| |
| |
| |
| |
Zigzagt tot het knalt: de poëtische opmars van Sylvie Marie
Jeroen Dera en Marleen van de Pol
In april 2008 riep Arjan Peters zich uit tot ‘ontdekker van Sylvie Marie’. De Volkskrant-criticus had een gedichtencyclus van de jonge Vlaamse dichteres gelezen in Het liegend konijn en werd door haar poëzie murw geslagen. Peters' woorden betekenden voor Marie (1984) een doorbraak in de literaire wereld: na de publicatie van de bewuste cyclus, getiteld ‘moedermomenten’, kwam vanuit het papieren circuit serieuze belangstelling voor de dichteres op gang, die uiteindelijk resulteerde in het verschijnen van Maries debuutbundel Zonder in februari 2009.
Is Peters echt de ontdekker van Sylvie Marie? Wie de ontwikkelingen aan de poorten van de poëziewereld op de voet volgt, kende haar naam waarschijnlijk al vóór de publicatie in Het liegend konijn. We hebben hier te maken met een dichteres die vanaf het internet in de periferie van het literaire systeem geraakte, en uiteindelijk de stap wist te zetten naar een bundel bij een gerenommeerde uitgeverij in het centrum (Vrijdag/Podium). Hoe verliep deze reis? Welke stappen heeft Marie gezet en wie heeft zoal haar pad gekruist? Welke rol spelen oude en nieuwe media in haar verhaal? Wij vroegen het de dichteres zelf, en stellen tegelijkertijd haar poëzie aan u voor.
| |
Naar een openbaar dagboek
De naam Sylvie Marie is een pseudoniem. De dichteres werd geboren als Sylvie de Coninck, maar zag voor publicaties van die naam af: ‘Ik had met de naam “De Coninck” in de dichterswereld iets van: “It's already taken”. Marie is mijn tweede naam, genoemd naar mijn grootmoeder. Sylvie Marie bekt
| |
| |
goed, klinkt fris en maakt me een eigen persoon. Ik herinner me nog dat ik aan mijn zus vroeg: “Wat zou je ervan zeggen als ik mijn gedicht instuurde als Sylvie Marie?” Dat vond ze een prima idee. So be it.’ Hoewel Marie zich niet als afstammelinge van Herman de Coninck presenteert, raakt haar poëzie wel degelijk aan de zijne. ‘Ik heb me nooit zo in hem verdiept, maar ik weet dat hij van het eenvoudige toegankelijke hield. Daar houd ik ook wel van, dus we komen wellicht overeen. Toch denk ik dat ik nog wat ironischer ben, als jong vrouwelijk geweld.’
Als we vragen naar het begin van Maries dichterschap, reageert ze bedenkelijk: ‘Goh, ik ben daar nooit echt bewust mee begonnen. Dat is als vragen: wanneer schreef je voor het eerst in je dagboek? Het dichten is overigens wel begonnen in mijn dagboek, en het artistiek schrijven ook. Ik wilde een origineel dagboek dat aansprak en mysterieus was, dat pakte en van mij een interessant mens maakte. Niet dat ik wilde dat iemand het zou lezen, maar je wist maar nooit. Wie weet stierf ik, zat mijn moeder snikkend in mijn kamer, en vond ze mijn dagboek. Dan moest ik toch iets boeiends schrijven. Mijn “verslagen” maakte ik daarom altijd mysterieus, bijvoorbeeld door de identiteit van mijn personages te versluieren. Als ik over mensen sprak, schreef ik altijd “hij” of “zij” of “ze”. Niemand moest weten dat hij eigenlijk “Bram” was, of zij “Barbara”. Ik vond voornamen toen al banaal.’
