heeft ontvangen. Volmaakt bestaat niet; alleen de dood is volmaakt. Een vertolking is iets alomvattends waar ook dissonanten en fouten bij horen. Een vertolking moet een levend ding zijn, dat weten we toch? Ooit Cecilia Bartoli op een verkeerde noot horen afkraken? Wie wil er nu smaakvrij ABN, keurig nette, dus totaal onpersoonlijke taal alsof er geen mens aan te pas is gekomen?
Een enkele keer legt een criticus zich toe op het naar voren brengen van zoveel mogelijk fouten. Toen een notoire vijand (ik zeg het er maar bij) mij eens om een vertaling fileerde, belde een vriend met de blijde boodschap: ‘Je had in dat hele moeilijke boek maar zeven fouten!’ Het waren er vast wel wat meer, maar ik durf te zeggen dat het geheel deugde en levend en trouw was.
Natuurlijk zijn er een heleboel echt slappe, slechte, of haastige vertalers, bij wie het vermakelijk en verleidelijk is om eens een verrukkelijk boeket blunders te verzamelen. Ook dat kan veel zeggen over het levende fenomeen dat vertalen is. Het doet er toe wie er vertaalt, nou en of het er toe doet. De vertolker heeft een smoel.
Ik hou van mensen die om fouten kunnen lachen. Ik hou van onze betreurde essayist Dick Hillenius en zijn bundel over de slordige tuinman; van Herman Melvilles pleidooi voor een zorgvuldige ordeloosheid bij bepaalde ondernemingen; en van Borges, de fabelachtige Argentijn, die een fout als gevolg van het scheppingsvuur soms een geschenk vond. Het hoofd van een vertaler kan nooit dat van zijn schrijver dekken; de ene taal is de andere niet, en dan verbleken bij een fout?
Nu kúnnen fouten enorme gevolgen hebben, bijvoorbeeld Bijbelvertalingen. Hele schisma's zijn er door ontstaan. Onlangs stond in de krant dat God, strikt vanuit de Hebreeuwse tekst geredeneerd, de wereld misschien toch niet heeft geschapen, maar alleen maar (nu ja, alleen maar) bepaalde zaken scheidde. (Zie de Bijbel.) ‘Dat wil niet zeggen dat hij de wereld niet heeft geschapen,’ zeiden slimme scholastici snel. ‘Die eerste regel is ingeslikt, die sprak vanzelf, je moet heeft ervóór denken.’ Ja, zo kunnen we het allemaal. Geloof is onwrikbaar, anders is het geen geloof. We hadden er zowaar bijna een nieuwe kerkgemeenschap bij, die van de ingeslikte schepping.
Maar er komen ook aantoonbaar mooie dingen uit vertaalfouten voort, ook uit fouten die met de Bijbel samenhangen. Een vertaalfout gaf ooit Michelangelo in om zijn beeld van Mozes hoorns op te zetten. Er kwam glans van dat hoofd, dat is wat er eigenlijk in de oude Bijbeltekst stond en dat is wel wat anders. (Exodus 34:29-35) Ik was benieuwd of die hoorns ook in onze Statenvertaling voorkwamen, maar nee, dat is daar in orde, in tegenstelling tot een heleboel andere passages, en toch heb je er die deze vertaling vanwege haar schoonheid verdedigen als Gods woord zelf.
Ach, veel liever een fout dan zielloos perfectionisme. Liever de avontuurlijke bezieling van Jaap van Zweden dan de angstvallige precisie van, nee, laat ik hier geen namen in het negatieve noemen. Eén uitzondering, omdat hij zo enorm beroemd is of was: wat hebben we getreurd omdat Fischer-Dieskau nooit een fout maakte. Het had hem zoveel menselijker en beslist nóg overtuigender gemaakt.
Vertalers zelf zijn vaak erg bescheiden. Hun houding is er een van: wij doen ons best, wij zijn géén scheppende wezens, hoor. Ik las het onlangs nog in Hollands Diep bij Sjoukje Slofstra (31) en Thérèse Cornips (82), die het in commissie hadden over ‘moeilijk’ en ‘dienstbaar’. Daar moet je het helemaal niet over hebben; dat spreekt vanzelf. Goede vertalers, en dat zijn zij voor zover ik weet, zijn herscheppers, toegepaste kunstenaars, net als acteurs of musici. Ze voegen iets toe aan de Nederlandse literatuur. Een slechte is nooit slecht vanwege een paar fouten. W.F. Hermans heeft Cees Buddingh' niet klein gekregen door zijn Nederlands met rood potlood te lijf te gaan en degenen die vervolgens Hermans een koekje van eigen deeg gaven zat dat evenmin glad. Er liep bij een van hen geloof ik iemand door een deur. Au!
Dit is een beetje een klaagcolumn geworden. Dat was ook de bedoeling.