Vooys. Jaargang 25
(2007)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| ||||||||||||||||
Retourtje Bologna 1977
| ||||||||||||||||
De mythe van Bologna‘Bologna la grassa, Bologna la rossa’. Van de cursus Italiaans voor buitenlanders die ik aan het begin van mijn Erasmus-uitwisseling heb gevolgd is me weinig bijgebleven, met uitzondering van deze wijze woorden over de ‘rode stad’. Het Bologna van chansonnier (of ‘cantautore’, zoals dat hier heet) Francesco Guccini (1940) is een Parijs in miniatuur waar dichters, filosofen en kunstenaars in sfeervolle lokalen of in de in nevel verhulde portieken op het leven proosten. Een levendige studentenstad, rijk aan uitgaansleven en cultureel erfgoed. Rijk ook aan historie, want Bologna is tevens de stad van de studentenopstand van het roerige jaar 1977, de stad van de tragische bomaanslag op het treinstation op 2 augustus 1980, en van de moord op hoogleraar Marco Biagi in 2002, in de nauwe straatjes van het joodse getto. Kortom, een stad met een bewogen verleden, waar menige straathoek een verhaal te vertellen heeft. Veel van deze verhalen zijn echter nooit ‘afgesloten’: zo verhindert het staatsgeheim omtrent de bomaanslag van 1980 nabestaanden en getuigen het drama definitief achter zich te laten. En ook bestaat er nog altijd geen consensus over de jaren '70, bijgenaamd ‘gli anni di piombo’ (oftewel de ‘loden jaren’) vanwege de vele | ||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||
terroristische aanslagen en ontvoeringen die in deze jaren hebben plaatsgehad, met als hoogte-, of liever gezegd dieptepunt, de moord in 1978 op politicus Aldo Moro op naam van de befaamde Brigate Rosse (Rode Brigades).Ga naar voetnoot1 In dit artikel wil ik onderzoeken welke rol literatuur heeft gespeeld in deze politiek bewogen periode. Ik concentreer me daarbij op Bologna, een stad met een sterke socialistische traditie. De studentenbeweging van 1977 had hier naast een politieke ook een sterk creatieve component, deels dankzij de aanwezigheid van de DAMSGa naar voetnoot2, een in 1970 opgerichte faculteit waarin uiteenlopende artistieke richtingen zowel onderwezen als beoefend werden. Bologna was de eerste stad met een dergelijke faculteit, wat als een magneet werkte voor jongeren die uit heel Italië toestroomden. Wat levert een dergelijke mix aan politiek en creativiteit op? Hoe wordt literatuur in het ideologische programma van die jaren gepast? In de tweede plaats wil ik kijken hoe deze bewogen periode 30 jaar na dato herdacht wordt: welk beeld domineert? Angst en terrorisme of collectiviteit en creativiteit? | ||||||||||||||||
Bologna tijdens de ‘loden jaren’: tussen idealisme en creativiteitWaar de recente studentenopstanden in Frankrijk naar aanleiding van het Cpe (Contrat de premier embauche) de gebeurtenissen van mei 1968 deden herleven, lijken de protesten in Italië tegen de hervormingen van minister Moratti, in de herfst van 2005, hun inspiratiebron te vinden in de studentenopstand van 1977.Ga naar voetnoot3 Het conflict gaat terug op 1962, het jaar van de driedaagse staking bij Fiat in Turijn die de eerste grote nationale opstand sinds de Tweede Wereldoorlog werd, een jaar later gevolgd door een tweede staking binnen de fabriek zelf. In dezelfde periode wordt in Trente de eerste faculteit van sociale wetenschappen opgericht, en al gauw groeit de noordelijke stad uit tot het toekomstige centrum van de studentenprotesten. In maart 1967 komt het tot een eerste echte confrontatie met politie wanneer studenten - uit protest tegen de oorlog in Vietnam - de straat opgaan, waardoor de onrust zich langzamerhand ook over andere steden verspreidt. Verscheidene factoren, zowel in binnen- als buitenland, dragen bij aan een | ||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||
