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||
In een later essay, ‘Polish Metamorphoses’ (1979), bespreekt Updike de overeenkomsten in de manier waarop de Poolse schrijver Bruno Schulz en Borges met religie omgaan. De ‘relative nakedness with which [Bruno Schulz] confronts the mystery of existence’ (1983: 192) doet Updike aan Borges denken. Net zoals Schulz is Borges ‘a cosmogonist without a theology’. (1983: 492) Borges is een cosmogonist, iemand die astrofysische oorsprong en evolutie van het universum onderzoekt. Dit is evengoed een theologie, maar geen christelijke. Borges wil buiten kerkelijke instituties om zijn eigen pre-christelijke wereldbeeld vorm geven, aldus Updike. In een bespreking van een roman van Álvaro Mutis, ‘The Lone Sailor’ (2002), tevens het laatste essay waarin Borges wordt genoemd, zegt Updike het vreemd te vinden dat juist schrijvers uit het meest katholieke continent zich aangetrokken voelen tot het ‘gloomy polytheism of pre-Christian paganism’. (2007: 399) Dit verheldert wat Updike bedoelt met de pre-christelijke sporen in Borges' werk: Borges' verhalen vinden hun oorsprong in een diep christelijke wereld maar zijn zelf niet christelijk. Een schrijver als Borges probeert deze traditie niet te ondergraven, maar probeert zich voor te stellen hoe andere denksystemen ook kunnen bijdragen tot een leefbaar universum. Updikes perceptie van Borges' omgang met God is consistent. Er zit bijna geen ontwikkeling in het beeld van Borges als een schrijver die erg geïnteresseerd is in theologie en in de mogelijkheid van religie en God. Waarschijnlijk is het de respectvolle omgang met God en religie en de belezenheid van Borges die Updikes bewondering oogstten. Ook is het goed mogelijk dat Updike zich als christen aangetrokken voelde door de gedachtes over God. Zelden spreekt hij zo geïntrigeerd over de religieuze interesses van een schrijver als over die van Borges. Zonder zijn geloof te verkwanselen probeert Updike, vanuit zijn even grote belezenheid, te leren van Borges. Religie is het enige thema waarop Updike het zo duidelijk met Borges oneens is. Maar dit doet niks af aan de waardering die hij voor de pre-christelijke Argentijn heeft. | |||||||||||||||
ConclusieBovenstaande verhandeling bevestigt dat Updike als criticus impressionistisch te werk gaat en een modernistische poëtica heeft, die het hem onmogelijk maakt veel begrip voor het postmodernisme op te brengen. Door, soms met grove streek, verschillen en overeenkomsten tussen Borges en andere auteurs te duiden, wil hij liever een schetsmatig beeld geven van deze auteurs dan tot ‘harde’ oordelen komen. Waar Updike stelling neemt over Eco, doet hij dit vanuit zijn persoonlijke visie en probeert hij die niet te veralgemeniseren. Het modernistische van Updikes kritische poëtica uit zich in het feit dat hij houdt van het literaire experiment zolang dit op een menselijk manier gebeurt, anders dan bij het postmodernisme, waarvan Updike bemerkt dat boekenkennis vaak boven door ervaring opgedane kennis gaat. De centrale plaats van de mens in het denken over literatuur van Updike en de focus op het effect dat literatuur op hem heeft maakt dat zijn stukken zijn persoonlijkheid uitdragen. Updikes beeld van Borges is onder invloed van ontwikkelingen in stromingen, genres en theorie veranderd. Waar hij Borges eerder nog zag als post-modernist, kreeg de term postmodernisme later een negatieve connotatie die het vrijwel onmogelijk | |||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||
maakte om Borges als postmodernist te blijven beschouwen. Het is daarnaast opvallend dat de perceptie van Borges' theologie aan minder verandering onderhevig is. Dit komt omdat dit beeld vooral op Updikes eigen principes is gebaseerd en niet op het werk van Borges. Updike projecteert zijn eigen wereldbeeld op het werk van een geliefd schrijver. Tekenend voor zijn omgang met Borges is dat hij het oneens is met zijn literaire held, maar dat dit geen negatieve invloed heeft op zijn waardering voor het werk. Ten tijde van ‘The Author as Librarian’ legde Updike de fundering van het beeld dat zich in veertig jaar ging vormen. In de loop der tijd begint Borges onafhankelijker te functioneren in zijn kritische werk. Er kan zelfs gesteld worden dat Borges een ijkpunt wordt waaraan hij andere literatuur gaat afmeten. Deze andere literatuur moet het vaak afleggen tegen die van de meester. Het beste voorbeeld hiervan is Eco: na aanvankelijk gejuich verdwijnt hij geheel uit Updikes oeuvre. De reden waarom juist Borges een referentiepunt werd voor Updike is dat Borges én vernieuwde én de menselijke ervaring in zijn werk centraal stelde. In retrospect kan gezegd worden dat dit ten tijde van de opkomst van het postmodernisme een verademing was voor de humanist Updike. | |||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||
|
|