Vooys. Jaargang 25
(2007)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |||||
De langverbeide geest van begrijpen en verbroedering
| |||||
Ten koste van het kunstgehalteIn januari 1934 had Willem Elsschot een kleine inschattingsfout gemaakt. Hij was ervan uitgegaan dat hij met zijn gedicht over de Rijksdagbrandstichter Marinus van der Lubbe het gevoelen van de gehele Forum-generatie wel aardig had weergegeven. Maar toen het na inzending angstig stil bleef bij de Vlaamse helft van de redactie begon Elsschot een beetje zenuwachtig te worden. Hij was in het gedicht aardig kritisch geweest | |||||
[pagina 7]
| |||||
voor Nederland dat pro forma wel een gratieverzoek had ingediend, maar niet echt had aangedrongen bij het bevriende staatshoofd. Vond de redactie dat dat ter ver ging? Of lag het eerder aan het einde van het gedicht, waarin hij de hoop had uitgesproken dat het nazisme en bij uitbreiding elk repressief regime overwonnen zou worden door ‘den Rus’, door de communisten dus. Was dat wellicht het probleem? Elsschot tastte in het duister. De redactie had het namelijk wijzer geacht om gewoon niet te reageren op het gedicht van de Antwerpse schrijver. Ondertussen begon Elsschot zich zorgen te maken over zijn medewerking aan Forum in het algemeen. De redactie had op hetzelfde moment namelijk nog een tekst van hem in behandeling en ook dat duurde hem te lang. En ook al was het zijn schijnbaar autobiografische roman Tsjip (1934), Elsschot was er toch niet gerust op: In de scène van de onverwachte terugkomst van mijn dochter, die op weg was naar Keulen, komt de volgende overweging voor: ‘Kwam onze geliefde vorst Leopold ii terug, wat zouden wij met aanvangen?’ Het was vertrouweling Jan Greshoff die om een mening werd gevraagd. Hij meende dat Greshoff wel zou begrijpen waarom hij vroeg of Leopold II in deze passage te vervangen was of niet. Hij zou er ook Willem de Zwijger van kunnen maken, of Karel de Grote, maar wie werden er dan boos en had die passage dan nog wel dezelfde waarde? Voor de goede orde: er was nog niemand boos geworden en zeker niet over de passage waarin werd opgemerkt dat dode vorsten hun voormalige onderdanen niet mogen teleurstellen door ineens weer terug te keren. Maar sinds ‘Aan Van der Lubbe’ zat iets Elsschot niet lekker. Hij moest zien te voorkomen dat hij mensen viseerde als het niet noodzakelijk was. Daar was literatuur immers niet voor bedoeld, had de politieke schrijver leren begrijpen sinds hij zich door Forum had laten omscholen tot estheet. ‘Het kunstgevoel moet bij ons al het overige primeeren, maar waar het niet noodig is je moeilijkheden op den hals te halen...’ (B: 157) Wat Elsschot hier precies met het kunstgevoel bedoelt, is niet helemaal helder. Althans, het is in Forum-termen een beetje wankel. Als Elsschot hier had willen voorkomen dat hij zijn verhaal te veel toespitste op een concrete situatie, dan zou een stelregel kunnen zijn: hoe ouder hoe beter. Door Leopold II op te voeren, fixeerde hij zijn verhaal immers in het België van Albert I. | |||||
[pagina 8]
| |||||
Elsschot raakte het wat dat betreft niet helemaal eens met zichzelf. Hij wist natuurlijk zeer goed waarom hij daar juist Leopold II had gebruikt, maar het leek erop dat hij naar buiten toe iets anders wilde uitstralen. Een tweede ‘Aan Van der Lubbe’, nogmaals het gevoel krijgen dat ‘men’ vond dat hij het ‘kunstgevoel’ niet genoeg aandacht had gegeven, zag hij niet zitten. Toen Tsjip eenmaal door de Vlaamse redactie was goedgekeurd voor Forum, wist hij een lichtelijk teleurgestelde Menno ter Braak zelfs te melden: Mijn bedoeling is geweest een zeer alledaagsche, zoo terre à terre mogelijke