Vooys. Jaargang 28
(2010)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 138]
| |
Ben van Humbeeck, Valerie Rousseau & Cin Windey (red.) | |
Jeroen Dera
| |
[pagina 139]
| |
steditie, intertekstualiteit, citaat, plagiaat, allusie, adaptatie, vertaling, (...) en kan tegelijk als een overkoepelende term voor al deze dingen beschouwd worden. (8) Zo bezien is de herschrijving volgens Vechten met de engel het overkoepelende concept waaronder men de termen kan scharen die in de literatuurwetenschap gebruikt worden om de verhouding tussen een brontekst en een doeltekst te beschrijven. Zo'n oprekking heeft als voordeel dat ze meer recht kan doen aan de grote variëteit van het fenomeen ‘herschrijvingen’, maar maakt dat fenomeen tegelijkertijd wel erg breed. Moeten we tekstedities bijvoorbeeld echt als een herschrijving beschouwen van een zekere oorspronkelijke tekst, gesteld dat zo'n origineel überhaupt bestaat? En als dat zo is, is een teksteditie dan in dezelfde mate een herschrijving als bijvoorbeeld een adaptatie? Op zulke vragen gaan de samenstellers helaas niet in. Eigenlijk is het hun vooral te doen om het beschrijven en verklaren van de houding die doelteksten ten opzichte van hun brontekst innemen, een praxis die dicht in de buurt komt bij de kern van het intertekstualiteitonderzoek zoals dat sinds lange tijd in de neerlandistiek wordt uitgevoerd. In Vechten met de engel komen drie van zulke (basis)houdingen aan de orde, die elk een afdeling van de bundel vertegenwoordigen. In de eerste afdeling staan teksten centraal die hun brontekst grotendeels onaangetast laten, maar via die intertekst evenwel iets openbaren over het literair-historische klimaat of de eigenaardigheden en/of preoccupaties van de auteur. Vincent Buyens laat bijvoorbeeld overtuigend zien hoe Willem van der Borcht in zijn Spiegel der Eyghen-kennisse (1643) Ovidius' Metamorphosen en Puteanus' Comus op strategische wijze inzet in de ontwikkeling van een eigen droomtheorie. In de tweede bundelafdeling past zulk constructief brontekstgebruik veel minder: daar gaat het niet om teksten waarin de intertekst wordt ingezet voor het realiseren van eigen doeleinden, maar waarin een zeker evenwicht met de inspiratiebron(nen) wordt nagestreefd. Hier vindt de vertaling als herschrijving een plaats (een mooi stuk van Elke Brems over vertaling in de poëzie van Brassinga), maar ook is er aandacht voor dichters die in hun werk de toestand van de beeldende kunst proberen te imiteren. Hugo Brems gaat bijvoorbeeld (onder meer) in op de cyclus die Hans Faverey schreef naar aanleiding van de stillevens van Adriaen Coorte, om te concluderen dat Faverey stillevens probeerde te maken in taal. Hoewel ze in veel opzichten overlapt met de bevindingen van eerdere Faverey-exegeten als Ron Elshout en Gisleine Peeters, is Brems' analyse overtuigend en laat ze zien dat hij het schitterende afscheidsboek Ergens beginnen (2009) meer dan verdiend heeft. In het derde en laatste gedeelte van Vechten met de engel gaat het er minder vredig aan toe: hier staan herschrijvingen centraal waarin de doeltekst de brontekst aanvalt of domineert. Heel interessant is de bijdrage van Pieter Verstraeten, die laat zien dat Paul de Vree met zijn novelle Buiten de oevers (1969) zijn debuutroman Een kringloop. Kronijk van een gezin (1936) zowel vervolgde als radicaal herschreef. Dit soort herschrijvingen binnen het eigen oeuvre vormt naar mijn mening een terrein dat binnen het poëticaonderzoek een verdere verkenning verdient. | |
[pagina 140]
| |
Wat is nu de samenhang tussen de drie beschreven afdelingen? In hun inleiding op Vechten met de engel zoeken Van Humbeeck, Rousseau en Windey de gemeenschappelijke deler in een klassiek statement over intertekstualiteit: ‘Wat deze drie categorieën met elkaar gemeen hebben is dat ze alledrie aangeven dat veel literatuur - zowel oudere als hedendaagse - zijn wortels heeft in andere bronnen dan enkel de fantasie en het genie van de schrijver.’ (12) In een boek dat eens breder wil kijken naar de ‘herschrijving’ in de Nederlandse literatuur, is dit helaas nogal een dooddoener. Echt ‘breed’ blijkt de definitie van herschrijvingen in Vechten met de engel slechts in theorie, want over het algemeen doen de bijdragen vooral verslag van (erg goed uitgevoerd) intertekstualiteitonderzoek. Elke Brems spreekt in haar bijdrage over Anneke Brassinga zelfs expliciet van een ‘intertekstueel weefsel’, daarmee letterlijk verwijzend naar de opvattingen van Roland Barthes. Het ‘overkoepelende’ karakter van de herschrijving, die ook betrekking zou hebben op tekstedities en adaptaties, blijft zo wat buiten beeld. Dat is jammer, want ook op deze terreinen kan ik me heel mooie onderzoeksobjecten voorstellen: verstrippingen en verfilmingen bijvoorbeeld, of de heruitgave van Favereys bundels Gedichten (1968) en Gedichten 2 (1972) in 1980, waarbij de dichter zijn eigen tekstopmaak veranderde. Niet alleen een oprekking van de onderzoeksobjecten had Vechten met de engel nog wat sterker kunnen maken, ook heeft een bundel als deze er mijns inziens baat bij wanneer de behandelde kwesties nog wat meer uitgediept worden aan de hand van institutioneel georiënteerde deelvragen. Veel bijdragen raken weliswaar aan de motieven die auteurs hebben om iets te herschrijven, maar ze gaan niet in op de vraag hoe zo'n herschrijving precies in de markt wordt gezet. Cin Windey laat in haar bijdrage over Paul Bogaers' collageroman Onderlangs bijvoorbeeld zien hoe deze auteur op tekstniveau geijkte ideeën over ‘ware’ literatuur ter discussie stelt, maar ze besteedt nagenoeg geen aandacht aan bijvoorbeeld de periteksten van het boek, dat zich met zijn doktersromanachtige omslag onmiddellijk positioneert ten opzichte van andere literaire romans. Vechten met de engel wil kortom graag de breedte in, maar blijft wat steken in de engte van de intertekst en het tekstonderzoek. Op die terreinen hebben de auteurs echter superieur werk geleverd. Met Kristeva als aartsengel treden zij in dialoog met teksten die zelf de dialoog met hun inspiratiebronnen niet hebben geschuwd. Hun mooie, goed doortimmerde bijdragen zullen naar ik vrees echter niet voldoende zijn om het lemma ‘rewriting’ in het Lexicon van literaire termen daadwerkelijk te herschrijven. |
|