Vooys. Jaargang 26
(2008)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| ||||||||||||||
Het Militante Gedicht
| ||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||
discussie over rechtvaardigheid aangevuurd (maar ook aangevreten) door een gezegde van de dichter Simonides, dat rechtvaardigheid betekent teruggeven wat men verschuldigd is. Dat is echter ‘raadseltaal (...), echt iets voor een dichter!’ (De Staat, 332b) Voor Socrates is raadseltaal een taal die niet met één stem spreekt, die niet één ding maar meerdere dingen doet, die meer dan één is, waardoor ze niet weet wat ze precies bedoelt. ‘Legio mihi nomen est, quia multi sumus / Legioen is mijn naam, want we zijn met velen.’ (Marcus, 5:9)Ga naar voetnoot2 Meer dan één zijn, in een ideële wereld die geregeld wordt via één-op-één relaties, wijst voor Socrates op een deficit, op een noodzakelijkerwijs valse aanspraak. Om de rechtvaardigheid te kennen komt het er op aan uit te zoeken wat specifiek is voor de rechtvaardigheid alleen, om de kunst of kunde (technè)Ga naar voetnoot3 van, bijvoorbeeld, het genezen te identificeren komt het erop aan uit te zoeken wat specifiek is voor die kunde alleen, en zo verder. Plato's ideale staat ontvouwt zich vanuit het principe dat iedere onderdaan slechts één kunde kan en mag uitoefenen, waar hij een rechtmatige aanspraak op kan maken: ‘Één man, één ambacht (technè).’ (De Staat, 370b) Er is maar één bepaalde kunde die aanspraak kan maken op het genezen van de zieken - de geneeskunde. Diegene die de kunde geheel onder de knie heeft kan er aanspraak op maken de representant van de geneeskunde te zijn - een geneesheer. Een kunde die aanspraak maakt op meerdere dingen maakt noodzakelijkerwijs minstens één valse aanspraak. En net zo is een kunstenaar die aanspraak maakt op meer dan één kunde noodzakelijkerwijs een imposteur, dat wil zeggen iemand die zich voordoet als een kundige maar in feite slechts de kunde heeft om de kunde na te bootsen. De dichter is een imposteur die beweert verschillende dingen te kunnen nabootsen. Echter, volgens Socrates laat ‘de menselijke natuur’ zich in zulke fijne deeltjes splitsen dat ‘zij er niet toe in staat is veel dingen goed na te bootsen, al evenzeer als zij niet in staat is tot het verrichten van die daden zelf, waarvan de nabootsingen slechts afbeeldingen zijn.’ (395b) Voor zover de dichter nabootst kan hij slechts één ding nabootsen, en wat erger is, datgene wat de dichter nabootst (daden, handelingen, emoties) is hij niet werkelijk in staat ook effectief te doen. De dichtkunst is een representatie van een actie maar geen actie. Ze is daardoor dubbel vals: niet in staat meer dan één ding na te bootsen, is de nabootsing bovendien niet in staat om echt te doen wat ze beweert rechtmatig te kunnen doen. | ||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||
Favereys voorstellingWat dan met de nabootsing, de voorstelling, de (re)presentatie van een onmogelijkheid, zoals die, bijvoorbeeld, werd opgetekend door Hans Faverey in de eerste vier regels van onderstaand gedicht: Ik zit in mijn cirkel
en stel mij een oneindig
aantal veelhoeken voor:
ik zie het mij al doen. (Favery 1993: 241)
De dichter stelt zich voor: een oneindig aantal veelhoeken, een cirkel, en daarin gezeten zichzelf: hij ziet het zich al doen. Twee dingen, het in de cirkel zitten (en daarin inbegrepen dus de cirkel zelf) en een oneindig aantal veelhoeken, worden voorgesteld. In de voorstelling verschillen cirkel en veelhoek, maar in het zien (‘ik zie het mij al doen’) verschillen ze niet, want het aantal hoeken van de veelhoek is ongespecificeerd. We hebben te maken met een vage voorstelling: de hoeveelheid hoeken laat zich niet representeren. Omwille van die vaagheid hebben we niet langer te maken met Platoonse ideeën, en evenmin met de representatie ervan. Dit gedicht komt alvast niet van ‘de maker van het schijnbeeld, de nabootser.’ (De Staat, 601c) Wellicht komt het van degene die het schijnbeeld ontmantelt, van degene die de representatie in het representeren zal ontwrichten. Het fragment van dit gedicht gaat over een oneindig aantal veelhoeken met een ongespecificeerd aantal hoeken. Een oneindig aantal veelhoeken heeft samen een oneindig aantal hoeken, dus wat dat betreft is het aantal hoeken in zekere zin wel bepaald. De problematiek die zich aankondigt in het gedicht is de volgende: het gedicht heeft betrekking op iets wat zich niet laat representeren, een oneindig aantal, een ongespecificeerd aantal hoeken, een niet langer te vatten verschil tussen de cirkel en de veelhoek, maar er is iets extra's. De laatste regel van het fragment (‘ik zie het mij al doen’) brengt de aandacht op de dubbelheid van de voorstelling, van de representatie, die van doorslaggevend belang is in dit gedicht. Er wordt gesproken over een voorstelling (‘ik stel mij een oneindig / aantal veelhoeken voor’) waarvan opnieuw een voorstelling wordt gemaakt (‘ik zie het mij al doen’). Het voorgestelde zit besloten in een tanggreep tussen de act van het voorstellen waarmee het fragment begint en waarmee het afsluit. Aan het begin van het gedicht wordt er gesproken over de act van het voorstellen (‘ik stel mij een oneindig’) en aan het eind van het fragment wordt er gesproken over de act van het voorstellen van de act van het voorstellen (‘ik zie het mij al doen’). | ||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||
Juist de act van de act van het voorstellen is wat bepalend is voor het moderne kensubject, dat in dit gedicht naar voren wordt geschoven als een lyrisch ‘ik’. In navolging van Martin Heidegger heeft Jean-Luc Nancy erop gewezen hoe een subject van de representatie sinds Descartes de moderniteit domineert. Nancy wijst er daarbij op dat dit subject ook daar overeind blijft waar het lijkt te worden afgebroken, daar waar het als een machinale constructie wordt gezien, of als het illusoire theater van onbewuste verlangens. Het subject van de representatie blijft juist overeind omdat het als subject de drager blijft van de machinale processen en van de projectie van onbewuste verlangens. Dat is wat er besloten ligt in het deiktische discours van het moderne subject: In al deze discoursen is een ‘subject-van-de-representatie’ aan het werk: bijvoorbeeld (...) een subject-dat-weet-dat-weet-wat-er-van-het-subject-van-de-representatie-is, dat zichzelf weet te representeren als de illusie van een bewustzijn dat aanwezig is bij zichzelf, of als subject van een fantasme (...). (Nancy 1979: 30) In het gedicht van Faverey schuilt het echec van het gedicht erin dat de voorstelling die het subject zich maakt in feite onvoorstelbaar is, ook en juist voor het subject dat zich een voorstelling maakt van die onvoorstelbaarheid. Hierbij wordt niet enkel de voorstelling - de representatie - geproblematiseerd en verworpen; het subject zelf wordt ontwricht door in de act van de act van de voorstelling (‘ik zie het mij al doen’) de aandacht te vestigen op de onmogelijkheid van het subject om zich een voorstelling te maken van wat zojuist beschreven werd. Op deze manier ontwricht het gedicht op poëtisch niveau het subject. Het gedicht ontwricht daarbij ook de orde van de representatie (die op een essentiële wijze is verbonden met het voorstellende subject) doordat het subject zich iets voorstelt wat te ongespecificeerd is om zich een voorstelling van te maken: een veelhoek waarvan het aantal hoeken niet bekend is, en een oneindig aantal. Het gedicht van Faverey maakt een breuk met de representatie die in feite geen breuk is: het is een breuk omdat datgene wat het ik zich voorstelt niet zonder meer voor te stellen is (het is te vaag, ongedefinieerd en dus als voorstelling onbestaand) en het is geen breuk met de representatie want er wordt geen poging gedaan om te komen tot datgene wat er schuilgaat achter de voorstelling. Er opent zich daarentegen een flinterdunne, nog onbekende ruimte waarin zich het vage object van voorstelling bevindt. Omdat het object nu vaag is, en geen duidelijke representatie meer toelaat, is er in deze nieuwgewonnen ruimte geen plaats meer voor een voorstellend subject. | ||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||