gebeurtenis door intensiteit levenswaard te maken. Met andere woorden, van niets iets te maken. Zonder inhoud een boek te schrijven. Dat is natuurlijk erg moeilijk en met een gedeeltelijk succes ben ik dan ook reeds zeer tevreden. (B: 179) Tsjip een boek zonder inhoud, althans een boek dat over niets belangwekkends handelt? Elsschot verdedigde zich tegen Ter Braaks stelling dat hij veel meer zou moeten behandelen dan ‘alleen een familie historie’. De essayist uit Eibergen snakte nog steeds naar ‘het Thema Boorman’, dat hij zo had gewaardeerd in Lijmen (1924), maar in plaats daarvan kreeg hij verhalen die over steeds minder handelden. Het ‘thema bedrog-waarheid’ was verlaten en daar kwamen slechts familieromans voor terug. (B: 178) Elsschot gebruikte een wel heel vreemde tactiek om zich hiertegen te verdedigen. Het is nog veel erger, zegt hij eigenlijk, het boek heeft helemaal geen inhoud, het is zo alledaags dat het daarom weer veelbetekenend moet worden. In een brief van 28 november 1934 aan Jan Greshoff zou hij zich er nog eens over beklagen dat Ter Braak zijn kunstige opzet niet had begrepen. Deze laatste had in zijn recensie in Groot Nederland namelijk vooral gewezen op het hoofdstuk waarin de dochter des huizes in één dag gedoopt, de biecht afgenomen en voor de kerk getrouwd moet worden. In deze passage had Elsschot toch nog even zijn satirische grootheid getoond, zo meende Ter Braak en dat terwijl Elsschot nu bijna zelf was gaan geloven dat Tsjip niets anders was dan ‘l'art pour l'art’. (B: 195) Tenzij... maar daar kon hij zich voorlopig toch nog niets bij voorstellen, tenzij Ter Braak en misschien ook Greshoff - zou het? - toch eventueel niet zo absoluut meer zouden geloven, wellicht, in een kunst om de kunst. Uitgesloten, natuurlijk, maar het kon geen kwaad om toch even voorzichtig te informeren: Moet kunst in tijden van wording als deze, in tijden van ellende en verdrukking, met als eenige baak het communisme met zijn wanhopige worsteling om niet in den ouden poel te verzinken, geen partij kiezen? En moet ‘l'art pour l'art’ niet tijdelijk begraven worden tot de worsteling beslecht is, tot voor de massa een tijd is aangebroken waarin zij aan ‘l'art pour l'art’ iets heeft? Partij kiezen, zelfs ten koste van het kunstgehalte? (B: 195) | |||||
[pagina 9]
| |||||
Elsschot durfde het bijna niet te vragen, maar wilde het wel graag weten. En dat terwijl hij naar eigen zeggen net een roman had geschreven zonder inhoud. Voelde hij zich soms bekocht? Het lijkt bovendien vreemd dat Elsschot deze vraag stelt naar aanleiding van de reacties op Tsjip, maar dat hij schijnbaar op zoek lijkt naar een rechtvaardiging voor ‘Aan Van der Lubbe’; voor een kunstwerk in ieder geval dat over een concreet probleem handelt en het communisme als oplossing overweegt. Er was ondertussen bijna een jaar verstreken sinds zijn ‘Aan Van der Lubbe’ op een oorverdovende stilte was onthaald. Zijn nieuwe roman was - op een enkele passage na - door de meesten als een pareltje, of zelfs een meesterwerk geprezen. Zat Elsschot desondanks nog steeds met zijn gedicht over de stichter van de Rijksdagbrand in zijn maag? Of hengelde hij eigenlijk naar een mogelijkheid om zijn dierbare roman Tsjip, het boek over en ‘voor 't geslacht dat komen moet’ (B: 151) en in welks slipstream hij ‘Aan van der Lubbe’ geschreven had, in zijn ware gedaante te onthullen? | |||||
