eeuw, tevens een meer dan ruime kennis hebben van de Griekse mythologie waarop vrijwel alle epische gedichten gebaseerd zijn en daarbij bekend zijn met het taaleigen van de dichter dat niet vrij is van Vlaamse woorden en uitdrukkingen. Ondanks een prachtige vormgeving maakt dit het lezen van juist de minder bekende werken van Van de Woestijne niet bepaald laagdrempelig.
Gelukkig verscheen eveneens in 2007 de essaybundel Al ben ik duister, 'k zet me glanzend uit bij de Historische Uitgeverij. Deze bundel wordt op de achterkant gepresenteerd als ‘een onontbeerlijke leeswijzer’ bij het Verzameld Werk van Van de Woestijne. Alle aspecten van de dichter worden erin belicht: zijn werk, zijn omgeving, de dichter als historische figuur... En inderdaad, een gebrek aan invalshoeken is deze essaybundel niet te verwijten. In welke andere bundel leren we over de bestudering van zonnemythen in de negentiende eeuw, de mensen achter de Duitse censuur in de Eerste Wereldoorlog en de literatuurwetenschap van Paul de Man? En over Karel van de Woestijne natuurlijk.
Mijn gedachten na het lezen van elk afzonderlijk essay waren steeds nagenoeg hetzelfde. Wat een boeiend en goed geschreven essay, en wat gaat het weinig over Van de Woestijne. Laat dit een tik gechargeerd zijn: natuurlijk komt de dichter zelf in veel facetten naar voren. Toch lijkt het vooral een essaybundel te zijn waarin alom erkende namen (Jürgen Pieters, Paul Claes) mogen doen wat ze normaliter ook al deden, maar dan aan de hand van het werk van Karel van de Woestijne. Dirk De Geest blijkt een uitstekende close-reader (met freudiaanse trekjes), maar het feit dat hij elke klank, elke komma in het bekende sonnet ‘Wijding aan mijn vader’ van een betekenis weet te voorzien leert ons bijzonder weinig over de andere poëzie, en, wat erger is: ook niet veel over het befaamde sonnet zelf, want met een verrassende of spannende interpretatie komt De Geest niet.
De bijdragen van Anne Marie Musschoot, Peter Theunynck en Geert Buelens zijn reconstructies van enkele perioden uit het leven van de dichter en geven inkijkjes in de omstandigheden van de historische persoon Van de Woestijne. Spijtig hierbij is wel dat de bijdrage van Theunynck, nota bene de schrijver van Van de Woestijnes biografie die over enkele jaren moet verschijnen, niet meer is dan een bijzonder rijk gedocumenteerde maar volstrekt onnavolgbare reconstructie van de omgang van de dichter met de Duitse censuur. Dat de auteur niet in staat is met al het tot zijn beschikking zijnde materiaal een goed leesbaar verhaal te vertellen is nog geen groot probleem: erger vind ik het dat hij zonder meer meent een moreel oordeel te moeten vellen over het handelen van Van de Woestijne in de Eerste Wereldoorlog.
Nog het meest in aanmerking voor ‘leeswijzer’ komt de bijdrage van Hans Groenewegen. Hij bespreekt en interpreteert de in het oeuvre van Van de Woestijne wat afwijkende bundel Substrata zonder lezing van de gedichten overbodig te maken. Groenewegen heeft verstand van poëzie en een uitstekende pen en dat bewijst hij hier opnieuw. In zijn interpretatie van de bundel komt hij tot uitspraken die het gehele oeuvre van de dichter aangaan: Groenewegen is in staat in twintig bladzijden de karakteristieken van het dichterschap van Van de Woestijne bloot te leggen en aan te geven waarom de bundel Substrata daarin een sleutelpositie inneemt.