Breuk met de breukHet militante is er met de ontknoping van een nog onbestaande ruimte op gericht te ontsnappen aan Plato's afkeuring van de poëzie in de staat, zonder daarbij afbreuk te doen aan zijn uitgangspunt dat politiek en poëzie inherent op elkaar betrokken zijn. Betrokken op een nieuwe tijd en ruimte is het militante - in politiek of poëzie - niet zonder meer representeerbaar; het militante opent een weg uit de orde van de representatie door die orde te ontwrichten. Dat gebeurt niet door zomaar het onrepresenteerbare (ook wel het reële) te introduceren in de orde van de representatie als iets wat achter de representatie ligt, want dat zou nog steeds vasthouden aan een geperforeerde orde van de representatie.Ga naar voetnoot4 Daardoor wordt vastgehouden aan de essentie van de moderne politiek: representatie en legitimiteit. De moedwillige perforatie van die twee termen is in zichzelf zonder nut, net zozeer als het zonder nut is een onbewuste te introduceren in het subject van de representatie (een donkere vlek in het subject: alle representaties van het onbewuste subject zijn georchestreerd door verlangen, wormsteking van het reële, maar nog altijd wel representaties die gedragen worden door een subject). (Nancy 1979: 30) Het militante zal van een andere orde moeten zijn, die rekenschap aflegt van de moderne politieke constellatie en (doelbewust of niet) aan een alternatief werkt. Moderne politiek heeft zich altijd geplooid naar de orde van representatie en legitimering, een orde die ze zelf beheerste maar die ten gevolge ook de moderne politiek heeft beheerd. Dit begrippenpaar, en niet in de eerste plaats het probleem van de fundering (van het recht, van het geweld, van een nieuwe machtsvorm), beheerst de moderne politiek. Fundering speelt een absoluut cruciale rol binnen het begrippenapparaat van de representatie en legitimering van het moderne politieke apparaat: het is het lege centrum dat de representatie claimt te representeren en waarvan de legitimiteit claimt uit te gaan. Het geweld dat gepaard gaat met een nieuwe orde laat zich daarbij niet funderen. Het laat zich niet representeren want het breekt radicaal met de politieke orde die de controle heeft over de representatie, waardoor het de bestaande fundamenten verwerpt; het laat zich niet legitimeren omdat legitimering steeds plaatsvindt binnen de context van de gerepresenteerde oorspronkelijke, en rechtvaardige, macht. Het ongereflecteerde beroep op het onrepresenteerbare riskeert dan ook niets anders te zijn dan het zoveelste beroep op het lege machtscentrum van de orde van de voorstelling - het reële voor mijn part. | ||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||