In haar dagboek ontwikkelde Marie voor het eerst een stijl die tegelijkertijd als ‘persoonlijk’ en ‘onpersoonlijk’ kan worden gekarakteriseerd. Die typering past ook bij haar poëzie, waartoe Marie zich aangetrokken voelde ‘omdat ze nog krachtiger, allesomvattender en universeler kon zijn dan een gewoon verslag. Je kan er veel in kwijt qua emotie, maar toch laat je je niet gaan in het sentimentele. Je gebruikt altijd je hersenen. Als ik alleen emoties wil, schrijf ik niet: dan leg ik me gewoon te huilen op een bed met de muziek keihard. Maar zodra ik schrijf, moet er een “pennenvrucht” ontstaan, en daarvoor is mind nodig.’
Met haar pennenvruchten trad Marie voor het eerst in de openbaarheid op een schrijfsite voor amateurs. ‘Ik was negentien en leidster in een jeugdbeweging. Ongeveer een week voordat we op kamp zouden gaan, was ik druk op zoek naar een verhaal waar dertig personages in voorkomen. Ik wilde immers iets vertellen waarin elk kindje uit mijn groep een verhaalfiguur kon uitbeelden, terwijl ik voorlas. Ik zocht dus op Google op “verhalen” en kwam - na twee pornosites - terecht op een site voor amateurschrijvers. Ik begon meteen heel druk te zoeken in het archief daar. Het was boeiend om te ontdekken dat zo'n site bestond. Je kon er gratis je verhalen en gedichten plaatsen en mensen reageerden. Ik stond versteld van de mogelijkheden, maar helaas: er was geen verhaal met dertig personages te vinden. Door het ontdekken van de site besefte ik echter twee dingen. Eén: ik schrijf het verhaal gewoon zelf. Twee: ik post het op die site en vraag wat men ervan vindt.’
Dit verhaal, en de reacties die erop volgden, waren voor Marie aanleiding om teksten uit haar dagboek te publiceren op de site. In hoeverre heeft die haar geholpen om vooruitgang te boeken als schrijfster, en in het bijzonder als dichteres? ‘Ik denk dat die site me vooral nog regelmatiger heeft doen schrijven. Er was zoveel leven onder de leden, dat ik echt enthousiast was om nieuw werk te kunnen tonen. Ik schreef iets, en een uur later was het al geplaatst. Ik kreeg ook wel wat lof daar, waar ik erg trots op was, maar op den duur begon ik te voelen dat er iets niet klopte. Ik had het gevoel dat wat ik schreef, seriewerk begon te worden. Ik kon er minder mijn ziel in leggen, zoals ik vroeger bij mijn dagboeken deed. Stilaan leerde ik echter andere dichters kennen, en andere websites, waardoor ik ontdekte dat ik enkel populair was in het kleine wereldje van die ene specifieke site. Daarom wilde ik mijn grenzen verleggen.’
| |
| |
| |
‘U bent zo'n auteur waar we katoen voor hebben opzijgelegd.’
Bij het verkennen van de poëziewereld liet Marie zich inspireren door David Troch, de dichter met wie ze 10 april 2010 in het huwelijksbootje stapt, exact vijfjaar na de datum dat ze hem voor het eerst ontmoette. ‘Hij zei destijds: “De dertigste is de deadline van een wedstrijd. Ik doe mee. En jij?” Ik zocht meteen tien gedichten op en stuurde deze in, maar het werd niets. Bij de volgende wedstrijd - deadline 15 juni - kreeg ik warempel wel een prijs. Dus zo is de bal aan het rollen gegaan. Stilaan werd ik van de schrijfsites weggetrokken om in de “echte” wereld succes te oogsten. Mijn eerste publicatie, het gedicht “spiegelbal”, volgde in het literaire internetmagazine Meander in juli 2005. Op de eerste papieren publicatie was het wachten tot in het najaar, in Lava. Het was wel eens fijn om mijn geschriften te voelen, al vond ik mijn eerste publicatie in Meander echt geweldig. Toen viel ik van mijn stoel. David sms'te het toenmalige redactielid Tine Moniek om te zeggen dat ik zo blij was. Zij antwoordde: “Het is dan ook een goed gedicht”.’