groeiend collectief protest: voor het eerst krijgt men door dat verzet mogelijk is en dat je je stem kunt laten horen. Een stem die wellicht onmiddelijk onderdrukt wordt middels een serie aanslagen die over het algemeen beschouwd wordt als een soort angststrategie waarmee de staat het volk in toom probeerde te houden. Om deze reden wordt het roerige jaar 1968 nooit echt afgesloten en de ontevredenheid en de schreeuw om rechtvaardigheid loopt door tot in 1977, wanneer een tweede golf studentenopstanden zich over het land uitbreidt. Deze heeft echter een veel duisterder karakter, en het jaar 1977 heeft dan ook een erg negatieve weerklank in de Italiaanse naoorlogse geschiedschrijving. Vaak wordt deze periode zelfs verdrongen, ook vanvege het gewelddadige karakter van de jaren '70 in het algemeen die, zoals we reeds gezien hebben, voor het gemak maar zijn samengevat onder de kop ‘loden jaren’. Een afleidende benaming waarmee deze periode wat al te makkelijk wordt afgedaan als eenvoudig terrorisme, en die de problemen rond de oorsprong van het geweld en de opstanden naar de achtergrond schuift. Deze tweede golf studentenopstanden wordt ontketend door een hervorming die minister van onderwijs Malfatti in 1977 wilde doorvoeren, en die kort samengevat een grote beperking van de vrijheid van de studenten inhield (minder herkansingsmogelijkheden bijvoorbeeld). Als in februari een student tijdens rellen zwaar gewond raakt en de letterenfaculteit van Palermo bezet wordt, trekt de minister de hervorming gauw in, maar het kwaad is reeds geschied. In Turijn en Napels gaan duizenden studenten de straat op en in Rome wordt vakbondssecretaris Luciano Lama tijdens een bijeenkomst zelfs uit de universiteit gejaagd. In vele steden worden faculteiten bezet, maar in Bologna loopt de situatie pas echt uit de hand als op 11 maart enkele linkse studenten de toegang wordt geweigerd tot een vergadering van een katholieke studentenvereniging: Comunione e Liberazione. Er ontstaat een rel waarbij de politie moet optreden, hetgeen tot een tragisch incident leidt: in de universiteitszone wordt de 25-jarige medicijnenstudent en sympathisant van de linkse beweging Lotta Continua, Francesco Lorusso, door de politie in de rug geschoten. Op weg naar het ziekenhuis overlijdt hij, en als het bericht van zijn dood bekend wordt gemaakt (mede dankzij piratenzender Radio Alice, die de volgende dag door de politie wordt opgedoekt) breken de rellen los. De boekwinkel van Comunione e Liberazione wordt in de as gelegd en een restaurant wordt geplunderd. Verscheidene ruiten sneuvelen in de chique winkelstraten van Bologna, terwijl op het station enkele rails worden bezet. Twee dagen later bezet de politie met tanks de universiteit, die op 24 maart heropent. Desalniettemin blijft het roerig in de stad. Inmiddels zijn zo'n 130 studenten gearresteerd, terwijl de agent die de vluchtende en dus geen directe bedreiging vormende Lorusso heeft neergeschoten, ongestraft blijft. De studenten mobiliseren zich dan ook een tweede maal, maar dit keer op minder geweld- | ||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||
