lach is niet zelden de beste kritiek.’ Al valt het woord nergens, een goede verstaander leest hierin een sterk postmodernistische poëtica. Voor ik dit verder motiveer is het goed op te merken dat het postmodernisme een zeer breed op te vatten begrip is, waar bijvoorbeeld naast een filosofische en een literaire ook een wetenschappelijke variant van bestaat. De verschillende toepassingen staan uiteraard niet los van elkaar en daarom gebruik ik de term postmodernisme hier in de breedste zin des woords, zijnde een manier van naar de wereld kijken die zijn uitingsvorm onder meer gevonden heeft in bovengenoemde gebieden. Freespace Nieuwzuid is goed te associëren met deze ‘levenshouding’. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het gebruik van de term ‘discursieve taalmachine’ in de ondertitel, die de sterk op taal gerichte insteek oproept. Ook is het te zien aan de trefwoorden die op de site genoemd worden, waar zich onder meer discoursanalyse, deconstructie en culturalstudies onder bevinden, alle termen die onlosmakelijk verbonden zijn met het postmodernisme. Verder is Dirk van Bastelaere, die zich in de jubileumuitgave Zeven poëtica's van het tijdschrift Yang (nr. 144, 1990) expliciet als een postmodernist profileerde, een van de redacteuren. Dit alles tezamen maakt dat Freespace Nieuwzuid in elk geval in potentie een postmodernistisch tijdschrift is.
Als we vervolgens in het bijzonder naar het laatst verschenen nummer kijken, dan wordt deze stellingname bevestigd. Minstens drie van de zeven bijdragen, die tezamen de meerderheid van het totaal aantal pagina's in beslag nemen, zijn expliciet in verband te brengen met het postmodernisme. Het openingsartikel van Bart Keunen en Daan Vandenhaute, beiden als letterkundige aan een universiteit verbonden, beschouwt naar aanleiding van het boek De productie van literatuur van Gilles Dorleijn en Kees van Rees de huidige stand van zaken binnen het literatuursociologisch onderzoek van de lage landen. Die onderzoeksrichting, vooral bekend geworden door de Franse socioloog Pierre Bourdieu, is te beschouwen als een van de vele verschijningsvormen van het wetenschappelijk postmodernisme. Keunen en Vandenhaute zijn kritisch over het huidige literatuursociologische onderzoek. Ze menen dat de focus meer op kwalitatieve dan op kwantitatieve data zou moeten komen te liggen. Helder zetten ze uiteen hoe momenteel vooral de makkelijk meetbare actoren, zoals uitgevers en literaire critici, een stem krijgen, terwijl meer complexe, maar ook interessantere figuren als de auteur en de lezer meestal buiten beeld blijven. Hun voorstel is om veel dieper in te gaan op het karakter van specifieke lezersgroepen en door middel van gedetailleerde vragenlijsten en het combineren van de uitkomsten daarvan, tot een veel grondiger beeld van dergelijke groepen en hun manier van handelen te komen. De conclusie luidt dat de literatuursociologie alleen door de concrete bestudering van het menselijk handelen een pertinente bijdrage aan de cultuurstudie kan leveren.
Het tweede artikel, van de hand van Erwin Jans, dramaturg, docent en publicist, is eveneens goed aan het postmodernisme te koppelen. Jans bespreekt het ‘Project Weltethos’ van de Duitse theoloog Hans Küng. Diens ideeën bestempelt hij expliciet als postmodernistisch en hij gaat vervolgens vooral in op de waarde van Küngs gedachtegoed voor het omgaan met de islam. En passant wordt hieruit duidelijk hoe sterk tal van in Westerse ogen neutrale uitdrukkingen in