Vooys. Jaargang 28
(2010)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |||||||||||||||
Lieke van Deinsen
| |||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||
Afgezien van het feit dat Lauwer-stryt een bundeling van twee vrouwen betreft, sluit het werk naadloos aan bij de literaire traditie van de zeventiende eeuw. Net als het overgrote deel van de mannelijke dichters die actief waren in tweede helft van de zeventiende eeuw, schrijven Questiers en Van der Veer niet aan een oeuvre maar bestaat hun bundel uit een groot aantal gedichten met een concrete sociale functie. Het werk bevat tal van felicitaties, dankbetuigingen en lijkdichten voor en over mensen in de directe omgeving van de twee dichteressen, aangevuld met een reeks dicht-antwoorddichten. Kern van de bundel vormt de dicht-antwoordreeks tussen Questiers en Van der Veer. Op 22 november 1662 stuurt Questiers haar vriendin Van der Veer een symbolische lauwerkrans, het klassieke symbool van de dichterlijke eer, en een gedicht waarin ze uiteenzet waarom juist Van der Veer deze lauwerkrans toekomt. Van der Veer, zo stelt Questiers, is namelijk de betere dichter van de twee. Al op 27 november stuurt Van der Veer haar repliek waarin zij haar dank uitspreekt en zich tegelijkertijd afzet tegen haar lauwering: het is Questiers die moet worden gekroond met de lauwerkrans. Dit is het startsein voor een dichtwisseling die in totaal tien gedichten zal beslaan en tot 12 januari van het volgende jaar zal duren. Bij de publicatie van deze dichtwisseling voegen de twee schrijfsters nog eens eenenvijftig gedichten van Van der Veer, dertig van Questiers en nog talloze van vrienden die door de twee schrijfsters geïnspireerd werden en naar de pen grepen. Hiermee is Lauwer-stryt de eerste publicatie van vrouwelijke hand waarin dichtende vrouwen, in dit geval Questiers en Van der Veer, zelf het centrale onderwerp vormen. (De Jeu 2000: 57) In het vervolg van dit artikel zal ik aan de hand van recent literatuurwetenschappelijk onderzoek naar de zelfrepresentatie van auteurs een licht trachten te werpen op de bundel. Nina Geerdink hield op het congres Cross Over. De plaats van de tekst begin 2009 aan de hand van een casestudy naar de renaissancedichter Jan Vos, een pleidooi voor een meer auteursgerichte benadering van vroegmoderne gedichten. Ze stelt dat ‘de auteur als een actief subject gezien moet worden - een subject dat zichzelf en de wereld om zich heen mede vorm geeft, daarbij gestuurd door de mogelijkheden en beperkingen die deze wereld hem of haar biedt en oplegt’. (Geerdink 2009: 1) Het is deze visie die ik in dit artikel verder wil uitdragen en toepassen op een specifieke groep dichters: de schrijvende vrouwen Catharina Questiers en Cornelia van der Veer. Vrouwen waren ongetwijfeld meer aan (gender)conventies gebonden dan hun mannelijke collega's. Wanneer we uitgaan van de gedachte dat het stereotype beeld dat wij vandaag kennen van de zeventiende-eeuwse vrouw uit de Republiek enige kern van waarheid bevat, kunnen we stellen dat men eerder van een vrouw verlangde dat zij zich schikte in de huwelijkse rol en niet vrijuit sprak in het openbaar, dan dat zij haar eigen werk publiceerde. (De Baar 1994: 144) De bedachtzame blik die de mannelijke collega's wierpen op het schrijven van deze vrouwen, blijkt ondermeer uit een brief die Jacob van der Burgh aan zijn vriend Huygens stuurde. Hij stelt dat ondanks dat ‘la grosse dondon d’ Amsterdam' (de dikke vrouw uit Amsterdam), waarmee hij Questiers aanduidt, zich bezighield met beeldende kunst en andere ‘gentillesses’ (aardigheidjes), ze altijd een dochter bleef van een loodhandelaar uit de Warmoesstraat. (Por- | |||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||