dadige en meer artistieke wijze. 1977 is namelijk ook een van de meest creatieve jaren uit deze duistere periode, met name in Bologna, lange tijd muzikale hoofdstad en ‘the place to be’ op het gebied van kunst en cultuur. Bands sprongen in deze jaren als paddenstoelen uit de grond, mede dankzij enkele - in het kader van een jongerenproject - door de gemeente gefinancieerde jeugdcentra. Platenlabel Harpo's Bazaar en de populaire undergroundclub Punkreas vormen een springplank voor de debuterende bands. Ook op het gebied van theater en beeldende kunst (de populaire striptekenaar Andrea Pazienza studeerde in deze jaren in Bologna) was Bologna een ware trekpleister, niet in de laatste plaats dankzij de aanwezigheid van het conservatorium (waar in 1975 een aantal cursussen werd geïntroduceerd die uniek waren in het land), de achttiende-eeuwse Stadsschouwburg en de Akademie voor de Schone Kunsten. Het is echter vooral de aanwezigheid van de DAMS geweest die de creatieve zijde van de studentenbeweging gestimuleerd heeft, een creativiteit die in dienst van de politiek werd gezet en met name tot uitdrukking kwam in de zogeheten ‘contra-informatie’, waar ik nog op terug zal komen. Ook werden er feesten en stoeten georganiseerd waarmee men op artistieke en pacifistische wijze kritiek uitte op de autoriteiten, en in september 1977 volgde tenslotte een congres ‘tegen de onderdrukking’, dat echter ook het einde betekende van dit bewogen jaar. Wat hier precies de oorzaak van is, is moelijk te zeggen. Wellicht waren de gemoederen inmiddels gekalmeerd en had de ‘heat of the moment’ plaats gemaakt voor een zekere onverschilligheid, op enkele idealisten na die tegenwoordig nog wel eens in een gekraakt pand bijeenkomen om over die goede oude tijden te mijmeren terwijl ze flyers in elkaar knippen en plakken voor een manifestatie tegen Bush, Prodi of de gehate paus. Feit is dat vanaf 1980 een nieuwe wind begint te waaien, ook op literair vlak, die de politieke leuzen en de militante universiteitskrantjes van de met bloed besmeurde Bolognese keien doet wegwaaien. | ||||||||||||||||
‘Niet schieten op de pianist’: kunst en politiek stappen in het huwelijksbootjeOp de vraag of er in een dergelijk politiek bewogen periode ruimte was voor literatuur ligt het antwoord wellicht voor de hand. De volgende anekdote van schrijver en essayist Renzo Paris spreekt boekdelen. Als deze in 1973 zijn eerste roman publiceert wordt hem dit niet in dank afgenomen door een communistische vriend, die tijdens een vergadering met een kopie van de roman zwaait en hem toeroept: ‘“Maar waar heb je de tijd gevonden om dit te schrijven?” Het was een verwijt. De strijd moest ieder uur van de dag in beslag | ||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||
Illustratie: Dennis Dams
| ||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||
nemen. Schrijven was een teken van luxe, van een privilege’. Wat is er in deze jaren nu feitelijk aan literatuur geproduceerd? Welke bijdrage heeft het geschreven woord geleverd aan de ideologische strijd? We nemen als startpunt het neorealisme, een stroming uit de jaren '50 die met name de filmgeschiedenis met enkele meesterwerken verrijkt heeft (denk aan klassiekers als Roma città aperta (1945) van Roberto Rossellini of Ladri di biciclette (1948) van Vittorio De Sica), terwijl het engagement ook de literatuur onderwerpt in verzetsromans als Uomini o no (1945) van Elio Vittorini en Il sentiero dei nidi di ragno (1947) van een jonge Italo Calvino. De bevrijding bracht in feite een golf van - niet altijd kwalitatief hoogstaande - verzetsliteratuur op gang, die beantwoordde aan een sterke behoefte om ervaringen te delen. Als het enthousiasme en de vreugde die vlak na de bevrijding domineerden af beginnen te nemen, en men deze traumatische periode steeds meer achter zich wenst te laten, is de tijd rijp voor een nieuwe fase in de Italiaanse literatuur, de ‘neo-avanguarde’. In 1963 wordt in Palermo de Gruppo 63 opgericht, bestaande uit schrijvers, dichters en literaire critici, die een totale breuk met de traditionele idee van literatuur - en daarmee een vernieuwing van de taal - aspireert, zich daarbij rechstreeks afzettend tegen het hoge realiteitsgehalte van het neorealisme van de voorgaande jaren. Na enkele