‘als een stormachtige prelude tot het geluk’), en het euforische besef van je eigen leven nadat je een levensbedreigende situatie hebt overleefd is niet onbekend. Ik ben geneigd om Grunbergs realiteitservaring in dit voorbeeld als door en door geconditioneerd te lezen, zoals ik ook vaak zijn reportages in de krant eerst en vooral als knappe genrestukken heb gelezen, maar op het gebied van realiteit juist nogal steriel. Grunberg is een bijzonder gewiekste stilist die heel slim pregnante observaties monteert in een voor hem kenmerkend ritme. Het maakt daarbij weinig uit waar hij over schrijft, of het nou de oorlog in Afghanistan of internetdating met vrouwen uit de Oekraïne is. De auteur zoekt de ervaring van het echte, zoekt daartoe buitenissige omstandigheden op, maar komt alleen maar zichzelf tegen, zijn literaire verwachtingen en zijn stijl. Het is dan ook typisch dat wat Grunberg in Afghanistan vindt vooral een euforische ontdekking van het eigen biologische bestaan betreft: het menselijk leven als hoogste criterium. Gezien vanuit de theorie van een denker als Alain Badiou, dé post-postmoderne filosoof van gebeurtenis, waarheid en engagement, staat zo'n ontdekking zeer laag op de schaal van de waarheden. Voor Badiou zijn waarheden oneindig, eeuwig en universeel. Ze tonen het tekort van een situatie en vormen daarmee een absolute oproep tot ingrijpen, tot activistische verandering. Het biologische bestaan daarentegen is eindig, tijdelijk en specifiek. Het beste waar het toe kan oproepen is een bescheiden verlenging van zichzelf. Universeel kritisch potentieel gaat er niet van uit.
Over, bijvoorbeeld, de situatie in Afghanistan zegt de ontdekking van de eigen levensvreugde dan ook niets. Het is zelfs de vraag of zo'n oorlogservaring wel een echte oorlogservaring is. ‘You go to a war zone to experience something like war, don't you?’ schreef Grunberg op zijn weblog; maar dat is een geprivilegieerde ervaring van oorlog, oorlog als war of choice, terwijl oorlog voor de meeste participanten een ding is dat je overvalt en meesleurt, geen jas die je aan en uit kunt doen.
Buelens laat zien dat Grunberg Afghanistan vooral gebruikt als een plek waar het echte gevonden kan worden, dat de literatuur niet te bieden heeft. Afghanistan fungeert dus als een arbitraire vervanger voor het Reële, en Grunbergs verlangen naar zulke plekken komt voort uit een verondersteld realiteitsgebrek in de literatuur. Buelens citeert Grunberg: ‘Misschien is dat wel het probleem met de literatuur: het wordt nooit echt. Nooit helemaal in ieder geval.’ Voor wie van dit axioma uitgaat zit de literatuur in een spagaat waar ze aardig last mee krijgt zodra ze in de wereld wil meetellen. Wil men dan de literatuur wereldse relevantie kunnen toedichten, moet men bereid zijn een of andere ‘waarheid van de literatuur’ in te voeren. Die waarheid moet de werkelijkheid pragmatisch kunnen aftroeven, maar tegelijk voor de literatuur haar (autonome) status aparte behouden. Het axioma van de onechtheid van de literatuur maakt het doorbreken van het autonomisme zo tot een complexe paradoxale aangelegenheid.
Maar je kunt ook van een ander axioma uitgaan: dat literatuur altijd helemaal echt is. Daar is veel voor te zeggen. In plaats van een realisme in de literatuur spreek je dan over de realiteit van de literatuur. Boeken zijn dingen, schrijvers en lezers personen in de werkelijkheid. Schrijven, redigeren, uitgeven zijn handelingen die in de wereld plaatsvinden. Woorden bestaan, zowel materieel (als inkt of klank) als historisch (als dynamische betekenisdragers). De werkelijkheid van de literatuur is geen aparte werkelijkheid, maar een specifiek deel van de totale werkelijkheid. En er is geen verschil tussen literaire taal en algemene taal, behalve dat in de literatuur taal verschijnt onder het teken