Langzaamaan begon Marie het systeem te doorzien: ‘Maak jezelf bekend met publicaties en wedstrijden. Treed hier en daar op. Dan kun je misschien een mooi palmares naar een uitgever sturen, later. In mijn geval ging het uiteindelijk, heel onverwacht, anders. Ik had voor Meander, waarvan ik redactielid ben, het e-mailadres nodig van Ester Naomi Perquin. Zij had toen net de debuutprijs van Het liegend konijn gewonnen. Ik mailde redacteur Jozef Deleu, en hij antwoordde met haar adres en bovendien met de vraag of hij mij wat Konijnen op mocht sturen. Ik zegde uiteraard toe en verzocht hem bovendien via de mail: “Heb hier nog tien gedichten liggen die genomineerd zijn voor een prijs, maar je hebt vast te veel kopij zeker?” Hij zei: “Ja, ik heb te veel kopij, maar stuur gerust op.” Dus ik stuurde “moedermomenten” in en hij antwoordde drie dagen later: “Een schitterende en ontroerende cyclus. Ik plaats hem integraal en maak ruimte in het volgende nummer.” Toen viel ik weer van mijn stoel.’
Zoals inmiddels bekend, bleef Maries publicatie in Het liegend konijn niet onopgemerkt. ‘Uiteindelijk kwamen de uitgevers naar mij toe in plaats van ik naar hen. Het Poëziecentrum stuurde me bij monde van Willy Tibergien, oprichter van de Poëziekrant, een mooie brief. Hij feliciteerde me met de gedichten in het Konijn en vroeg me of ik een bundel wilde uitgeven. Intussen reageerde Chrétien Breukers van De Contrabas op een bericht op mijn weblog (www.sylviemarie.be), en ook hij bood me aan een bundel uit te geven. Datzelfde weekend nog stuurde ik een manuscript naar beide uitgevers. Breukers vertelde me drie dagen later al dat hij tot publicatie wilde overgaan. Het was nu wachten op Tibergien, maar ook na aandringen bleef een reactie uit. Uiteindelijk zei ook hij dat hij mijn manuscript met veel plezier wilde uitgeven. Ik bleef maar twijfelen tussen de twee, want het zijn kleinere uitgeverijen. De een verspreidt een beetje in België; de ander in Nederland, maar verder geraken ze niet. Ik wist niet wat te kiezen, maar een keuze maken wilde ik wel. In voortdurende twijfel vertrok ik naar Macedonië op een dichtersreis, waar ik een masterclass Nederlandse poëzie volgde en deelnam aan een internationaal gedichtenfestival. Ik had me voorgenomen daar de knoop door te hakken, maar toen ik mijn e-mail checkte, zag ik een vreemd mailtje van een zekere Uitgeverij Vrijdag. Het was echt gek: ik had nog nooit van die uitgeverij gehoord. De mail luidde als volgt:
Het internet is een wonder van een adresboek. Het was na twee aanwijzingen van Google geen moeite uw e-mailadres te vinden; excuus. De kwestie: Uitgeverij Vrijdag, enkele weken geleden opgericht door Rudy Vanschoonbeek, heeft ideeën over wat een goed boek moet zijn, en hoe ze hun auteurs in de wollige watten moeten leggen. U bent zo'n auteur waar we katoen voor hebben opzijgelegd. Was dat vooruitziend of
| |
| |
achterstallig? Met andere woorden: bent u al door wakkere burgers van boven de Moerdijk aangesproken ter publicatie in boekvorm van uw gedichten? Als dat niet zo is, wat natuurlijk zeer onwaarschijnlijk weze, dan kunnen we u misschien bij Uitgeverij Vrijdag een dak bieden? Als dat wel zo is, dan wens ik u van harte een zeer geslaagd boekdebuut toe, luid en lovend besproken en op de boekhandelstoonbank naast de rinkelende kassa liggend.
