Goedegebuure valt zich geen buil
Thomas Vaessens
In een opwelling beloofde ik de redactie van dit tijdschrift te reageren op de recensie van mijn boek De revanche van de roman door Jaap Goedegebuure. Bij elke (terechte) aanmaning van de redactie die in de maanden daarop volgden, kwam mij mijn opwelling als absurder voor. Waarom nou uitgerekend op dit stukje reageren?
De revanche van de roman is niet onopgemerkt gebleven. Natuurlijk is het leuk wanneer een boek van dit soort tientallen recensies krijgt, en wanneer wekelijks blijkt dat het voor schrijvers, critici en columnisten een vanzelfsprekende referentie is. Ik reis het land rond voor lezingen, mag aanhoudend aanschuiven bij debatten of radioprogramma's, en ik kan me nog een hele hoop bedankjes voor zulke optredens veroorloven ook. Het boek staat nu al bijna een jaar voortdurend in de aandacht. Tot spijt van wie het benijdt, misschien, maar volgens mij is dat toch uiteindelijk goed voor de discussie over de literatuur en voor de neerlandistiek.
Tegelijk begrijp ik wel dat het voor collega-neerlandici niet leuk was dat in sommige recensies van mijn boek heel vervelende en confronterende dingen staan over ons vakgebied. Volgens Trouw-recensent Rob Schouten, bijvoorbeeld, accentueerde mijn boek ‘de ingedommelde positie van een vorige generatie neerlandici, die veeleer voor eigen parochie preekten’, en ook Bas Heijne (NRC) contrasteerde mij met mijn collega's, ‘want de neerlandistiek is geen vakgebied van waaruit regelmatig de hemel bestormd wordt’. Ook voor mij geen fijne opmerkingen, natuurlijk, want het chagrijn dat ze bij mijn collega's wekten, zou zich ongetwijfeld niet alleen tegen mijn critici, maar ook tegen mijn boek gaan richten.
Zelf heb ik in de receptie van mijn boek echter vooral vervelend gevonden dat de discussie van begin af aan ontspoorde. Kort en goed gezegd gaat het in mijn boek om de volgende (dubbele) these: de postmodernismekritiek in de literatuur sinds de jaren tachtig is te interpreteren als een herorientatie op de liberaal humanistische traditie waarmee het postmodernisme resoluut had gebroken, en deze heroriëntatie is te verklaren als reactie op de ontwaarding van de literatuur. Deze these is in de kritiek vrijwel overal genegeerd, net zoals de hoofdstukken waarin ik de these overeind houd in de analyse van een zestal Nederlandse romans. In plaats daarvan is mijn boek géinterpreteerd als een literair-kritisch decreet, waarin een academicus vanaf de zijlijn de schrijvers engagement oplegt.
Al voordat mijn boek verscheen (er was door de uitgever nog geen enkele drukproef verspreid), wist visionair Carel Peeters in Vrij Nederland al te melden dat De revanche van de roman mijn ‘nieuwste gimmick’ was, waarvan hij scheen te vermoeden dat het een lang uitgevallen herhaling zou worden van een dertig jaar oud stukje van zijn generatiegenoot Ton Anbeek, die vond dat er meer ‘straatrumoer’ in de literatuur moest komen. Inmiddels is dit commentaar in recensies, in interviews met schrijvers, in columns en in literaire jaaroverzichten al zo vaak herhaald, dat het geen zin meer heeft het tegen te spreken. Ik ben vóór engagement en tegen mooischrijverij, en daarmee ben ik in het troebele vaarwater van het populisme terecht gekomen. Hoe sterk die beeldvorming is, blijkt mij iedere keer als ik voor een publiek vertel waar het me in mijn boek om te doen is. Ik zie dan steevast op z'n minst een paar mensen denken: ‘ja zie je wel, nou zegt hij iets heel anders.’ Uit de pers menen ze de strekking van mijn boek te kennen en nu denken ze dat ik, geschrokken door de reuring, op mijn schreden ben teruggekeerd.
Nu dan het stukje dat Goedegebuure in Vooys 27.3 schreef over mijn boek. Ik wist van tevoren