jaren valt de groep echter al uiteen, en in 1968 neemt de literatuurgeschiedenis wederom een wending. Er breekt een literair seizoen aan waarin engagement en politieke strijd voorop komen te staan. De figuur van de schrijver verandert, wordt beschouwd als nutteloos en overbodig, zoals ook al uit de hierboven geciteerde anekdote van Renzo Paris bleek. Het essay en de zogenaamde ‘scrittura di movimento’ krijgen de overhand, terwijl de klassieke roman verworpen wordt als zijnde intellectualistisch en sentimenteel. Met boek als vorm verliest terrein als communicatiemiddel, aangezien het moeilijk te verenigen is met de eis dat informatie snel verspreid moet worden. Het wordt dan ook steeds meer een document, een soort verslag van de strijd, sterk gericht op de actualiteit. Zo publiceert uitgever Feltrinelli, in het kader van de serie Franchi Narratori,Ga naar voetnoot4 romans die in de eerste persoon en door de ‘strijders’ zelf zijn geschreven. Ook de roman Vogliamo Tutto (‘we willen alles’, uit 1971) van een ex-lid van de Gruppo 63, Nanni Balestrini, is meer een manifest dan een roman, met een soort ‘collectieve’ hoofdpersoon die een gehele klasse vertegenwoordigt. ‘Collectiviteit’ is het sleutelbegrip voor deze periode. Er ontwikkelen zich verscheidene comunicatiemiddelen die een sterk collectief en sociaal karakter hebben: grote feesten op de centrale pleinen van de stad, performances met mimespelers en zogeheten ‘contra-informatieve’ clowns, toneelstukken waarin bijvoorbeeld de moord op Lorusso wordt | ||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||
uitgebeeld, en tenslotte heel veel muziek. Zo haalt men nog regelmatig de anekdote aan van een student die, tijdens een confrontatie met de politie, op een van muziekinstrumenten gebouwde barricade in de buurt van het conservatorium piano begon te spelen, met op zijn rug een bord waarop geschreven stond: ‘Niet schieten op de pianist’. Er ontstaat kortom een band tussen politiek en creativiteit, niet voor niets in het Bologna van de DAMS, de faculteit die - zoals we eerder al gezien hadden - de creatieve zijde van de studentenbeweging bevorderde. De ‘contra-informatie’ komt uiteraard ook tot uitdrukking in gedrukte vorm, middels de vele politieke kranten,Ga naar voetnoot5 tijdschriften (maar liefst negenenzestig nieuwe titels tussen 1976-1977), herdrukken van marxistische klassiekers, dagboeken en zelfs handboeken over drugs. Een populair fenomeen in deze jaren is het stripverhaal, dat een grote rol gaat spelen binnen satirische underground-tijdschriften als Cannibale (1977-1979) en Frigidaire (1980-1986). Dit laatste blad is onder meer opgericht door de reeds vermelde striptekenaar Andrea Pazienza, tegenwoordig wellicht de meest tot de verbeelding sprekende protagonist van de jaren '70, ook al was hij nooit direct betrokken bij de studentenopstand. Het succes van het stripverhaal ligt in het feit dat dit zo populaire en ‘lage’, ‘collectieve’ communicatiemiddel uitermate geschikt is om de massa te bereiken, en een ironische boodschap of kritiek op de samenleving tot uitdrukking weet te brengen. Wat betreft de uitgeverijen, deze negeren de gehele studentenbeweging, met uitzondering van een levendig ‘editoria di movimento’ bestaande uit talloze kleine autonome uitgeverijen, waaronder Stampa Alternativa (‘alternatieve pers’), een soort commune van hippies en ex-militanten die praktische boeken publiceerden met een sociaal-culturele inslag of met een zekere nadruk op thema's verbonden aan drugs. Desalniettemin was Stampa Alternativa één van de meer politiek geëngageerde en strijdlustige uitgeverijen, die in 1975 zelfs een polemiek deed losbarsten met de publicatie van het handboek Contro la famiglia (‘tegen