teman en Smits-Veldt 2008: 575-576) Van een algemene acceptatie van de schrijvende vrouw was in het tolerante Amsterdam van de zeventiende eeuw nog allerminst sprake. Om zich toch een positie als schrijfster of dichteres te kunnen veroorloven, hebben deze schrijfsters mogelijk gespeeld met het beeld dat zij van zichzelf neerzetten in hun werk. Juist de schrijvende vrouw die op moet boksen tegen een patriarchistische wereld kan via haar zelfrepresentatie inspelen op de functie die zij als vrouw behoort te vervullen in de maatschappij. Hierbij sluit ik aan bij een themaveld dat de laatste deccenia een eigen plek heeft verworven in het wetenschappelijk onderzoek en zich richt op genderkwesties. (Konst 1999: 210) Tal van publicaties verschenen waarin rolpatronen werden geanalyseerd en werd gekeken hoe mannelijk en vrouwelijk gedrag gepostuleerd wordt in verschillende teksten. In dit artikel wil ik laten zien dat Questiers en Van der Veer zich, afzonderlijk van elkaar, inschrijven in de conflicterende rollen van mannelijk, in de vorm van de dichter, en vrouwelijk gedrag, bijvoorbeeld als deugdzame vrouw. Onder rol versta ik het geheel aan mannelijke of vrouwelijke aspecten dat tot uitdrukking komt in de tekst. Voorafgaande aan mijn analyses van enkele gedichten zal ik een korte inleiding geven op het leven van de dichteressen. | |||||||||||||||
Catharina Questiers: een korte biografische inleidingCatharina Questiers was bij de publicatie van Lauwer-stryt geen onbekende in literair Amsterdam. Ze werd geboren als zesde kind van loodgieter Salomon Davidz Questiers en Lysbeth Jansdochter en maakte vooral naam als een van de vroegste toneelschrijfsters van de Republiek. Catharina kwam uit een behoorlijk welgestelde en vermoedelijk katholieke familie waarin het mogelijk moet zijn geweest om alle kinderen, inclusief de dochters, een goede opleiding mee te geven. (Boer en Van Gemert 1997: 316) Belangrijk is dat er naast geld ook aandacht was voor kunstzinnige vorming: zowel haar vader als haar broer publiceerde enkele gedichten. De aanwezigheid van dichterlijke interesse in haar familie moet de drempel naar het literaire milieu van haar tijd minder hoog gemaakt hebben. (Lehner 1993: 223) Uit bijdragen uit haar album Amicorum blijkt dat ze contact moet hebben gehad met de vooraanstaande dichters. Onder hen: Vondel, Vos, Huygens, Oudaen en Blasius. Ook onderhield ze nauw contact met jonge vrouwelijke collega's als Katharina Lescailje, Catharina Verwers en Cornelia van der Veer. Als zinspreuk koos Questiers voor de snede ‘ik min mijn vrijheid’ en deze was haar op het lijf geschreven: lange tijd bleef ze ongetrouwd omdat ze zich niet wilde binden aan de huwelijkse plicht die haar in haar vrijheid zou beperken. (Boer en Van Gemert 1997: 316) Als haar broer in 1663 overlijdt en het familiebedrijf in haar handen overgaat, ziet Questiers het belang van een huwelijk in. In 1664 trouwt ze met de Leidse koopman Johan van Hoest met wie zij de loodgieterij voortzet. Als in 1665 Lauwer-stryt verschijnt, is dit zowel de eerste als de laatste zelfstandige publicatie van de gedichten van Questiers. Hiermee is de bundel te beschouwen als een terugblik op haar dichterlijke | |||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||
carrière. Op 7 februari 1669 overlijdt ze kinderloos en wordt ze begraven in de Oude Kerk. | |||||||||||||||
Zelfrepresentatie in de gedichten van QuestiersDe dichterQuestiers presenteert zich al in het openingsgedicht van de bundel als een serieus te nemen dichteres die veel aandacht aan haar werk besteedt, maar die de rijmpen neerlegt nu zij het getrouwde leven tegemoet treedt. Het beeld dat Questiers van zichzelf schept, heeft dus al direct twee belangrijke aspecten. Ze bekleedt zowel de rollen van ‘vrouw’ als ‘dichteres’, waarvan ik de laatste nu uiteen zal zetten. Het openingsgedicht, opgedragen aan Juno, is illustratief voor de wijze waarop Questiers met de dichtkunst omgaat. Niet alleen is er gebruik gemaakt van een redelijk complex rijmschema, de rijmwoorden houden ook op semantisch vlak verband met elkaar. In de derde alinea treffen we bijvoorbeeld het eindrijm ‘gestoockt’, ‘geroockt’ en ‘smoockt’ aan. Ze heft haar pen op naar Juno, de godin van het huwelijk, en beschrijft haar inspiratie om te schrijven: Wanneer u gunst behulpelijk en milt
mijn lust quam sterken.