Ik was heel kritisch en begon te googelen op Rudy Vanschoonbeek. Het bleek inderdaad een interessante figuur te zijn, dus ik mailde naar De Contrabas en Poëziecentrum om te melden dat ik nog een gesprek met een derde uitgeverij wilde hebben, voordat ik naar hen zou stappen. Ik ging praten met Vrijdag en tot mijn verrassing ontdekte ik dat men daar heel ambitieus was en goede contacten onderhield met Podium en Nijgh & Van Ditmar. Zij wilden geen bundel op de markt brengen zonder een co-editie af te dwingen bij een van die uitgeverijen. Ik gaf mijn manuscript af en kreeg enkele weken later lovend nieuws: Zonder kon in samenwerking met Podium uitgegeven worden.’
| |
Parallelle realiteiten
‘Het ging ontzettend snel. Hier en daar veranderde ik nog een woord, en toen was het hop: naar de cover. Met nieuwjaar al werd Zonder gedrukt, waarbij tweehonderd speciale exemplaren met flappen werden gemaakt die door Vrijdag aan al haar vrienden en relaties werden uitgedeeld als nieuwjaarsgeschenk. Voor de cover wilde ik een intrigerende foto, die uiteindelijk geleverd werd door Hans Cottyn.’
Een interessante vraag is die naar de rol van het internet in de ‘papieren’ doorbraak van Sylvie Marie. Zou het haar zonder de nieuwe media gelukt zijn om op deze manier te debuteren? ‘Ik had in elk geval mijn lief niet leren kennen. En hij is het die me zo goed aangespoord heeft. Misschien had ik ook wel op eigen houtje gekund, maar dan interviewden jullie me niet nu, maar over tien jaar. Ik kan me moeilijk voorstellen dat er geen parallelle realiteit bestaat, waarin ik David en Meander heb leren kennen. Dan had ik naar de bieb moeten trekken om tijdschriften te bekijken, het adres over moeten schrijven en daarna thuis hebben moeten kijken of ik nog iets liggen had. De vraag is: “Wat drijft me?” Ik heb nog altijd zoiets van: “Wil ik per definitie schrijfster worden, en doe ik het daarom zo goed, of is het onoverkomelijk: ik heb een talent, en daarmee ook een onweerstaanbare drang om te schrijven en te publiceren? Ik kan heel lang nadenken over wat nu zwaarder weegt: ambitie of talent. En dan is die voorstelling van parallelle realiteiten heel fascinerend. Men zegt dat een talent er sowieso geraakt, maar daaraan twijfel ik.’
Afgaande op de commentaren op Zonder is het talent echter ondubbelzinnig aanwezig. ‘De eerste reactie kwam al op de dag van mijn bundelvoorstelling, en de toon was gezet. Luuk Gruwez merkte in De Standaard op dat dit een van de beste bundels van de laatste jaren is. Een beetje onvoorstelbaar vond ik dat, want ik ben altijd onzeker geweest. Ik was vooral erg bang dat ik té veel lof had gekregen voor mijn Konijn-bijdrage, en dat men zou reageren met: “Ja, die tien gedichten waren fraai, maar die andere negenendertig...” Ik heb dus altijd mijn vingers gekruist gehouden, en dat doe ik nog steeds.’
Bespeurt Marie in de recensies verschillen tussen Nederland en België enerzijds, en het internet en het papieren circuit anderzijds? ‘Daar heb ik nog niet over nagedacht. Ik zou zeggen: eigenlijk niet. Maar ik moet bekennen dat ik meer belang hecht aan de papieren recensies. Kwalitatief gezien zijn alle besprekingen aan elkaar gewaagd, al schrijven de Belgen met wat meer pathos en zijn de
| |
| |
Nederlanders wat nuchterder. De internetrecensies zijn goed doorgrond en uitgebreid, dus wat mij betreft zijn internet en papieren circuit goed uitgebalanceerd. Bij mijn voorkeur voor papieren recensies komt toch een beetje de erkenning om de hoek kijken. Besproken worden in De Standaard is knapper dan een recensie in Meander, gewoon omdat meer mensen die krant kennen. Ik stond ook in de Humo; ongelooflijk hoeveel mensen dat gezien hebben. Ze spreken me er nu nog over aan: “Jij stond in Humo, jij stond in Humo!” Op mijn weblog moest ik de internetrecensies bij wijze van spreken zelf gaan hyperlinken, terwijl ik op papieren besprekingen zélf werd aangesproken, zo van: “Heb je het al gezien?” Vreemd genoeg: papier verspreidt zich soms nog rapper.’