TsjipReputaties claimen hun gelijk. Het lijkt dan ook wat al te driest om Tsjip (1934), het boek dat algemeen als Elsschots meest autobiografische roman wordt omschreven een maatschappelijke en politieke dimensie te geven. En toch is dat bij nader inzien helemaal niet zo onzinnig. Koen Rymenants (2004) heeft al uitvoerig gewezen op de bijzonder complexe constructie van het boek, waarin vooral de volgehouden militaire, oorlogs- en strijdmetafoor een belangrijke rol speelt. (Rymenants 2004: 195-294) Dat is niet alleen een zeer scherpe analyse, maar ook een uitgelezen vertrekpunt om Tsjip, meer nog dan als een poëticale roman (Rymenants: 294), te beschouwen als een boek dat een commentaar geeft op de maatschappelijke realiteit rond 1933. Het verhaal van Tsjip is simpel in een paar zinnen weer te geven. Frans Laarmans is het hoofd van een gezin met vier kinderen (Walter, Adele, Jan en Ida), dat feitelijk onder aanvoering staat van zijn vrouw Fine. Sinds een tijdje eet er ook een vreemdeling mee. Het is de Pool Bennek Maniewski, een studiegenoot van Adele en tevens haar minnaar. Weken aan een stuk blijft deze gespannen situatie duren. Laarmans weigert familiaal te doen tegen de vreemdeling, zolang deze zijn voornemens niet bekend maakt. Uiteindelijk trekt Bennek dan toch de stoute schoenen aan en vraagt Laarmans om de hand van Adele. In krijgsberaad bijeen besluiten vader en moeder dat er op zich niets tegen is, al is het wat vreemd dat er geen officieel schrijven komt van vader Maniewski. Die klacht blijkt iets te vroeg geuit. Op een dag staan vader en zoon Maniewski toch voor de deur. Er wordt gedineerd, maar er valt geen woord over de trouwplannen. Enige tijd later, de terugkeer van Bennek naar Polen nadert nu, komt er een brief van de Poolse vader. In | |||||
[pagina 10]
| |||||
extremis heeft hij vernomen dat het Bennek niet om de vriendschap met Walter, maar om de liefde voor Adele te doen is en dat hij zelfs met haar zou willen trouwen. Daar kan geen sprake van zijn, vindt hij, en Laarmans wordt verzocht om Bennek de toegang tot het huis te ontzeggen. Het schooljaar loopt ten einde en Bennek vertrekt. Het huwelijk lijkt voorgoed van de baan, totdat er opeens een brief uit Polen komt waarin alle partijen zich alsnog akkoord verklaren met een huwelijk. Het gezin is in rep en roer. Hals over kop warden de voorbereidingen voor een trouwerij getroffen. Er wordt beslist om het huwelijk aan de zee te laten voltrekken, waar het vakantiehuis van de familie zich bevindt. Zo geschiedt. Bennek en Adele trouwen en vertrekken meteen naar Polen, maar 's avonds treft Laarmans het jonge echtpaar alweer aan bij zijn voordeur in Antwerpen. Adele voelt zich plots niet comfortabel bij de gedachte dat zij - een heiden - nog een kerkelijk huwelijk in Polen zou moeten ondergaan. Dat doet zij liever in Antwerpen. Ook dat wordt geregeld. In een hilarische scène wordt Adele in één dag onderwezen in de belangrijkste leerstellingen van het katholicisme, gedoopt, de biecht afgenomen en getrouwd. Vervolgens vertrekt het stel alsnog naar Polen. Niet lang daarna komt het bericht van de zwangerschap en nog een beetje later van de geboorte van Jan. In de zomer komen moeder en zoon de vakantie doorbrengen aan de zee en ontvangt Laarmans zijn eerste kleinzoon, het geluk van zijn leven, zijn waarborg voor de toekomst en doopt hem, naar het getsjilp van de mussen: Tsjip. Voorwaar een verhaal ‘zonder inhoud’, louter een familieroman of zoals Eddy du Perron oordeelde ‘after all een laag-bij-de-grondsch kletsboek, dat steeds vervelender wordt.’ (B: 180) Maar het wordt heel anders als je gaat letten op de verwijzingen naar de internationale politiek en de precieze troepenbewegingen in deze roman. Vanaf het begin staat het vast dat er een tegenstelling bestaat tussen het Vlaamse gezin en de Poolse ‘vreemdeling’. Het staat bovendien vast dat die tegenstelling ook nooit zal worden opgeheven. Vlaams blijft Vlaams en Pools blijft Pools. De legers hebben zich met andere woorden geformeerd en blijven te allen tijde op hun hoede. Als Laarmans met de indringer spreekt, dan heeft hij het over grensconflicten; over de Poolse Corridor (499), die sinds de Vrede van Versailles Oost-Pruisen van de rest van Duitsland scheidde, en over de standvastige en gevaarlijk kordate Poolse Minister van Defensie Jozef Pilsudski. (500) Dit betekent overigens niet dat iedereen in Tsjip constant op voet van oorlog leeft met elkaar. Er zijn namelijk talrijke tussenruimtes waar men elkaar in relatieve vriendschap kan ontmoeten. Zo'n tussenruimte is bijvoorbeeld de Franse taal. Adele en Bennek hebben elkaar daarin lief en Laarmans en de minnaar van zijn dochter gebruiken de taal om het op een veilige manier over explosieve politieke kwesties te hebben. | |||||
[pagina 11]
| |||||
Bij het minste gevaar betrekken de personages echter hun vertrouwde stellingen. Dat gebeurt bijvoorbeeld op het moment dat Laarmans na het bezoek van vader en zoon Maniewski de boze, in het Duits en zelfs in het Gotisch schrift gestelde, brief krijgt, waarin de laatste zijn onvrede uit over het feit dat hij er zo laat achter moet komen dat zijn zoon niet bevriend is met een van Laarmans' zonen, maar dat er integendeel misbruik wordt gemaakt van Benneks kwetsbare positie als buitenlandse student door hem ‘een meisje aan te makelen’. (510) Laarmans schiet uit zijn vel bij het lezen van deze wonderlijke aantijging, moet ‘onwillekeurig [denken] aan de Guldensporenslag’ en besluit dat hij ‘die baas nu toch eventjes [zal] tonen waar een Vlaming toe in staat is als hij getergd wordt.’ (510) Het feit dat de boze brief uit Polen niet in de tussentaal was geschreven, maar in het Gotisch Duits deed al niet veel goeds vermoeden, maar de onheuse beschuldiging die erin wordt gedaan, zet Laarmans ertoe aan om de tegenaanval in te zetten. Minder onwillekeurig dan Laarmans denkt, refereert Elsschot juist hier aan de mythische Guldensporenslag uit 1302, waarin het getergde Vlaamse voetvolk het bereden Franse leger zou hebben verslagen en waaraan het Vlaamse volk zijn identiteit heeft ontleend. Gesterkt door de gedachte aan de dappere voorvaderen is Laarmans vervolgens tot geen enkel compromis meer bereid. Hij vraagt zich in zijn antwoordbrief (die later het karakter krijgt van een bom die op de plaats van bestemming ‘verwoestingen’ aanricht (513)) hardop af wat Adele ooit in Benek heeft gezien: ‘Was het nog een Mof of een Rus, maar een Pool.’ Als klap op de vuurpijl schrijft Laarmans zijn brief in de meest oorlogszuchtige taal die hem voorhanden staat, het Vlaams, zodat de Pool ‘nu maar de consulaten moet aflopen tot hij er een vindt waar men dat Vlaams in een behoorlijk, grammaticaal Pools kan overzetten.’ (511) Oorlogen worden in Tsjip alleen maar symbolisch uitgevochten, zodat vredesverdragen met een betrekkelijk groot gemak getekend kunnen worden. Zo kost het Laarmans ook nauwelijks moeite om na de komst van de brief die alsnog het Vlaams-Poolse huwelijk aankondigt een vriendelijk antwoordbriefje te sturen. Deze keer in het Frans. Als de kogel eenmaal door de kerk is (men gebruike het juiste woord of men gebruike er geen, wist Gaston Burssens al) breekt er een periode van absolute vrede aan. Op de piano speelt de bruid in spe nu ‘[k]lassiek, jazz, Vlaamse Leeuw of Brabançonne, zij is tot alles bereid’. (528) Er wordt verder niets meer aan het toeval overgelaten. Zo zal de bruiloft bijvoorbeeld plaatsvinden op neutraal terrein; in het plaatsje waar de Laarmansen een buitenverblijf hebben. Dat de familie daar, alhoewel in Vlaanderen, niet op eigen grondgebied is, blijkt als er een conflict ontstaat tussen de Laarmansen en de lokale bevolking. Ineens treedt er een vijandelijke tegenstelling naar voren tussen het West-Vlaams van het kustvolk en het Antwerps van de zomergasten. (530) | |||||