Wen het gemoet door zang-lust aangesport
my streeven deed naar't loof, dat nimmer dort,
Zoo hebt gy my met Aganip [LvD: Nimf op de Griekse dichtberg Helicon]
die flux [vlug] kon wercken. (Lauwerstryt 1665: voorwerk)Ga naar voetnoot2
Hiermee zet ze de toon voor de bundel waarin literair zelfbewustzijn en ambitie hoog in het vaandel staan. Dit literaire zelfbewustzijn draagt ze op een aantal manieren uit. Allereerst doorspekt Questiers haar gedichten met klassieke mythologie. De dichteres zou hiermee hebben kunnen laten zien dat ze niet onder deed voor haar mannelijke collega's. Immers, klassieke mythologie werd beschouwd als basisingrediënt van de poëtische taal en was dus noodzakelijk voor elke dichter. (Porteman en Smits-Veldt 2008: 575) Hierbij achtte Questiers haar publiek soms niet in staat de verwijzingen te interpreteren. Om haar publiek tegemoet te komen plaatst ze voetnoten bij enkele van haar gedichten. Op deze manier onderstreept zij haar bovengemiddelde vaardigheden om met de mythologische stof om te gaan. Questiers presenteert zich hiermee als een uitgesproken poeta docta, een geleerde dichteres. Dit is opvallend omdat vrouwen in de regel waren uitgesloten van onderwijs in het Latijn en zich dit, evenals de retorische vaardigheden die wel aan jonge mannen werden onderwezen, zelf eigen moesten maken (ibidem). In verschillende dicht-antwoordreeksen laat Questiers blijken zich te kunnen me- | |||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||
ten aan haar mannelijke collega's. De speelse gedichten die ze schrijft naar J. le Blon zijn hiervan een mooi voorbeeld. Le Blon, die haar ‘saffo’ noemt naar de Griekse dichteres, stuurt de dichteres een gedicht waarin hij haar verzoekt zijn gedicht zorgvuldig te bekijken en aan te wijzen waar ‘stop en kreup'le woorden staan, waer sin en maet niet samen sweven’. (167-168) Als Questiers dit voor hem kan doen zal hij, zo schrijft hij, haar uitroepen tot ‘voedster van de Konst’. Questiers neemt de uitdaging aan, maar geeft er haar eigen draai aan. In haar antwoord aan Le Blon draait Questiers het hele gedicht om. Le Blons gedicht was niet, zoals hij zelf schreef, ‘sonder maet en kunst’, maar een ‘dichtje vol van maet, en kunst’. En niet Questiers is de grootste dichter, maar Le Blon zelf. Toch is het voor de lezer duidelijk dat Questiers hier het meest virtuoze dichterschap tentoonspreidt. Niet alleen neemt ze het volledige rijmschema van Le Blon over, waarmee ze toch haar eigen gedicht schrijft; in het tweede deel van haar gedicht laat ze bovendien zien dat ze de dichtkunst tot in de puntjes beheerst en bewijst ze uit de voeten te kunnen met de beperkingen die de dichtkunst haar soms