Als redacteur van Meander en Deus ex Machina is Marie goed op de hoogte van de debatten die gevoerd worden over de status van internettijdschriften. ‘Ik zit zowel in de redactie van een internettijdschrift als van een papieren periodiek. Als ik kijk naar de redacties, zie ik maar één ding: ze zijn beide samengesteld uit literatuurminnend volk dat een fulltime job en een gezin met die hobby combineert. Daarin zie ik geen kwaliteitsverschil. Sterker nog: ik vind dat het er soms erg amateuristisch aan toe kan gaan in papieren redacties, terwijl zij soms twintigduizend euro per jaar aan subsidie ontvangen. Geen enkel tijdschrift kan haar redacteurs betalen, dus daarin bestaan geen verschillen.’
De veelgehoorde klacht dat digitale tijdschriften niet op niveau en onvoldoende stabiel zouden zijn, wuift Marie hardhandig weg: ‘Dat is echt bullshit! Ik ben al bijna vijf jaar bij Meander, heb daar inderdaad wel wat verloop gezien, maar of dat nou echt meer is dan bij papieren bladen? En of dat nou echt de kwaliteit omlaag haalt? Uiteindelijk rust veel verantwoordelijkheid bij die traditionele tijdschriften op even weinig schouders als bij internetmagazines. Je hebt werkers en je hebt luilakken, altijd en overal. Sommige willen alleen maar bij een tijdschrift, omdat dat aanzien biedt. Als je met die ambitie een redactie instapt, duurt het niet lang voordat je door de mand valt.’
Hoe denkt Marie dat internettijdschriften zich in de toekomst gaan evalueren? ‘Je kan de tijdschriften niet over één kam scheren. Als ik baas was van Meander, had ik allang subsidies aangevraagd, waardoor het blad nog meer overlevingskansen zou hebben, maar dat gebeurt niet. De kans bestaat dat Rob de Vos, initiatiefnemer van het magazine, er genoeg van krijgt en dat het dan even gevaarlijk wordt. Aan de andere kant denk ik dat iemand Meander wel zou willen overnemen en subsidies aan zou durven vragen. Ik denk nu zelfs spontaan aan mezelf, met mijn parttime job. In ieder geval: de papieren tijdschriften gaan digitaler. Slechts enkele zullen verdwijnen; andere bundelen de krachten. Internettijdschriften voelen zich intussen geroepen een papieren “best of” uit te brengen. De wisselwerking tussen internet en papier blijft dus bestaan. Ik zie dat niet zo gauw overslaan in het één of het ander.’
| |
Gedichten zonder luie schrijver
Over naar Maries primaire werk, dat zij als volgt omschrijft: ‘Toegankelijk, herkenbaar, maar ook vaak verrassend. Ik schets niet zomaar taferelen, maar geef ook inzichten. Het liefst schrijf ik gedichten waarin een “klik” plaatsvindt, bovendien met een ironisch of duister randje. Tegenwoordig gebruikt men vaak de dooddoener dat poëzie vervreemdend is, maar ik streef naar helderheid. Graag gebruik ik tegenstellingen en conclusies die eerst vergezocht lijken, maar intussen volstrekt logisch zijn.’
Een typisch Marie-gedicht is ‘vertrokken’, dat ook werd opgenomen in Zonder en eerder verscheen in De brakke hond:
| |
| |
vertrokken
op een dag was je vertrokken
zonder je glas leeg te drinken, ik
in de keuken, het water in de hand, deed
het bij het mijne. en dat ik dan geen onderscheid
meer kon maken tussen het ene en het andere,
verbazend. hoe vertederend dat kijken soms
naar het versmelten van dingen. zo moet jij ook
hebben gedacht toen je vader met
zijn vrachtwagen en je moeder
over kanker, je de ene pot
Het vertrek van de geliefde, het afwezig zijn, het gaan zonder het glas leeg te drinken, het feit dat de ouders van de geliefde er ook niet meer zijn: van dit specifieke gedicht spat Sylvie Maries algemene thematiek af. ‘Het concept “zonder”, dat is een motief pur sang. In mijn bundel zijn het de dingen die ontbreken die de poëzie betekenisvol maken.’