[pagina 12]
| |||||
Zo is Tsjip een aaneenschakeling van conflicten en verzoeningen, oorlogen en vredes op vele niveaus. Sommige vredesverdragen worden zelfs in een paar stappen getekend. Na de principeovereenkomst tussen Adele en Bennek (Vlaanderen en Polen) die op neutraal terrein werd gesloten (het burgerlijk huwelijk), kan de definitieve vrede (het kerkelijk huwelijk) worden getekend op de plek waar het onrecht heeft plaatsgevonden. Vertaald in minder schematische termen betekent dit dat Adele met duizelingwekkende snelheid ten overstaan van haar eigen parochie afstand kan doen van haar heidendom. Alludeerde Elsschot hiermee op de afhandeling van de Eerste Wereldoorlog, die na de Wapenstilstand van Compiègne (1918) eindigde met wat al snel het Dictaat van Versailles ging heten (1919)? Kunnen we met andere woorden spreken van een Wapenstilstand van Coxyde en een Vrede van Antwerpen? De tekst biedt daar niet voldoende aanwijzing voor en toch is het aannemelijk dat Elsschot deze vrede tegenover een gebeurtenis plaatste die alles te maken heeft met de desastreuze uitwerking van het Dictaat. De trouwerij vindt plaats in 1933. Elsschot weet dat met enige klem te benadrukken in het verhaal. Vlak voor de voltrekking van het huwelijk laat hij namelijk de identiteit en de leeftijd van de getuigen nog even controleren door de burgemeester. Als blijkt dat Laarmans' schoonvader, die optreedt als getuige voor Adele, geboren is in 1849 dan wordt even vol bewondering de leeftijd uitgerekend van deze kranige strijder, die nog aan de grens had gestaan tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871. Vierentachtig jaar, luidt de uitkomst, hetgeen betekent dat de rekensom in 1933 is gemaakt. (533) Als Tsjip werkelijk alleen een autobiografische familieroman was geweest dan zou de schrijver op dit punt streng toegesproken moeten worden. Jan Maniewski, de echte ‘Tsjip’, werd namelijk op 23 februari 1933 geboren, een maand voordat zijn ouders in de roman gaan trouwen. Heeft Elsschot zich vergist (zo kort na de feiten)? Er klopt namelijk nog iets niet. Er wordt gezegd dat het een vroege Pasen is en dat is wel waar voor 1932 (27 maart), maar niet voor 1933. Dat jaar kende op 16 april zelfs een relatief late Pasen. Maar net als de geboorte van Tsjip symbolisch rond Pasen 1934 is gesitueerd, wordt het huwelijk, of eigenlijk de vrede, ook niet toevallig rond de vroege Pasen van 1933 voltrokken. Elsschot wilde dus iets met die vroege Pasen van 1933. En meteen krijgt de beschrijving van de omstandigheden in het kustplaatsje een heel andere lading: 't Is een vroege Pasen en 't ziet er hier niet vrolijk uit. De wind, die uit het noorden komt, rukt aan de gesloten villa's, huilt door de telefoondraden en blaast de kippen van de baan. De magere kat van broertje Costenoble komt uit de duinen en sluipt naar huis. Stekelorum, de baas van 't pension Lydia, die 's zomers in een keurig zwart pak staat, loopt ons op holleblokken voorbij, achter een kruiwagen mest en doet alsof hij ons niet kent. Het hek van Acou is losgerukt en klapt in de wind. Het zand vliegt de dijk op en uit zee komt een dreigend gehuil van een brulboei. (529) | |||||
[pagina 13]
| |||||