oplegt. In het tweede deel van het gedicht gebruikt Questiers nogmaals het rijmschema van Le Blon, maar keert het nu ondersteboven. Questiers is zich dus goed bewust van het spel dat zij met taal kon spelen. Ook was ze zich goed bewust van de invloed van de buitenwereld op haar dichterlijke carrière. Hoewel in de zeventiende eeuw het literaire veld, om in termen van Bourdieu te spreken, nog geen vorm had gekregen, waren er wel degelijk invloedrijke instanties aan te wijzen. Een van deze instanties was het stadsbestuur. Als de magistraat op 25 oktober 1656 de voorstelling van Questiers' Casimier bezoekt, is dit dan ook een hele eer voor de schrijfster. Naar aanleiding van het hoge bezoek schrijft Questiers een gedicht waarin zij de magistraat bedankt voor zijn komst. (245-246) Ook dit gedicht neemt ze op in de bundel Lauwer-stryt. Hiermee laat ze niet alleen haar intensieve netwerkpraktijken zien, maar vergroot ze ook haar symbolisch kapitaal. De ‘[r]egeerders van het achtste werelds wonder’ die ‘'t hoogste hoogh, na 't laaghste onder'ziet’, zoals Questiers het stadsbestuur van Amsterdam beschrijft, hebben gekozen om juist haar toneelstuk te bezoeken. (246) | |||||||||||||||
De schrijvende vrouwNaast haar rol van poeta docta presenteert Questiers zich als deugdzame en gehoorzame vrouw. Ze conformeert zich aan een typische genderconstructie van haar tijd: vrouwen hoorden een ondergeschikte en gehoorzame rol in te vullen als dochter en later als echtgenote. Wederom is het inleidende gedicht veelzeggend. Questiers bleef ongetrouwd tot haar drieëndertigste en had de tijd om zich aan de dichtkunst en zelfontplooiing te wijden. In 1664 verandert dit wanneer ze in het huwelijk treedt: Mijn vryheit, eer zoo duur van my bemint,
Is door de schicht van Venus moogent kint
Gebrooken; dies de plicht my heeden bint
(...)
| |||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||
En offer u, o Juno! Mijn Goddin,
(die my met hert, met leeven, ziel en zin
Gekluystert hebt met heyl'ge en trouwe min
Aan sachte banden,)
Mijn werck; en legh de Rijm-pen voor u neer. (3-4)
Nadat Questiers gehuwd is, stopt haar literaire productie. Questiers legt zich neer bij de bestemming die vanuit maatschappelijk oogpunt past bij haar sekse. Dit neemt echter niet weg dat er in het vervolg van de bundel geen ruimte is voor het uiteenzetten, op soms zeer humoristische wijze, van het onderscheid tussen mannen en vrouwen. Dit blijkt ondermeer uit een kort gedichtje dat Questiers aan Van der Veer stuurt: Aan juffr. Cornelia van der Veer, op haar kousenband, die zij op mijn kamer had laten liggen
Wou mij de hulpgodin van 't groot Egypteland
Zo gunstig zijn, als zij wel eertijds Iphis dede.