Neem ook het gedicht ‘vallen’, waarmee Marie in de prijzen viel bij de wedstrijd in de stad Harelbeke:
vallen
ooit komt er een eind aan.
het blad, neem dat van een boom,
dwarrelt, slentert als bezopen
tot het knalt. geen korrel zand,
onze lippen de keien, proeven
de avond niet, die doet het
weer, telkens en steeds maar
laten we daarvan uitgaan.
| |
| |
‘Dit gedicht is eigenlijk een redenering zonder nadenken. In die cyclus staat het, en het staat er terecht. Het gaat over de avond die valt, maar ook over de onzekerheid daarover. Je krijgt het beeld van een sombere figuur die een vanzelfsprekendheid in twijfel trekt. Er staan veel observaties in die pessimisme suggereren: “we proeven bloed”, het blad dwarrelt als “bezopen” en het “knalt”. Alles valt dus in dit gedicht, ook de verteller. Wat ontbreekt, is een objectiever en minder noodlottig beeld.’
‘vallen’ is een snel gedicht, wat ook blijkt uit de iconiciteit in de eerste regel van strofe drie: daarin is het woord ‘vallen’ weggelaten omdat ‘wij’ de grond al in grote snelheid bereikt hebben. ‘Er moest genoeg vaart zitten in het gedicht. Ik schreef het in 2006, en volgens mij staat het nog steeds. Maar weinig gedichten uit die periode heb ik uiteindelijk goed genoeg bevonden om de bundel te halen.’
Naast die bundel heeft Marie onlangs ook een video-experiment gepubliceerd op haar weblog. ‘Ook dat vind ik fascinerend. Ik kende de techniek al van de gedichten van Tonnus Oosterhoff. Mijn bewegende gedicht heet “afbraak” en ik had in eerste instantie een niet-dynamische versie gemaakt. Ik vond echter dat die er zwak uitzag, ondanks het feit dat ik de inhoud goed vond. Het is een van de weinige gedichten waaraan ik meteen begon te sleutelen in Word. Ik deed er van alles mee, maar het wilde maar niet lukken: het bleef een minder sterk gedicht. Uiteindelijk bedacht ik dat het leuk zou zijn als het gedicht, dat dus over afbraak gaat, echt afgebroken werd, en daarom ben ik naar mijn officieuze schoonbroer getrokken, die flashdingen kan maken. Hij is verantwoordelijk voor de versie die nu op mijn weblog staat. Op dit moment zie ik zo'n experiment als eenmalig, maar wie weet voel ik nog eens zo'n drang in de toekomst.’
Over de toekomst gesproken: welke plannen heeft Sylvie Marie nu ze niet onopgemerkt is gebleven in de literaire wereld? ‘Ik maak werk van een stimuleringsbeurs, waarmee ik een tweede bundel wil uitgeven die even goed is als de eerste. Geen idee hoe lang dat zal duren, maar eerlijk gezegd verwacht ik niet heel lang. Ik schrijf namelijk nogal veel. Daarnaast wil ik voor mijn dertigste een roman publiceren. Ik ben daar nog niet aan begonnen, maar ik hou mezelf voor dat ik nog vijf jaar heb.’ Op dit moment vindt Marie zichzelf een luie schrijver. Voorlopig vindt ze het gemakkelijker om te dichten, want dat is minder intensief qua arbeid. ‘Je moet gewoon een lumineus idee hebben, en af en toe wat tijd.’ Daarnaast heeft Maries verhaal laten zien dat de juiste route door het bonte landschap van de literaire wereld aan te bevelen is, natuurlijk in combinatie met een gezonde dosis talent. Dat deze literaire wereld in het geval van Marie inderdaad uit twee parallelle werkelijkheden bestaat, heeft onze chatsessie wel bewezen.
|
|