Vooys. Jaargang 26
(2008)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
RecensiesDeus ex Machina, tijdschrift voor actuele literatuur Zoals je op die loopbanden in de luchthaven het gevoel hebt dubbel zo snel vooruit te komen, heb ik in de trein het gevoel veel meer te doen dan thuis. Bij al dat gelezene en geschrevene komt nog de geslaagde poging een verandering van plaats te hebben ondernomen, waardoor de dagelijkse prestatie beslist drie keer zo groot genoemd mag worden. Ik begin daarom tijdens mijn gebruikelijke rit van Utrecht naar Den Bosch te lezen in Deus ex Machina, het Antwerpse tijdschrift voor ‘actuele literatuur’ en word aangenaam verrast door het onderwerp. Kunstenaars en intellectuelen die wanhopen over de vooruitzichten van originaliteit kunnen moed putten uit dit nummer, dat ‘open source en sampling’ gedoopt is, naar het dossier dat centraal staat. Zoals muzikanten vandaag de computer als hulpstuk gebruiken om op de achtergrond van hun eigen creaties Nina Simone en Jim Morisson een duet te laten zingen, zo heeft ook de hedendaagse auteur begrepen dat recycling een goede tekst niet schaadt. Sampling is echter niet nieuw. Ook Hadewych parafraseerde graag de Bijbel. En zoals elke literatuurwetenschapper tegenwoordig weet, gebeurt hergebruik lang niet altijd bewust. Elke tekst is doorspekt met citaten, verwijzingen, echo's en culturele talen, die er in enorme stereofonie doorheen snijden. Echter, waar ligt de grens tussen intertekstualiteit en plagiaat? Met andere woorden: hoe zit het met het auteursrecht? Deze interessante kwestie staat centraal in het dossier. Ongeveer 85% van de voorgaande alinea is geplagieerd uit het betreffende nummer van Deus ex Machina. Sommige zinsneden zijn geheel overgenomen, een andere is weer ontdaan van een Vlaamse uitdrukking waarvan ik vermoed dat onze Nederlandse lezers deze niet kennen. Ongeveer op dezelfde manier heeft Jonathan Lethem, de schrijver van het beginartikel ‘De extase van de beïnvloeding’ (die voor dit nummer vertaald is door Dirk-Jan Arensman) zijn tekst tegen de starheid van het auteursrecht bij elkaar gecopypastet. Af en toe valt dat op, maar over het algemeen heeft hij er een coherent stuk van gemaakt. Hij pleit voor het gebruik van literatuur als open source, een term die zeer bekend is in de softwarewereld. Tegenover het monopolie van Microsoft, waardoor men belachelijke bedragen neer moet tellen voor de software, staan ettelijke fanatiekelingen die hun programma's (Firefox, OpenOffice, Linux) niet alleen gratis weggeven, maar ook de broncode erbij cadeau doen met de boodschap ‘knutsel wat je wilt, verbeter het programma, voeg dingen toe, en stuur ook dat product weer de wijde wereld in’. Dit idee wil Lethem ten uitvoer brengen in de gehele literaire wereld - waarbij hij nogal gemakkelijk | |
[pagina 92]
| |
voorbijgaat aan de financiële kwesties. Als voorbeeld van hoe-het-niet-moet gebruikt hij het Disney-imperium: het merendeel van de tekenfilms bevat gerecycled materiaal, maar iedereen die Mickey Mouse natekent, kan een proces verwachten. Het artikel is prikkelend voor degenen die niet geloven in verregaande intertekstualiteit, maar kent een groot manco: het is door een Amerikaan geschreven die niet bekend is met een wereld buiten de VS (en nee, dat is niet per definitie een pleonasme) of die dit stuk oorspronkelijk bedoeld heeft voor publicatie in een Amerikaans blad. Dat is soms hinderlijk (‘het zijn sociale instituties en culturele tradities die ons definiëren als Amerikanen en stimuleren als mens’), en soms regelrecht irrelevant, gezien het feit dat (continentaal) Europa een ander auteursrechtsysteem kent. Gelukkig wordt dit ondervangen door het tweede artikel ‘Van copyright naar copyleft: het auteursrecht onder vuur?’, geschreven door Christian Dekoninck. Je zou het niet verwachten in een literair tijdschrift (wellicht is dat ook het doel geweest, Deus ex Machina probeert bijzondere invalshoeken te kiezen), maar Dekoninck is een jurist. Hij legt puntsgewijs uit waarom Lethems ideeën interessant, maar niet algemeen bruikbaar en ook niet altijd van toepassing zijn. Dat klinkt saai, Dekoninck schrijft echter helder en gebruikt veel voorbeelden, waardoor het een fijne tegenhanger is voor het overvolle en wild betogende stuk van Lethem. Na het theoretische deel is er ruimte voor vier dichters en vier prozaschrijvers, die gevraagd zijn een van hun voorbeelden te eren c.q. te plagiëren - al is er nergens sprake van echt plagiaat, ze leggen allemaal netjes uit wie ze gebruikt hebben en hoe. Niet iedereen is op zijn gemak met het concept of misschien moet ik zeggen: niet alle literatoren kunnen (willen? durven?) er het maximale uithalen. Dat blijkt soms uit het overduidelijk naast elkaar plaatsen van eigen en hergebruikte tekst, zoals dichters Mustafa Stitou en Tsead Bruinja doen. Annelies Verbeke zegt het ronduit: ‘[h]oewel ik ontzettend veel plezier heb beleefd aan het verwerken van [Gogols] De neus in “de Mond”, kan ik mezelf toch niet al te ernstig