moordde publiceerde. Hierin toonde hij te beschikken over een zeer heldere, intelligente kijk op godsdienst in al zijn vormen, en over het vermogen zijn ideeën daarover op bijzonder spitse wijze te formuleren. In Het boek van alle dingen neemt de auteur veel minder expliciet stelling, maar de wijze waarop hij in dit boek met religie omgaat is zo mogelijk nog interessanter, en in het beste geval ook invloedrijker.
Een bijzondere vorm van collectief vrouwelijk verzet in het boek illustreert hoe Kuijer zonder expliciet te zijn stelling neemt tegen religie. Thomas' moeder durft nauwelijks tegen haar man in opstand te komen, maar buurvrouw Van Amersfoort, de heks, heeft daar minder moeite mee. ‘Geluk begint met niet meer bang zijn’, vertelt ze Thomas. (26) Om de macht van de vader te breken mobiliseert ze een groep vrouwen, eveneens ‘heksen’, die de huiskamer in beslag nemen en deze vullen met gezelligheid, vrolijkheid en het lezen van versjes van Annie M.G. Schmidt in plaats van psalmen. De hekserij bestaat niet uit het brouwen van toverdrankjes, maar uit een vorm van macht tegenover de vader, de man. Wanneer ook Thomas' zus Margot besluit zich niet meer door haar vader de wet te laten voorschrijven, niet meer bang te zijn, ziet Thomas haar ‘voor [zijn] ogen een heks worden’. (98)
Het boek van alle dingen is een pleidooi voor een persoonlijke, individuele en vrije beleving van religie. Dat blijkt niet alleen uit het geluk van de heksen. De ijzeren hand waarmee de vader zijn gezin op het ware pad houdt zorgt er alleen maar voor dat ‘de Vader voor altijd uit [Thomas] was weggeranseld.’ (17) Toch staat dit voor Thomas geenszins een band met Jezus in de weg, hoe onconventioneel die band ook is. Het aura van religie en godsdienst als hoog, ernstig, verheven en onaantastbaar wordt door Kuijer flink door de mangel gehaald ten gunste van een godsbeleving waarin Jezus een vriend is met wie Thomas op gelijke voet kan praten en waarin vermakelijke versjes niet minderwaardig zijn aan statige psalmvertalingen. In die zin vertoont dit boek enige overeenkomst met Kuijers al genoemde essay over religie: het is hier vaders ‘rotgodje’ dat trams op zondag, spijkerbroeken voor vrouwen en het lezen van ‘door mensen geschreven boeken’ verbiedt, en dat Thomas' idee van het goddelijke (bijna) vermoordt. Dat dit goddelijke ook kan bestaan uit gesprekken met een zelf gefantaseerde Jezus en pikzwarte engelen in de hemel (‘daar zag je er de laatste tijd steeds meer van’, 101) die verliefd zijn, is een verhaal dat niet alleen kinderen vaker verteld zou moeten worden.
Wanneer Kuijer in zijn jeugdboeken een zwaar, of op zijn minst serieus, thema combineert met zijn luchtige, directe stijl, dan gebeurt er iets bijzonders. Dan ben je niet alleen bereid te geloven dat er in zijn wereld perfecte negenjarigen rondlopen, maar wil je ook als volwassene maar al te graag weten wat Kuijer kinderen te melden heeft. Het is op dit gebied dat Het boek van alle dingen zich niet alleen van veel andere jeugdliteratuur onderscheidt, maar ook uitsteekt boven het meeste andere werk van Kuijer zelf. Hoewel spelend in 1951 is de thematiek actueel: huiselijk geweld, al dan niet op religieuze grondslag, komt nog altijd veel voor. Ook religieuze intolerantie in het algemeen, belichaamd door doen en denken van Thomas' autoritaire vader, is vandaag de dag aanweziger dan gewenst. Hoewel de oplossing voor beide zaken niet een-twee-drie voorhanden ligt, en het irreëel zou zijn te verwachten deze pasklaar in een jeugdroman aan te treffen, rechtvaardigt de manier waarop Kuijer deze problematiek behandelt in Het boek van alle dingen een plaats in de kast van de belangrijke boeken.