Ik liet, spijt Engeland, een wapen voor mij smeden,
En wierd een ridder van dees nieuwe kousenband. (66)
Ten grondslag aan het gedicht ligt Ovidius' verhaal van Iphis, het Kretensisch meisje dat door haar ouders als een jongen wordt opgevoed om de kosten te drukken. Als ze verliefd wordt op de mooie Ianthe wordt ze alsnog in een man veranderd. De laatste twee regels refereren aan het ontstaan van de orde van de kousenband, een ridderorde die door de Engelse koning Eduard III in 1348 in het leven werd geroepen. (Van Gemert 1995: 16-17) Het verhaal wil dat tijdens een bal de danspartner van de koning haar kousenband verloor. Om haar een afgang te besparen raapte de koning de band op en bond het om zijn eigen been terwijl hij de woorden sprak ‘Honi soit que mal y pense’ (‘Schande over diegene die er kwaad van denkt’). Het op het eerste gezicht jolige en onbeduidende gedicht biedt dus bij een tweede lezing een complex spel met mannelijkheid en vrouwelijkheid. Het meisje Iphis wordt na jaren van travestie uiteindelijk een echte man en de Engelse koning Eduard wordt met het omdoen van de kousenband deels vrouw en schaamt zich hier allerminst voor! In het hierboven geciteerde gedicht komt duidelijk naar voren dat Questiers gebruikmaakt van humor om de boodschap die ze in haar gedichten legt af te zwakken. Questiers snijdt een problematische kwestie aan waarin zij de sociale constructies ‘mannelijkheid’ en ‘vrouwelijkheid’ tegen elkaar uitspeelt. De humor en ironie die ze hierbij gebruikt, kunnen worden geïnterpreteerd als een wapen om zich te weren tegen de kritiek die ze op dergelijke uitlatingen kan krijgen. Er spreekt dus een vorm van voorzichtigheid uit het werk. Deze veronderstelling kan ondersteund worden door de opvallende afwezigheid van de namen van belangrijke eigentijdse dichters in de gedichten van Questiers. Deze afwezigheid van hedendaagse dichters is opvallend omdat zowel Van der Veer als Questiers een uitgebreid netwerk met dichters om zich | |||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||
heen had. Zoals ik eerder vermeldde had Questiers contacten met onder meer Vondel, Jan Vos, Huygens en Oudaen. Het lijkt erop dat zowel Questiers als Van der Veer zich bewust hebben geweerd van het noemen van eigentijdse schrijvers, zelfs als zij zich in hun vriendenkring bevonden. En zowel Questiers als Van der Veer plaatst zich dus, hoewel zij zich conformeren aan de heersende poetica, niet in een traditie van mannelijke schrijvers. Een verklaring van het ontbreken van deze verwijzingen kan gezocht worden in de rol van ‘onwaardige’ dichteres die Schenkeveld-van der Dussen ontwaarde in de poëzie van Anna Roemers. (Schenkeveld-van der Dussen 1997a: 279) Anna Roemers wijst in reactie op voor haar geschreven lofdichten steeds de eer voor haar dichterschap af. Dit afkaatsen van de eer die de schrijfster geschonken wordt, is op zichzelf typisch zeventiende-eeuws, ware het niet dat Anna Roemers dit op een dergelijke geconstrueerde en ironische manier doet, dat het voor de lezer duidelijk is dat de schrijfster zich wel degelijk goed bewust was van haar kunnen. (Schenkeveld-van der Dussen 1997a: 277) Haar reacties op de lofdichten tekenen zich door een literair spel waarbij ze te kennen geeft de regels van de heersende poëtica van haar tijd in de perfectie te beheersen. Ook Questiers en Van der Veer spelen deze rol van ‘onwaardige’. Hier treffen we dus een conflicterende rol: hoezeer Questiers de rol van ‘dichter’ ook in haar gedichten opvoert ze blijft zichzelf als een onrechtmatige bewoonster van het klassieke Helicon beschouwen. In een gedicht aan Cornelia van der Veer schrijft ze: Neen, Febus Priesterin [Cornelia van der Veer], my passen gheen
Laurieren;
Mijn vaarzen zijn te swack, zy hebben kracht
noch spieren,
Om op den top van 't wijd-beroemde Helicon
Te klauteren. (4)
Dat we hier te maken hebben met een strategische zelfrepresentatie blijkt uit de grote overlap tussen de representatie van Questiers en Van der Veer. | |||||||||||||||