de familie’), niet zo vreemd in een land waar de familie tegenwoordig nog altijd als heilig wordt beschouwd. Een uitgeverij met een meer intellectuele en kritische inslag was Arcana. Waar het gros van de publicaties uit de jaren '70 volledig in dienst stond van de politieke strijd, wist deze uitgeverij intellectuele en artistieke elementen met materiële behoeftes te combineren. Deze periode levert tenslotte weinig interessante romans op. Taal moest immers in dienst staan van de politieke strijd, en er was simpelweg geen tijd om verhaaltjes te schrijven: ‘La littérature devait avoir par rapport au message idéologique une fonction subalterne, être la servante du discours militant.’ (Mangano 2004) Maar zoals we gezien hebben | ||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||
brachten de gebeurtenissen van 1977 een einde aan deze band tussen politiek en creativiteit. De bomaanslag op het station van Bologna, in 1980, trof de Bolognesen nog dieper, als ook de mysterieuze moord op kunstcritica Donatella Alinova in 1983. Tijden veranderen, ideologiën werken niet meer, drugs beginnen hun tol te eisen.Ga naar voetnoot6 Het gevoel dat men deel uitmaakt van een generatie gaat langzamerhand verloren, aangezien er niets meer is wat de jongeren bijeen houdt: ‘[d]e jongeren zien geen tegenstelling meer in de volwassenen, noch een grens aan de hand waarvan ze zichzelf kunnen definiëren’. (Ghedini 2005: 45, vert. A. Hajek) Zonder deze grens bestaat er geen ‘generationele samenhang’ meer, is er geen model waar men zich tegen af kan zetten en aldus een eigen identiteit kan opstellen. Ieder voor zich, zo ook in de literatuur. | ||||||||||||||||
Ieder voor zich: de jaren '80 en de toevlucht tot ‘popular culture’Na het mislukken van de collectieve idealen die de jaren '70 domineerden, heerst er aan het begin van de jaren '80 een sterk gevoel van leegte, veroorzaakt door gebrek aan een betekenisgevend systeem en een gevoel van saamhorigheid. Deze hebben plaats gemaakt voor een meer individualistische en persoonlijke kijk op de wereld. Desalniettemin spreken critici over een groep ‘nieuwe schrijvers’Ga naar voetnoot7 die als het ware de taak op zich nemen de literatuur weer in ere te herstellen en naar het verhaal terug te brengen: na de breuk met de traditie die de Gruppo 63 teweeg had gebracht, en de anti-academische en haast anarchistische benadering van literatuur die de jaren '70 karakteriseert, bevindt deze nieuwe generatie schrijvers zich in een situatie van ‘extreme literaire eenzaamheid’. (Picone 2003: 107-108, vert. A. Hajek) Zonder een echte literaire traditie om op terug te vallen (van Dante en Petrarca wordt onderhand niemand meer koud of warm, en op die van Svevo of Moravia na heeft de twintigste eeuw in Italië geen grote romans opgeleverd), keren deze schrijvers zich veelal naar Amerikaanse literatuur, met name de beat generation, maar ook Raymond Carver, Charles Bukowsky en J.D. Salinger doen het goed, evenals andere vormen van popcultuur zoals film, strips en muziek.Ga naar voetnoot8 | ||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||
Vooral popmuziek begint in deze jaren een belangrijke rol te spelen in literatuur, met name in het werk van schrijver en cultureel journalist Pier Vittorio Tondelli (1955-1991). Hoewel Tondelli in de meest roerige periode van de jaren '70 in hartje Bologna aan de DAMS studeerde, is er in zijn romans bijna geen spoor van politiek of ideologie te bekennen. Geen direct engagement maar pure lol en losbandigheid, op het eerste gezicht. Zijn debuutroman Altri libertini (1980) geeft echter op een heel eigen manier een realistisch beeld van de jaren '70. Van tanks in de universiteitsstraten of heftige discussies tijdens politieke