sende afbeelding: niet alleen foto's van pagina's uit de besproken liedboeken zijn afgedrukt, maar ook vele schilderijen waarop te zien is hoe mensen aan het zingen zijn met een liedboek op schoot. Er is zelfs een tegel afgebeeld waarop een herderin met een liedboek te aanschouwen is. (50) De geschiedenis van de Nederlandse liedcultuur komt hierdoor meteen tot leven. Veldhorst benadrukt met woord en beeld hoe belangrijk het voor de vroegmoderne Nederlander was om deel te nemen aan het gezamenlijk zingen van liederen.
Dat zingen voornamelijk een collectieve aangelegenheid was, wordt meerdere malen aangehaald. In veertien hoofdstukken, die afgewisseld worden met twaalf korte intermezzi waarin afzonderlijke liedboeken worden besproken, komen verscheidene onderwerpen aan bod. Zo wordt er ingegaan op de verspreiding van liederen; de oraliteit of mondelinge overlevering van liederen; de invloed van uitgevers op liedbundels; en liedboeken en het theater. In alle hoofdstukken wordt verteld dat het zingen voornamelijk plaatsvond in gezelschappen, omdat het zingen een band schept tussen de deelnemers; zingen reikt tot in het diepst van je ziel. Zingen doet iets met je en daar waren zeventiende-eeuwers zich van bewust. Dit is dan ook de reden dat ‘vrijwel iedere groepering en elke gezindte haar eigen liedboekenproductie, afgestemd op de gewoonten, gebruiken en voorkeuren binnen die specifieke (geloofs)richting [had]’. (21) Het lied werd dus gezien als een ideaal middel om groepen mensen te binden, om identiteit te versterken. Veldhorst laat verschillende keren op overtuigende manier zien hoe, zowel binnen het wereldlijke als het religieuze circuit, van deze identiteitsbevestigende kracht gebruik werd gemaakt. Met name nieuwe geloofsovertuigingen werden gepropageerd door middel van liederen. Dat verschillende geloofsrichtingen zich zeer negatief uitlieten over de onzedige inhoud van wereldlijke liederen, was voor hen geen reden om niet van deze wereldlijke liedbundels gebruik te maken. Zo werden populaire en bekende melodieën met wereldse liedteksten tevens gebruikt door religieuze groeperingen die er een nieuwe tekst op componeerden. Er was, met andere woorden, gedurende de zeventiende eeuw een onzichtbare strijd aan de gang tussen wereldlijke en geestelijke liedboeken. Bovendien, zo stelt Veldhorst, ontstaat uit de vele voorwoorden van de liedbundels de indruk dat deze strijd ‘een belangrijke grondslag vormde voor de bloei en
levendigheid van het genre. De twee kampen hielden elkaar blijkbaar in stand’. (145) De wisselwerking tussen wereldlijke en geestelijke liedboeken loopt als rode draad door het boek. Veldhorst laat goed zien hoe beide partijen gebruik maakten van de kracht van het lied.
Veldhorst laat niet alleen zien hoe zeventiende-eeuwers zingend door het leven gingen, maar ook dat zingen iets menseigen en dus tijdloos is. Meerdere malen verbindt zij het verleden met het heden door middel van vergelijkingen en voorbeelden. Zo springt zij op pagina 126 tussen verschillende eeuwen door in te gaan op censuur: ‘De christelijke hetze tegen liederen met verderfelijke, ondermijnende teksten en opzwepende dansmuziek herhaalde zich in de geschiedenis nog verschillende malen.’ (126) Ze noemt jazz, rock-'n-roll, de muzikale dialoog in Plato's Republiek, maar ook het gebruik van muziek in communistisch Rusland en nazi-Duitsland. ‘Steeds werden