Net omdat de breuk zich niet laat denken binnen het conceptuele begrippenapparaat van de moderne politiek heeft ze zoveel fascinatie uitgeoefend. Het revolutionaire geweld, het geweld dat nodig is om het recht en de staat in te stellen - het zijn allemaal evenementen die zich, als evenement, niet laten representeren of legitimeren en daarom de moderne politieke orde moeten voorafgaan (zoals het geval is met het geweld dat de wet instelt) of teniet moeten doen (zoals het geval is met het revolutionaire geweld). De fascinatie voor het alles verpletterende geweld, voor het eensklaps vernietigende, voor de onberekende hoeveelheid lichamen die en masse de straat op komen om een onmenselijke woedende menigte te vormen - fascinerende beelden die de orde van de representatie en legitimering bespoken. Fascinerende beelden die ook juist daarom niet aan de orde van de moderne politieke constellatie ontsnappen en a fortiori niets te maken hebben met het militante waar ik op doel. Het echec, het radicale ontsporen van de taal van het gedicht - dit alles kan alleen maar stroken met de typische representatieparadigma's van de moderniteit, die zich in de poëzie van Faverey verhangen. Dat gebeurt echter niet door een radicale breuk te constitueren, maar door een breuk met de breuk te constitueren: niet naar het reële achter de representatie grijpt het gedicht, maar naar een nog onbestaande, ongedefinieerde ruimte waar iets anders mogelijk is dat voorbijgaat aan het moderne subject van de representatie zonder het onder de guillotine te schuiven. In The Ticklish Subject definieert Slavoj Žižek de militant als diegene die een ‘radicale breuk, een splitsing’ teweegbrengt. (Žižek 1999: 226) Met deze stelling houdt hij vast aan twee uitgangspunten: dat de militant een politiek handelend subject is, en dat de militant - geheel in het spoor van de moderne traditie - een radicale breuk teweegbrengt. In Favereys gedicht wordt de split of twist die ontstaat niet door het subject geconstitueerd. Dat subject wordt samen met de voorstelling ontwricht. Het militante bezit daarmee een radicaliteit van een heel andere orde, de orde van de radicaliteit die breekt met het opeenvolgen van ordes die met elkaar breken. De klassieke radicale breuk kan in feite enkel nog als allegorie een zekere kracht behouden - ze is in feite ook nooit iets anders dan de allegorie, die zo duidelijk tot de orde van de (in zichzelf meteen al geproblematiseerde) representatie behoort, met andere woorden tot de zichzelf illegitiem verklarende representatie.Ga naar voetnoot5 | ||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||
Verzet tegen het hedenPlato neemt een krachtige stelling in wanneer hij de dichtkunst en de staatsvorming met elkaar verbindt. Zijn argument gaat echter uit van de veronderstelling dat het gedicht een representatie is van de werkelijkheid, die in alles de werkelijkheid nabootst behalve in haar essentie - die niet na te bootsen valt, waaraan men slechts deel kan hebben. Met betrekking daartoe wil ik twee dingen naar voren brengen: ten eerste is het gedicht vandaag geen representatie meer die erop gericht is de bestaande werkelijkheid zo goed en zo stichtelijk mogelijk na te bootsen (dat idee is al langer losgelaten), en ten tweede, zelfs daar waar het gedicht representeert, zijn de misleidende gevolgen van een dichterlijke representatie vandaag voor de staatsvorming van miniem belang - althans wat de dichtkunst aangaat. De representatie die vandaag de politiek domineert bevindt zich in de media. De hedendaagse dichtkunst, zoals die van Hans Faverey bijvoorbeeld, ligt ver van het politieke - althans van de hypermediale politieke regimes die vandaag welig tieren - en heeft nog weinig gemeenschappelijk met een medium - althans niet met de huidige telemedia die als heterogeen patchwork in elkaar klitten om de mediale politieke ruimte te construeren. Het gedicht heeft zijn eigen niche, schijnbaar ver van het politieke en schijnbaar losgerukt van de valse schijn van de representatie. Wat dan als we Plato's stelling, dat de politiek de modellen van de dichtkunst moet bepalen, eens op haar kop zouden zetten? Laten we dan stellen: niet het ontwerp van de ideale samenleving moet doorwegen op de dichtkunst en haar modellen opleggen, maar de dichtkunst draagt modellen aan voor het politieke. Net als Plato zouden we moeten doordenken welke