bijeenkomsten geen spoor, maar tussen de regels door weet Tondelli toch een goede indruk te geven van deze periode, eentje die vandaag de dag nog aanspreekt, terwijl de polemische en politiek gekleurde productie uit deze periode in de vergetelheid is geraakt. Tondelli: ‘Aan politiek dachten de anderen wel. Verder zou ik toch maar weer gewoon iemand zijn geweest die zich daarvoor interesseert. Ik beschouw me dan ook absoluut a-politiek (...) Dit wil echter niet zeggen dat ik geen geëngageerde schrijver ben, want ik geloof dat er een sterk sociale keerzijde in mijn boeken zit.’ (Tondelli 2001: 990, vert. A. Hajek) Zijn engagement was geen ideologisch maar een humanistisch engagement: ‘Voor mij betekent geëngageerd zijn dat je toont wat het is om je eigen aard en instinct te volgen, oprecht met je zelf te zijn (...)’. (Tondelli 2001: 990, vert. A. Hajek). De politieke gebeurtenissen van 1977 lijken voor hem dan ook van secundair belang: ‘The Settantasette turmoil as such, although it sometimes touches the characters from nearby, seems of secondary importance. Apparently even irrelevant to the main focus of the narrative, whose stress is clearly on personal and private matters.’ (Bart van den Bossche 2004) Tijd- en studiegenoot Enrico Palandri sluit zich, weliswaar in mindere mate, aan bij deze tendens, met name in zijn debuutroman Boccalone (1979), waar hij - tegen de achtergrond van de studentenopstanden uit 1977 - een ‘simpel’ liefdesverhaal beschrijft. Net als Tondelli weet hij aldus een oprecht beeld te geven van hoe het is om in deze periode twintig jaar oud te zijn, evenals enkele generatiegenoten die behoren tot de eerder vermelde ‘nieuwe schrijvers’.Ga naar voetnoot9 Het oeuvre van Tondelli verdient echter een aparte plaats binnen dit kader. Tondelli interesseerde zich niet voor historische data, noch voor feitelijke gebeurtenissen, waardoor Altri libertini zich voor verschillende lezingen leent en een veel universeler karakter krijgt. In andere woorden, de roman weet de tand des tijds te doorstaan omdat hij zich niet beperkt tot concrete gegevens: ‘[C]e type de livre nous fait sentir des choses qui échappent aux ouvrages des historiens et des sociologues, aux écrits des commentateurs politiques les plus avisés.’ (Mangano 2004) In deze zin is Tondelli sterk vergelijkbaar met studiegenoot Pazienza, wie nog al eens verweten werd niet | ||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||
communistisch en geëngageerd (genoeg) te zijn. Maar misschien was het juist het feit dat Pazienza, net als Tondelli, zo weinig aan politiek in traditionele zin deed, dat hij de belangrijkste politieke representant van de hele studentenbeweging is geworden. Tondelli is tegenwoordig wellicht niet zo'n cultfiguur als Pazienza, noch maakt zijn oeuvre deel uit van de literaire canon. Desalniettemin heeft hij, zowel met zijn romans als met zijn literair engagement - Tondelli heeft jarenlang een literaire colum van een jongerentijdschrift verzorgd en was curator van drie jongerenantologieën, getiteld ‘Under 25’ - zijn sporen in de twintigste-eeuwse Italiaanse literatuurgeschiedenis nagelaten. | ||||||||||||||||
1977-2007. De mythe leeft voort (onder een dikke laag stof)Tijdens mijn scriptieonderzoek naar de rol van popmuziek in de totstandkoming van een identiteit binnen de generatie van Tondelli en die na hem, vond ik deze sporen terug in de nostalgie van verscheidene jongere auteurs. Met name Enrico Brizzi (1974), die in de generatie van Tondelli een soort modelgeneratie ziet. Er is een sterke identificatie met de verhalen uit Tondelli's debuutroman, en deze wordt dan ook gauw een soort generationeel icoon. De generatie die hij beschrijft is er een van samen zijn, deel