het boek geschreven is de lezer snel zal meetrekken in het verhaal dat wordt verteld.
In haar dankwoord schaart Jensen zich achter een opmerking uit de oratie van Marita Mathijsen. Mathijsen, eveneens begeleider van het NWO-project waaruit dit boek is voortgekomen, ziet een nog niet geïnterpreteerde tekst als ‘een onuitgepakt cadeau’. En hiermee is, mijns inziens, de kracht van het boek verwoord. Jensen moet zich bij haar onderzoek hebben gevoeld als een kind op Sinterklaasavond. Talloze teksten die het daglicht nog niet zagen, of liever: teksten die zorgvuldig waren weggestopt in de donkerste krochten van onze bibliotheken, werden voor dit project tevoorschijn getoverd. Het resultaat is een scala aan bijna hysterisch te noemen lofbetuigingen aan vaderlandse grootheden, waarvan tallozen vandaag de dag in vergetelheid zijn geraakt.
Zo richt Jensen niet alleen de schijnwerpers op Michiel de Ruyter, Van Oldenbarneveldt en de gebroeders De Witt, ook onbekende namen als Montigny en Albrecht Beylinc passeren de revue. Wat bij al deze mannen opvalt, is dat zij niet alleen werden geprezen om hun heldhaftige optredens, maar vooral ook werden geroemd om hun menslievende karakter en rol als liefhebbende echtgenoot en vader. Het hoogtepunt van dit type held treffen we in de fictieve, vroeg negentiende-eeuwse romanfiguur Maurits Lijnslager, die de hoofdrol vertolkt in het gelijknamige werk van veelschrijver Adriaan Loosjes. Lijnslager kan gezien worden als het ideale voorbeeld voor de negentiende-eeuwse man. Hij was een godsvruchtig, arbeidzaam en trouw man en had het gezinsleven hoog in het vaandel staan. Ook in de negentiende eeuw werd het gezin als de hoeksteen van de samenleving gezien.
De behoefte aan een nationaal eenheidsgevoel was zo groot, dat zelfs historische vrouwen van stal werden gehaald. Toch valt het aantal heldinnen in vergelijking met het aantal mannelijke helden in het niet. Bovendien ligt de heldenstatus van de vrouw gecompliceerd: een strijdende vrouw viel niet te rijmen met haar eigenlijke bestemming van zorgzame moeder. Dit probleem viel onder meer de aanvoerster van het Haarlemse vrouwenleger, Kenau Hasselaar, ten deel. Volgens de overlevering verdedigde Kenau samen met haar vrouwenlegioen in 1537 met succes de Haarlemse stadswallen tegen de Spanjaarden. De mannelijke strijdlust van de Haarlemse heldin stelde veel auteurs voor een probleem: Kenau strookte niet met de gangbare opvatting dat vrouwen thuishoorden achter het fornuis en zeker niet op het strijdveld. Niet voor niets schreef Tollens in zijn toneelstuk Kenau Hasselaar dat Kenaus ‘prangenden maagd- en moederborst’ verdrukt zat in ‘pantsers van metaal’. Maar de negentiende-eeuwse literatoren vonden een oplossing voor dit probleem. Jensen laat zien dat met vrouwen als de oprichtster van het Amsterdamse Weeshuis, Haesje Claes, een ander type held in opkomst komt. Het ideaalbeeld werd een zorgzame, toegewijde en vrome vrouw die haar leven volledig in het teken stelde van anderen. Op deze manier konden ook vrouwen een belangrijke bijdrage leveren aan het noodlijdende vaderland, zonder van hun eigenlijk toebedeelde koers te geraken.
De publicatie van De verheerlijking van het verleden en het onderzoek naar nationale beeldvorming sluiten nauw aan bij de actuele, politieke situatie van dit moment. Denk aan politici als Verdonk en Wilders die strijden voor het behoud van typisch Nederlandse eigenschappen en de oproep van onze minister-president om een voorbeeld te nemen aan de zogenaamde VOC-mentaliteit. Jensen had