Cornelia van der Veer: een korte biografische inleidingOver de negen jaar jongere Cornelia van der Veer is veel minder biografische informatie bekend dan over Questiers. We moeten hierbij vooral putten uit de informatie die zij zelf verstrekt in haar gedichten. In een lijkdicht dat ze schrijft op het overlijden van haar moeder, lezen we dat ze een van de jongste van zeventien kinderen was. Vermoedelijk heeft Van der Veer zeker in de laatste jaren van haar moeders ziekbed veel van haar taken in het gezin op zich genomen. Ook na het overlijden van haar moeder zal Van der Veer als ongetrouwde vrouw door het leven gaan. Deze keuze biedt haar de mogelijkheid zich te ontplooien in de literaire wereld. Op literair gebied is Van der Veer nog een vrij onbekende naam als Lauwer-stryt gepubliceerd wordt. Anders dan voor Questiers is de bundel dus niet de afsluiting maar het beginpunt van haar carriere. | |||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||
Dit verschil zullen we ook terug zien komen in de uitwerking van de verschillende rollen die de dichteressen aannemen. | |||||||||||||||
Zelfrepresentatie in de gedichten van Cornelia van der VeerDe dichterVan der Veer voert over het algemeen dezelfde rollen op als Questiers. Wel zijn de rollen die Van der Veer neerzet vaak explicieter. Dit komt niet alleen doordat zij het merendeel van de gedichten uit de bundel voor haar rekening neemt, maar vooral door haar positie in de samenleving. Van der Veer staat bij de publicatie van Lauwer-stryt aan het begin van haar carrière en moet zich enerzijds nog een plaats geven in de literaire wereld; anderzijds ziet ze zich genoodzaakt de plaats die ze als vrouw inneemt te rechtvaardigen. Van het grootste belang is dan ook de rol van dichteres die ze aanneemt. Van der Veer presenteert zich als een veelzijdig en ijverig dichter die de kneepjes van het vak verstaat. Dit illustreert ze door gebruik te maken van meerdere literaire stijlmiddelen. Hierbij gaat ze verder dan haar collega Questiers. In de bundel zijn talloze voorbeelden aan te wijzen van het vormelijke spel dat Van der Veer met de literatuur speelt en waarbij ze zichzelf steeds weer probeert te overtreffen. Ook Van der Veer sluit aan bij de elitedichters van haar tijd door zich te presenteren als een poeta docta: net als Questiers laat ze een gedegen kennis van de klassieke mythologie zien en toont ze aan deze te kunnen inzetten in haar eigen werk. Naast het toepasbaar maken van de klassieke stof bewijst Van der Veer haar kennis nog concreter door bijvoorbeeld met noten directe verwijzingen naar Ovidius' Metamorfosen te geven.Ga naar voetnoot3 Ze geeft dus niet alleen aan op de hoogte te zijn van de inhoudelijke stof, maar laat zien de klassieken zelf ook echt gelezen te hebben. Dit sluit nauw aan bij de gebruikelijke literatuuropvatting van de zeventiende eeuw, waarin oefening en studie van het grootste belang zijn voor de ontwikkeling van een dichter, maar staat haaks op het eerder genoemde onderwijssysteem waarin vrouwen werden uitgesloten van het leren van de klassieken.Ga naar voetnoot4 Van der Veer gaat nog een stap verder dan Questiers door meer geëngageerde thema's in haar gedichten te verwerken. Ze bezingt meer dan eens de politieke situatie in het land. Ook geeft de dichteres er blijk van goed op de hoogte te zijn van het wetenschappelijke debat. Haar status als poeta docta onderstreept ze door onder meer Erasmus, Beverwijck en Montaigne bij naam te noemen. | |||||||||||||||
De schrijvende vrouwVan der Veer laat zich, in vergelijking met Questiers, concreter uit over de problematische verhouding tussen haar vrouwelijke sekse en haar drang tot dichten: waar Questiers zoals we hebben gezien nog vlak voor de publicatie van de bundel in het huwe- | |||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||