modellen dit zouden zijn, evenals op welke manier die modellen een politieke pertinentie moeten krijgen. Daaruit zou zich een militante kern moeten laten distilleren - een herwonnen begrip van het militante zou zich vanuit het gedicht moeten opwerpen - het militante gedicht. Het militante gedicht is het gedicht dat met behulp van de poëtische taal die het gebruikt een (nieuw) model uitzet dat nieuwe mogelijkheden opent voor het denken en daarbij de ‘belofte tot succes’ in zich heeft, dat wil zeggen een twist.Ga naar voetnoot6 Het werk van Faverey laat zich, zoals al vaak is opgemerkt, moeiteloos op poëticaal niveau lezen.Ga naar voetnoot7 In zijn poëzie ontwikkelt zich een poëtica van het falen, de woorden combineren zich tot zinnen die steeds vastlopen, de dingen die in gedichten centraal staan verliezen naar het eind van het gedicht toe steeds hun centrale positie en daarmee ook | ||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||
hun aangenomen verwijzing, het gedicht loopt steeds uit op een echec.Ga naar voetnoot8 De pure wartaal uitlopend op een echec, ‘echt iets voor een dichter’ als Faverey, die zich overigens steeds ver heeft gehouden van het politieke dichten en die zich met geen middelen politiek laat lezen. Maar Faverey mag dan geen politiek dichter zijn, wanneer de poëzie uitgangspunt is voor een herdenken van het politieke, van nieuwe modellen en ruimtes waarin het politieke zich kan ontwikkelen, wordt zijn werk wel politiek relevant. Favereys werk loopt immers niet zonder meer uit op een echec, maar enkel op een echec van het bestaande denkbare, van de bestaande ordening en de bestaande tijd en ruimte - ook de tijd en ruimte waarin het politieke zich afspeelt - en van het bestaande kensubject - ook het subject dat in de moderne politiek een rol speelt.Ga naar voetnoot9 Zijn ‘wartaal’ ontdoet het moderne subject door het te verdrukken in een nieuwe tijd en ruimte, een belangrijk punt in het werk van Faverey. In dat opzicht is Favereys werk niet destructief, uitlopende op een echec, maar creatief: zijn poëzie is het creëren van steeds nieuwe tijd en ruimte, ze geeft steeds nieuwe werkelijkheden aan. De creatie van een nieuwe tijd en ruimte, als een verzet tegen de huidige politieke en ontologische constellatie - daartoe hebben ook Gilles Deleuze en Félix Guattari opgeroepen in hun laatste gezamenlijke werk, Qu'est-ce que la philosophie?. De creatie van concepten is de (letterlijk en figuurlijk) gemeenschappelijke taak van kunst en de filosofie volgens hen: [H]et ontbreekt ons aan creatie. Het ontbreekt ons aan verzet tegen het heden. De creatie van concepten doet vanuit zichzelf beroep op een toekomstige vorm, ze doet beroep op een nieuwe aarde en een nieuw volk dat nog niet bestaat. (...) Kunst en filosofie komen samen op dit punt, de constitutie van een aarde en een volk die ontbreken, als correlaat van de creatie. (Deleuze & Guattari 1991: 104) Onduidelijk blijft bij Deleuze en Guattari nog wat het ‘correlaat van de creatie’ precies is, en wat het vermag. Ik zou stellen dat militant datgene is wat vectoren uitzet die een nieuwe tijd en ruimte mogelijk maken, en op die manier als een (in ieder geval conceptueel) uitgangspunt dienen voor het verzet tegen het heden dat Deleuze en Guattari bespreken. Wat dat aangaat is Faverey een dichter van het militante - ook al is hij allerminst een politiek militant dichter. Het komt er daarbij steeds op aan het concept ‘militant’ te herden- | ||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||
ken, opnieuw uit te vinden. Maar omdat deze herdenking van het militante gekoppeld is aan de tijd en ruimte waarbinnen een (politieke) act mogelijk wordt, kan een dichtkunst zoals die van Faverey een centrale rol spelen binnen dit proces van reconceptualisering. | ||||||||||||||
Literatuur
|
|