‘kritische’ wetenschap niet antikapitalistisch is, maar juist een product is van de kapitalistische politiek en dat deze wetenschap zonder die politieke constellatie niet zal kunnen bestaan. In Geweld schrijft hij hierover: ‘Een linkse academicus die het kapitalistische culturele imperialisme bekritiseert, is in werkelijkheid doodsbang dat zijn onderzoeksgebied ineen zou kunnen storten.’ (160-161)
Žižek sluit zich dus niet bij de feministen en deconstructivisten aan, maar verbindt zich in een nogal anachronistische beweging doodleuk aan het marxisme. Dat betekent dat zijn werk zwaar leunt op de Hegeliaanse dialectiek en op de uitwerking die Karl Marx daaraan gaf. Omdat Žižek heel goed weet dat een klassieke invulling van het marxisme tegenwoordig ondenkbaar is, oriënteert hij zich ook op twintigste-eeuwse neomarxisten als Louis Althusser en Ernesto Laclau. Zijn origineelste toevoeging aan de filosofie is echter dat zijn politieke en culturele analyses de principes toepassen die Jacques Lacan voor de psychoanalyse ontwierp. Zo ontstaat een eigenaardig begrippenapparaat waarin marxistische begrippen als ideologie naast Lacaniaanse termen als fantasie of het Reële komen te staan. Bij Žižek staat het ‘Reële’ bijvoorbeeld voor de kapitalistische ideologie die ons wordt voorgespiegeld en die lang niet altijd samenvalt met de ‘werkelijkheid’ zoals we die beleven. Bij het vertalen van het boek is Ineke van der Burg dicht bij de begrippen gebleven zoals Žižek die in het Engels gebruikt; ze heeft geen eigen interpretaties of toelichtingen bijgevoegd die het begrip van de tekst zouden kunnen beïnvloeden.
Een mogelijke reden dat Žižek geen filosoofvoor-filosofen is gebleven, maar een publiek bekende figuur is geworden, is misschien wel dat zijn eigenaardige terminologie en zijn eigenzinnige inzichten prima toepasbaar zijn in cultuurhistorisch onderzoek. In de recente neerlandistiek zijn daar interessante voorbeelden van te zien. Matthijs de Ridders proefschrift Staatsgevaarlik! De activistische tegentraditie in de Vlaamse letteren, 1912-1933, waarop hij in 2009 aan de Universiteit Antwerpen promoveerde, draait bijvoorbeeld om het begrip ‘ideological fantasy’ dat Žižek gebruikte in The Sublime Object of Ideology (1989). De Ridder laat ermee zien hoe activistische auteurs in het Vlaanderen rond de Eerste Wereldoorlog in hun teksten moedwillig een fantasiebeeld van Vlaanderen ontwierpen. Alexander Roose verwerkte concepten uit Žižeks werk in een recent artikel in Spiegel der Letteren (2009, nummer 2). Hij nam Žižeks techniek over om populaire cultuur en filosofie in elkaars licht te bezien: zoals Žižek de films van Hitchcock gebruikt om Jacques Lacan te verhelderen, zo bekeek Roose de filosofie van vroegmoderne denkers als Erasmus of Lipsius vanuit de populaire literatuur in die tijd.
In Geweld staat trouwens niet de filosofie of de cultuur centraal, maar de actualiteit. Uiteenlopende gebeurtenissen uit de eenentwintigste eeuw worden onder de loep genomen: de Deense cartoonrel, het Israël-Palestinaconflict, de orkaan Katrina en haar nasleep. Maar op de achtergrond speelt de spanning tussen populaire cultuur en filosofie nog wel degelijk een belangrijke rol. Žižek refereert dus weer aan films om filosofische concepten te verhelderen en andersom; die bespiegelingen over cultuur en filosofie worden vervolgens weer met de actualiteit in verband gebracht. In Geweld komt daar nog een nieuw aspect bij: er worden voortdurend terzijdes gebruikt. Het boek bevat Zes zijdelingse bespiegelingen en dat woord ‘zijdelings’ (in het Engelse origineel ‘sideways’) moet heel letterlijk worden begrepen. Žižek behandelt het thema geweld dus meestal niet rechtstreeks, maar met omwegen én via parabels in de vorm van moppen, verhalen en anekdotes die zijn punt moeten illustreren.
Deze omwegen zouden met het psychoanalytische begrip verschuiving in verband kunnen worden gebracht: zaken die ons werkelijk aanbelangen worden in het onderbewustzijn niet direct aangeduid, maar via een omweg. Žižek heeft echter nog een andere betekenis van ‘zijdelings’ op het oog: hij wil dat we onze aandacht, wanneer we het over geweld hebben, verschuiven van het direct zichtbare fysieke geweld naar het