lijksbootje stapt en de dichterlijke pen neerlegt, is Lauwer-stryt voor Van der Veer de opstap naar haar carrière. In enkele gedichten richt Van der Veer zich specifiek op de onverenigbaarheid van haar rol als vrouw en haar rol als dichteres. Een belangrijk gedicht voor de representatie van deze in twijfel getrokken vrouwelijke dichter is de ‘Dank-letteren, Opgedragen aan de E.H. (edele heer) P.N.’. Hierin laat de dichteres zien dat ze in tweestrijd verkeert. Ze bedankt P.N. voor het bieden van inzicht in een voor haar moeilijke theologische kwestie. In het tweede deel van haar gedicht levert ze echter hevige kritiek op haar ouders. In concreto spreekt Van der Veer hier over de invloed die haar ouders uitoefenen op haar leven. Door deze ouderlijke druk worden haar ijverige poging tot zelfontplooiing en de kans dat zij een goed dichtster wordt, tegengewerkt. Ze beschrijft haar ouders, die ‘dat onsterflijk goedt (het dichten) geen eenigh tijdt of uur tot oefning wilde geven, Maar liefst een Martha zien in stadigh huysgewroet’. (45) Het standpunt van de ouders van Van der Veer sluit nauw aan bij wat veel zeventiende-eeuwse inwoners van de Republiek dachten: vrouwen moesten vooral niet hun huiselijke taken als echtgenote ondermijnen. De bijbelse Martha staat hierbij vaak symbool voor de prototypische huisvrouw. Toch moet het volgens Van der Veer mogelijk zijn om als schrijvende vrouw te gedijen in de stad die volgens haar het toonbeeld van tolerantie is. Van der Veer kan dan ook gezien worden als een progressieve vrouw. Ze streeft naar een gelijkwaardigere positie van de vrouw op het culturele vlak. Haar vooruitstrevende en humanistische ideaal spreekt al uit haar devies ‘ik tracht VEERder’. Bovendien verschilt de manier waarop Van der Veer in haar brieven van gedachte wisselt met mannen en vrouwen vaak niet van elkaar. Dat Van der Veer vrouwen gelijk waardeert als mannen blijkt uit een reeks dicht-antwoorddichten met Justus Hoflandt. In deze dichtreeks bespreekt het tweetal de schedel die in de studeerkamer van Hoflandt ligt. De schedel, die ongetwijfeld indruk op Van der Veer heeft gemaakt toen zij deze zag liggen, zet de dichteres aan het filosoferen over de nietigheid en de aard van het menselijk bestaan. Ze schrijft: Ik schrikke! Wijl dit hooft van vel, en vlees,
berooft is,
En schouw de nietigheydt van 'r menschelijk
geslagt;
Dogh hoe ik 't meer bezie, hoe min 'k zie van
wien 't hooft is,
Zoo maakt de Graf-spelonk elk even hoogh geagt.
't Ken van een Burger-heer, 't ken van een Burger weezen,
Of een die Maro [Vergilius], en Homeer stack na de
Kroon,
Of Kleopatra, van een eedelmoedigh wezen,
| |||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||
Of een verwaande Sot, of Laasrus die gewoon
Was aan de deur des Poorts om zijn behoef te
beedlen; (175)
De boodschap is duidelijk: welke rol je ook vervult in je leven - of je nu een koning of armoedzaaier bent, een schrijver of een zot, een man of een vrouw - na de dood is iedereen gelijk. Uit de aanblik van de schedel moet men wijsheid ontlenen, zo stelt Van der Veer. Want ‘Wie zal ons hier van doch vertoonen waarheyts blijkt?/ Terwijl 'er niemant is, noch Arts, noch wereltwijzen,/ Noch dat gy 't zelfs niet kent, zoo zie ik brave geest/ Dat gy hier door u zelfs leerdt kennen en afgrijzen.’ Er is ‘Geen klaarder Spiegel als die aanwijst wat men is’. (175-176) Het ideaal van de gelijke behandeling van man en vrouw dat Van der Veer hier schetst, is in haar tijd nog verre van verwezenlijkt. Zoals we hebben gezien, kiest Van der Veer, waar Questiers haar rijmpen neerlegt als ze in het huwelijk treedt, een ander lot en blijft ze de rest van haar leven ongetrouwd. Dat ze hiermee ook afstand moet doen van de mogelijkheid kinderen te krijgen, behandelt Van der Veer met eenzelfde humor en ironie die ook de gedichten van Questiers typeren: op een kort gedicht waarin door een naaste kennis Van der Veers afkeer van het huwelijk wordt beschreven, reageert de dichteres: Het geen ik baar kan u niet hindren;
Schoon dat ik baar een tal van kindren
Soo Swart als mooren en als git:
Ik baar en paar die met het wit;
En blijf noch maaght schoon ik die baarden.