uitmaken van een groep, op het eerste gezicht, maar de ogenschijnlijke collectiviteit die de zes verhalen uit Altri libertini karakteriseert houdt nooit stand. Uiteindelijk faalt de zoektocht van Tondelli naar het gevoel van saamhorigheid dat in de jaren '70 zo sterk was toch weer, en eindigen de meeste verhalen in eenzaamheid, zoals deze gedicteerd wordt door de sterk individualistische jaren '80. Terwijl Tondelli deze periode van collectiviteit dus nog heeft meegemaakt en - tevergeefs - probeert terug te halen, moet de volgende generatie, geboren in een ideologisch en politiek lege periode, het met de herinneringen van hun ouders doen. Wat geeft nog vorm aan hun generatie? Waar halen deze jongeren hun ‘generationele’ identiteit vandaan? Schrijver Giovanni Bogani geeft een goed beeld van het ‘achteraf-gevoel’ van zijn generatie: Die van Tondelli, echter, BESTOND. Ik heb het met mijn eigen ogen gezien. Of bijna. Ik heb eraan geroken, zonder het ooit echt mee te maken. En wellicht zijn er velen zoals ik, die deel uitmaken van een naamloze generatie, eentje zonder mythes, zonder revoluties, net iets te laat geboren om maar een flauw idee te hebben van wie de Beatles waren, van wat mei 1968 in Frankrijk inhield, Vietnam... Alles wordt maar bij elkaar gegooid in een aantal homogene en zeldzame fabeltjes van horen zeggen, of misschien van een liedje. En in onze puberteit zijn we dan nog altijd te jong voor 1977, en blijven we maar wat hangen in de dageraad van de jaren '80 met enkel fragmenten en weerkaatsingen van de vele illusies van toen.’ (Bogani 2003, vert. A. Hajek) | ||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||
Ook Brizzi, die in 1974 debuteerde met de best-seller Jack Frusciante è uscito dal gruppo, een op zijn beurt zeer generatiegebonden roman waarin de hoofdpersoon worstelt met zijn identiteit, is geïnspireerd door de jaren '70, met name op de stripcultuur zoals deze door Andrea Pazienza vertegenwoordigd wordt: zo bracht Brizzi in 2006 een herdruk uit van zijn tweede roman, Bastogne (1996), in de vorm van een stripverhaal (in de stijl van Pazienza's helden).Ga naar voetnoot10 De interesse van jongere generaties voor cultfiguren als Tondelli en Pazienza is kortom sterk verbonden aan de jaren '70 en aan alles wat daarin gebeurd is: van de punk-scène tot de politieke strijd, van de vele manifestaties tot de studentenopstand in 1977 en de dood van Lorusso, die elk jaar nog uitgebreid herdacht wordt. Zoals ik reeds heb opgemerkt werd in 2005, tijdens bezettingen van enkele faculteiten in Bologna, één van de bezette localen zelfs vernoemd naar Lorusso. Dit jaar is het precies dertig jaar geleden dat de universiteit bezet werd, en dus werd er extra aandacht besteed aan de gebeurtenissen van maart 1977. Zo werd zoals elk jaar op 11 maart de dood van Lorusso herdacht, bij de gedenkplaat in Via Mascarella waar de 25-jarige student om het leven kwam. De gebruikelijke officiële instanties lieten een bos bloemen achter en het gebruikelijke herdenkingscomité hield haar gebruikelijke praatje. Desalniettemin leefde 1977 dit jaar meer voort dan in het verleden, getuige het speciale programma dat bioscoop Lumière de Bolognesen aanbood: klassiekers uit de jaren '70, zoals cultfilm Ecce bombo van Nanni Moretti en Porci con le ali, de verfilming van de gelijknamige roman uit 1976, die op zijn eigen wijze een beeld geeft van de generatie van Tondelli, passeerden het grote scherm, begeleid door discussies van acteurs, regisseurs en andere getuigen. Schrijvers als Erri de Luca en Valerio Evangelisti doken op in linkse centra om nog meer discussies te voeren, terwijl op de achtergrond de gebruikelijke fototentoonstelling prijkte. De Feltrinelli boekwinkelketen bleef