nemen bij zoveel diefstal’, en demonstreert ze haar ongemak ook door zinnen van Gogol over te nemen zonder deze goed aan te passen aan haar eigen, nogal van Gogol afwijkende stijl. Ook de inkorting van het verhaal doet het geen goed. Deze problematische pogingen maken het dossier wat mij betreft des te interessanter, zeker door de verantwoording die alle schrijvers geschreven hebben. Ze demonstreren hoe moeilijk het hergebruiken van andermans teksten kan zijn. Niet alleen vanwege het mogelijk ongemak dat dit oproept bij de schrijver, maar ook omdat ze laten zien dat het een kunst is te herwerken op een leuke, boeiende, grappige of ander literair interessante manier en er een soepel lopend geheel van te maken. Schrijver Bart Koubaa is daar evenmin in geslaagd. Zijn bewerking van de ‘Vertellingen van duizend-en-een-nacht’ laat voornamelijk zien dat duizend-en-een-vertellingen niet op vier A4'tjes passen. Het verhaal hort en stoot naar een onbevredigend eind. Gelukkig zijn er ook goede voorbeelden te vinden. Thomas Blondeau heeft het bijvoorbeeld wél begrepen. Hij doet het dan ook vaker, getuige zijn verantwoording: in zijn debuutroman eX zitten talloze onopgemerkte verwijzingen. Hij schreef een heerlijk walgelijk verhaal naar Kafka's Het Proces en De Gedaantever- | |
[pagina 93]
| |
wisseling zonder zich vast te pinnen op de originele teksten, met als briljante beginzin: ‘Toen Georges Samyn op een ochtend uit een droomloze nacht ontwaakte, besefte hij dat hij definitief in een klootzak veranderd was.’ Norbert de Beule laat op een speelse manier zien hoe hij andere schrijvers, liedteksten en het leven in zijn gedichten verwerkt en Erik Jan Harmens levert naast zijn bewerking van het gedicht ‘Verkeerde Raadhuizen’ van H.H. Ter Balkt - waarbij hij niet schroomt teksten van rapper Ol' Dirty Bastard te gebruiken - een mooie uitleg van het herwerkproces: Hoe ik het precies gedaan heb weet ik niet. Het was bladeren, knippen en plakken, luiduit voorlezen, de klankovereenkomst zoeken, weer weggooien en opnieuw beginnen. Jezelf bij het hoofd grijpen en wensen dat je een fatsoenlijk vak had gekozen, bijvoorbeeld lasser. En dan toch de triomf vinden, op het moment dat je buurman fluitend de nieuwe werkweek inluidt. Het verhaal van Christiaan Weijts, waarin hij citaten gebruikt uit Romeo en Julia om die te contrasteren met de banaliteit van de praat in een sekschatbox, is in zijn geheel op de site te lezen, zie http://www.deusexmachina. be. Verder zijn er nog een verhaal van Ingo Schulze, waarin hij zichzelf plagieert (en waar het voor mij o zo ware citaat aan het begin van deze recensie uitgeplukt is), een artikel over sampling in muziek van Tom Nys dat voor een niet-muziekliefhebber te specialistisch is, maar dat aan het eind wel weer een interessant licht op de plagiaatkwestie werpt, en een aantal gedichten, zowel het origineel als de vertaling, uit de bundel My Angie Dickinson van flarfdichterGa naar voetnoot1 Michael Magee. En tot slot is er een zeer grappig en raak stuk, ook van Magee, ‘Wat is een internetschrijver’, over een aardvarken en een albinorat die een anonieme schrijver tot waanzin drijven door wel en geen antwoord te geven op de titelvraag. Het dossier laat de mogelijkheden van ‘plagiaat’ zien en geeft de discussie, net als de bezwaren en het plezier van de auteurs goed weer. Deus ex Machina neemt geen expliciet standpunt in en registreert zonder zelf te willen shockeren. Dat had bijvoorbeeld gekund door het gebeuren op een metaniveau door te trekken, maar dat heeft de redactie niet gedaan: de verwijzingen worden netjes vermeld (al moet ik oppassen met een dergelijke uitspraak: ik ben geen briljante citatenherkenner) en de rechten op de gepubliceerde stukken in het magazine liggen nog steeds bij de auteurs. Verwacht dus geen pamflet voor ‘open source en sampling’, maar wel een interessante kijk op de ‘intertekstualiteit versus plagiaat’-discussie, die wat mij betreft het mooiste naar voren komt uit de verantwoording die de schrijvers bij hun stukje knip-en-plakwerk schreven. Buiten het dossier zijn er nog stukken over en door Marguerite Duras en criticus/schrijver Leo Geerts. Ook heeft DEM een nieuwe rubriek, ‘Klein gedrukt’, waarin telkens een kleine onafhankelijke uitgeverij centraal staat, ditmaal Calamari Press uit New York, inclusief enkele stukken primaire literatuur van schrijvers van die uitgever die zeker de moeite waard zijn. Calamari Press brengt boeken uit die volgens de uitgever | |
[pagina 94]
| |
Derek White ‘tekstuele kunst’ zijn door de verbondenheid van tekst en beeld. Het is jammer dat we daar - afgezien van wat illustraties van White - geen bewijs van krijgen in de vorm van bijvoorbeeld een foto. Ik zal genoegen moeten nemen met de mooie vormgeving van Deus ex Machina zelf, die verdient zeker een compliment: strak en tegelijkertijd speels, aangevuld met een poster van beeldend kunstenaar Kris Gevers en Disney-collages bij de artikelen. Zouden die Mickey Mouses legaal overgenomen zijn?
Corina Koolen |
|