Wat schaat ik paar en nimmer paarden? (183)
Ze baart als vrouw dus geen kinderen, maar gedichten en hiermee doet ze niemand kwaad, zo stelt Van der Veer. Alles staat in het teken van haar dichterlijke ambitie: de publicatie van de bundel Lauwer-stryt was voor Van der Veer dan ook van groot belang. Dit blijkt ondermeer uit een gedicht dat ze naar Questiers stuurt. In dit gedicht biedt Van der Veer haar excuses aan voor het steeds weer onder druk zetten van de pas getrouwde vrouw en zegt toe in het vervolg rustig af te wachten terwijl Questiers ‘gout en zilver puurt uyt loot’. (73) De rol van ‘onwaardige’ dichteres die we eerder in het werk van Questiers herkenden, komen we ook bij Van der Veer tegen: Op zeker Gedicht
Dat by ongeval in een vat met Pekel viel,
en was opgeoffert aan Juffr.
Katharina Molesteen.
| |||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||
Was 't Jaargedicht op Molesteen
Niet net gedoopt in d' Hipokreen,
Dats niet: het wou een beter nat,
En in het zilte Pekel-vat
Gedoopt zijn; om 'er geur en lyster te be-
houden.
Ontbreekter 't Hoefnat aan? De pekel zal 't be-
houden. (107)
Ook Van der Veer laat zien dat ze door middel van humor haar positie als dichteres kan relativeren. Een gedicht dat Van der Veer schreef voor de verjaardag van haar nicht Katharina Molesteen is niet alleen gedoopt in het Hippocreense nat (de klassieke inspiratie), maar belandde vervolgens per ongeluk in een vat met pekel. Van der Veer reageert laconiek op het voorval: haar gedicht koos ‘een beter nat’ dan haar dichterlij - ke inspiratie en dat heeft ook voordelen. Immers, de pekel zal het in ieder geval conserveren. | |||||||||||||||
ConclusieDe wijzen waarop de schrijfsters Catharina Questiers en Cornelia van der Veer zich in hun werk presenteren vertonen op veel punten overeenkomsten. Zowel Questiers als Van der Veer probeert zich te conformeren aan de heersende opvattingen over vrouwen waarin literatuurbeoefening als een ondergeschikte bezigheid werd gezien. Hierbij schipperen ze tussen de rollen van dichter, poeta docta en de deugdzame vrouw. Hoewel de vrouwen verschillende accenten leggen bij het invullen van deze rollen, staat voorop dat zij beiden gebruik maken van zelfrepresenatie om hun positie in het literaire milieu te waarborgen. Ze accentueren dat ze slechts ‘vrouw’ zijn maar laten tegelijkertijd zien dat ze ook als ‘dichter’ niet onderdoen voor hun mannelijke collega's. Ze spelen hierop in door te verwijzen naar klassieke auteurs en door contemporaine, veelal mannelijke, auteurs op te nemen in de bundel. Op de lofuitingen van deze mannelijke collega's reageren Questiers en Van der Veer, zoals traditioneel was in de zeventiende eeuw, afwijzend. Door zich bescheiden en ‘onwaardig’ op te stellen houden zij al direct rekening met de kritiek. Maar de twee dichteressen gaan verder dan alleen de rol van ‘onwaardige’. Deze ‘onwaardige’ rol wordt namelijk versterkt door het gebruik van ironie en zelfspot: aan het werk is een humoristische draai gegeven waardoor de lezer inziet dat de schrijfsters zich goed bewust waren van hun kunnen. De goede verstaander leest in de bundel ook het verhaal van twee dichteressen die, wellicht in navolging van Anna Roemers, op een soms geestige wijze hun vraagtekens zetten bij de mannelijke conventies en pretenties van de poëzie. Door samen een bundel te publiceren, maakten de twee schrijfsters het elkaar mogelijk om hun poëtica en gedichten voor een groter publiek toegankelijk te maken. Hierbij geldt een belangrijk devies: samen staan ze sterk. | |||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||
Literatuur
|
|