lijk is, zoals ook Salemink zelf aangeeft: Als dit (zijn allegorische lezing van Lucebert) op gespannen voet staat met de postmoderne en tekstimmanente lezing van Lucebert, het zij zo. ‘Ik noem het een kritische allegorische’. (283) En waarom ook niet. Salemink beschouwt de gedichten van Lucebert namelijk als historische bronnen. Een tekstimmanente lezing schiet volgens Salemink dan ook te kort om de dramatische context te begrijpen en om het ‘icoon-karakter van de gedichten van schilderijen van Lucebert te zien als presentatie van kwaad en hoop, niet als representatie’. (285)
Literatuurwetenschappelijk (dit blijft immers Vooys, ik immers een literatuurwetenschapper) bezien is er het een en ander tegen deze methode in te brengen. Hoezo, historische bronnen? Luceberts gedichten als historische bronnen zien, zou op gelijke voet staan met Genesis als een op een historische werkelijkheid gebaseerde feitenverslag zien. Maar, natuurlijk schiet een tekstimmanente lezing te kort. Die schiet namelijk altijd te kort, en kan daarnaast ook flink op de gaapspieren werken. Salemink staat een lezing voor die de tekst vanuit de context uitlegt, en tevens de tekst vanuit de auteur, en daarnaast de auteur van uit de tekst om vanuit de tekst de context te begrijpen. Is het de man die het werk uitlegt, of het werk dat de man uitlegt, om naar een Franse discussie van tijden her te verwijzen.
Ondanks deze methodologische vraagstukken (een strenger literatuurwetenschapper dan schrijver dezes zou waarschijnlijk spreken van methodologische brij) boeit de lezing van Salemink, omdat deze tracht uit de veilige kaders die de literatuurwetenschap de tekst heeft opgelegd te breken. Bij Salemink hoeft men niet aan te komen met de Tekst als Autoriteit. Bij hem is tekst een middel om aan te tonen hoe religie, wanhoop, angst en twijfel aan de leefbaarheid van de wereld na de grote brand Lucebert en zijn werk hebben beïnvloed. Dit doet hij zonder direct de sociologische kant van het literatuurwetenschappelijk spectrum op te zoeken. Dera heeft overigens gelijk als hij stelt dat voor veel aannames die Salemink maakt, receptieonderzoek of discoursanalyse meer op zijn plaats is. (Dera 2008: 55) Zo'n uitgebreider onderzoek zal er in elk geval toe bijdragen dat zijn betoog binnen de literatuurwetenschap minder negatieve reacties doet ontlokken.
Laten we de discussie wat breder trekken, en Salemink en Dera achter ons laten. De theologie en de literatuurwetenschap lijken hier recht tegenover elkaar te staan. De literatuurwetenschap beroept zich op een in decennia gegroeide manier van omgang met teksten, terwijl de theologie probeert zich te beroepen om de juistheid van haar claims door de tekst als instrument van de geschiedenis te zien. Bij beide impliciete stellingnames zijn kanttekeningen te plaatsen. Een gebed zonder eind heeft zijn aanvang genomen.
De synthese kan eruit bestaan dat de tak van literatuurwetenschap die zich nog bezighoudt met tekstanalyse, over de tekst opgelegde grenzen heen leert kijken. De theologie zal op zijn beurt de nogal rücksichtsloze toe-eigening van ‘onze’ onderzoeksobjecten minder agressief moeten maken. Om met de historische woorden van Rodney King te spreken: why can't we all just get along? Is het niet mogelijk om door één deur te gaan, zonder dat een ieder zich daarna terugtrekt in zijn eigen weten-