niet achter en organiseerde regelmatig boekpresentaties waarbij nóg meer gediscussieerd werd, en de vele heruitgaven en nieuwe uitgaven van studies over deze mythische periode vulden menig boekenplank en etalage. De linksgeoriënteerde kranten tenslotte deden eveneens hun bijdrage, met speciale bijlages waarin alles nog maar eens herkauwd werd. Maar het jaar 1977 leefde niet alleen tijdens deze maand voort. De wond die op 11 maart werd opengereten is nog altijd niet geheeld, zo blijken de met de officiële persberichten contrasterende opvattingen van vele ‘kameraden’, maar ook van ‘gewone’ getuigen, die zagen hoe de agent in kwestie zijn hand op het dak van een geparkeerde auto | ||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||
plaatste en dus doelbewust op de vluchtende Lorusso schoot. Moord of tragisch ongeluk? De meningen lopen nog altijd uiteen, en zo blijkt maar weer eens hoe deze ambigue periode nog altijd niet afgesloten kan worden.Ga naar voetnoot11 Dat de mythe van de studentenopstand nog altijd voortleeft blijkt tevens uit de reeds vermelde protesten tegen de onderwijshervorming in 2005, die de muren van de letterenfaculteit in via Zamboni tot een groot kleurenfestijn omtoverden, terwijl honden vrijuit door de gangen zwierven. Van de ideologieën van die jaren is echter weinig overgebleven, en de hedendaagse manifestaties, die meer weg hebben van een carnaval dan een politiek statement, zijn voornamelijk een triest aftreksel van de eens zo passionele protesten. Zo blijkt maar weer: hoe heftiger en directer de boodschap, hoe groter het lettertype en hoe dikker de verf, hoe korter de houdbaarheid. Een snelle start is niet altijd duurzaam, en waar een op het eerste gezicht a-politieke roman als die van Tondelli vandaag de dag nog jongeren weet aan te spreken en de rebelse jaren op treffende wijze weet te doen herleven, wachten de politieke geschriften van Tondelli's ‘kameraden’ in een stalen kast ergens in een sociaal centrum, onder een dikke laag stof, tot ze gecatalogiseerd worden. Wellicht had men een voorbeeld moeten nemen aan Jean-Paul Sartre, de grote man van het Franse existentialisme, die drommels goed wist dat je met politieke of filosofische pillen de massa nooit in beweging zult zetten. In zijn gehele literaire oeuvre schuilt dan ook een sterke ideologische boodschap die, ondanks de halve eeuw die inmiddels verstreken is, dankzij de literaire vorm waarin ze gegoten is nog altijd weet te boeien. En in zekere mate ook de romans van Tondelli en consorten: de jonge protagonisten uit Altri libertini en Boccalone houden zich niet bezig met clandestiene politieke blaadjes, noch verdoen ze hun tijd op vergaderingen van Lotta Continua. Ze zijn op zoek naar vrienden, liefde, lol, een zin in het leven. Zo ook de leeftijdgenoten van Brizzi én van de jongelui die elke avond in Piazza Verdi, het centrum van de Bolognese universiteitsscène, hun biertje leegdrinken, daar waar hun voorgangers dertig jaar geleden tegen de achtergrond van een luide band heftig discussieerden en pamfletten schreven. Andrea Hajek studeerde Frans, Italiaans en Literatuurwetenschap aan de Universiteit Utrecht. In 2004 is ze in het kader van een uitwisselingsproject naar Bologna gegaan waar ze tegenwoordig nog woont en werkt. In januari 2007 rondde ze haar master Westerse Literatuur en Cultuur af met een scriptie over de rol van popmuziek in de creatie van een culturele identiteit bij enkele contemporaine Italiaanse auteurs. In september 2007 verhuist ze naar Engeland, waar ze aan een proefschrift begint over het collectief geheugen en de herdenking van de studentenopstanden van maart 1977 in Bologna. | ||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||
Bibliografie
|
|