Nee, echt idyllisch is het niet rond die vroege Pasen van 1933. De wind ontwricht het alledaagse leven. Er wordt gemorreld aan de huizen van de rijken, de communicatie krijgt aan de ene kant een hysterisch karakter, terwijl ze aan de andere kant ophoudt te bestaan. De mensen doen immers of ze anderen niet kennen. Sommige dieren doen een poging om heelhuids thuis te komen, maar de kippen - lid van de familie der vogels die in Tsjip een zeer positieve connotatie heeft (Rymenants 2004: 239-240) - worden jammerlijk van de weg geblazen. De herrijzenis die Elsschot voor 1933 in gedachten had, bracht bepaald geen aards paradijs met zich mee. Eind maart 1933 had zich dan ook een gebeurtenis voorgedaan die niet meteen tot overdadig positivisme stemde. Op 23 maart had Rijkskanselier Adolf Hitler met steun van het katholieke Zentrum en de conservatieve DNVP de grondwet gewijzigd, waardoor hij voor een periode van vier jaar de absolute macht kreeg. Dat was wat je noemde een gure, vroege Pasen. En toch leek het erop dat Elsschot niet bij de pakken neer wilde gaan zitten, maar dat hij deze kille verrijzenis wilde bezweren met een échte vrede, geen verdrag dat alleen maar uit was op de uithongering van de verliezende partij, maar een Vrede van Antwerpen; een zowel door het wettelijk gezag als door de voorzienigheid ingezegend internationaal verbond, dat weldra vrucht zou dragen. Nagenoeg exact een jaar later, opnieuw met Pasen, wordt de verbintenis tussen Adele en Bennek bekroond met de geboorte van een zoon, Jan. De herrijzenis is deze keer veelbelovend, de noordenwind is gaan liggen (vgl. Rymenants 2004: 257-259) en de zon schijnt. Alhoewel het land er nu idyllisch bijligt, heeft het parcours vol wolfijzers en schietgeweren dat uiteindelijk tot de geboorte van de kleine verlosser heeft geleid iets van een Wagneriaanse opera gekregen. Alleen door de grootste angsten en de meest onverzoenbare verschillen te overwinnen, kunnen de juiste mensen bij elkaar komen, om de heldenzoon te verwekken. Na de lange duistere strijd tussen vijandige mogendheden en de verrijzenis van een donkere macht, kan de ode aan de lente beginnen. Uit de versmelting van twee volkeren is een Siegfried voortgesproten, een ‘verlosser’ (551) die in zijn eentje een nieuw geslacht belichaamt en meteen de eerste stelregels van zijn nieuwe, rechtvaardige wereld verneemt van zijn plots gedecideerde grootvader: Langs de baan zal ik hem onderrichten: dat hij veel doen moet van wat ik heb nagelaten en veel nalaten van wat ik heb gedaan; dat hij de gevulde hand moet afstoten; dat hij niet bukken mag voor 't geweld, juichen noch rouwen op bevel van machthebbers. Dat hij moet opstappen met de verdrukte scharen om vorsten en groten tot brij te vertrappen. Ik zal met hem het lied der bevrijding aanheffen en zoo bereiken wij het land waar die gouden vogel jubelt, véél hoger dan de leeuwerik. (552) | |||||
[pagina 14]
| |||||
Elsschot had een nieuwe manier gevonden om de maatschappij in de literatuur het hoofd te bieden. Begeesterd door de geboorte van een geheel nieuwe generatie zette hij in op de verbroedering van zelfbewuste volkeren, die zo de gure herfst kon verdrijven die het aantreden van de nazi's in Duitsland had veroorzaakt. In wezen hinkte hij daarmee achter de inmiddels uitgestorven humanitair-expressionisten aan, die vlak na de Eerste Wereldoorlog (1918-1922) hun ‘O Mens’-poëzie hadden gepubliceerd. Destijds had hij geen boodschap gehad aan het wild om zich heen klauwende broederschapsideaal, maar nu Europa zich langzaamaan opmaakte voor een nieuw gevaar en een nieuwe oorlog maakte hij zichzelf wijs dat zijn eigen idyllische interpretatie van het Russische communisme een geheel verlichte generatie zou voortbrengen. Elsschots grootvaderlijke hart bloeide open na de geboorte van de kleine Tsjip, maar door de energiegolf die dat teweegbracht sloegen tegelijkertijd zijn idealistische stoppen door. ‘Wat moeten wij nu doen?’ (B: 196) had Elsschot in november 1934 aan Greshoff gevraagd, die duidelijk nog niet geantwoord had op zijn vraag of een kunstenaar ‘in tijden van ellende en verdrukking’ geen partij mocht kiezen, desnoods ‘ten koste van het kunstgehalte’. (B: 195) ‘Bij de Russen staat de kunst ongetwijfeld ten dienste van de emancipatie van het volk, van den strijd tegen die diehards van het kapitalisme’, had hij nog veelzeggend gesuggereerd. (B: 196) Maar Greshoff bleef stil. Elsschot stuitte op een poëticaal schild dat hem belette om de volle diepte van zijn werk met iemand te bespreken. Meer dan af en toe eens een hint geven aan Greshoff durfde hij ook niet te doen. Liever dan toegeven dat hij een schrijver van (idealistische) maatschappijkritieken was en dat hij het kunstgehalte - wat dat ook wezen mocht - dus wel eens opofferde voor de goede zaak, deed hij net alsof hij een boek had proberen te schrijven zonder inhoud. En ach, veel kwaad leek het niet te kunnen. Sinds hij vriendschappelijke banden onderhield met Forum en Groot Nederland waren de waardering voor zijn werk en zijn populariteit alleen maar toegenomen. | |||||
De LeeuwentemmerIn 1939 verschijnt De Leeuwentemmer, het vervolg op Tsjip. De tweede helft van de jaren dertig is niet alleen politiek, maar ook in de familie De Ridder een woelige tijd geweest. De opmars van de nationaal-socialisten heeft zich gevaarlijk doorgezet en het ooit zo bemoedigende internationale huwelijk tussen Adele en Bennek is op de klippen gelopen. Maar dat wil niet zeggen dat Elsschot zijn politieke analyse denkt te moeten herzien. In het nieuwe verhaal over de kleine Jan is de nieuwe lente die zijn geboorte met zich meebracht voorbij. Er is een nieuwe wind opgestoken en de bemanning van het galjoen van de familie Laarmans moet alle zeilen bijzetten om deze storm te kunnen doorstaan. De | |||||
[pagina 15]
| |||||
oorzaak van de storm is het moeizame huwelijk tussen Bennek en Adele, de verbintenis die in Tsjip nog voor zoveel optimisme had gezorgd. Maar naast deze op ware feiten gebaseerde familiegeschiedenis, is De Leeuwentemmer net als zijn voorganger een maatschappijkritisch boek. Vlak na verschijnen bleek zelfs dat de collaborerende schrijver Henri Bruning De Leeuwentemmer had gelezen als ‘een tijdsroman van het edelste soort [...], een prachtig-levende, penetrante - en zeer persoonlijke - verbeelding van een ondergaand en zich hernemend Europa.’ (Elsschot 2003: 232) De suggestie was natuurlijk dat Elsschot een boek zou hebben geschreven waarin de burgerlijk-decadente wereld verdwijnt, ten voordele van de Nieuwe Orde. Bruning had de roman daarmee niet weinig naar zijn eigen inzichten omgebogen, maar hij bleek wel een van de weinige mensen te zijn die de maatschappelijke laag van het verhaal hadden gezien. Net als in Tsjip krijgt de Internationale politiek namelijk ook in De Leeuwentemmer weer een belangrijke rol. De autobiografische werkelijkheid speelde Elsschot wat dat betreft in de kaart. Het einde van de idylle tussen zijn dochter en haar Pool viel samen met een internationale crisis en de escalatie van de echtscheiding kondigde het begin aan van een hevig en verwoestend conflict. Er lagen economische oorzaken ten grondslag aan de verstoorde internationale verhoudingen. Want, zo stelt Laarmans: ‘Wat wordt er sedert het verdrag van Versailles met dat arme Duitsland al niet uitgehaald.’ (567) De bedenking volgt op een gedachtespelletje van de kleine Jan, die zich afvraagt wat een leeuw - die in zijn verbeelding zo groot is als de wereld - met de Duitsers zou doen. Na enig aarzelen geeft zijn grootvader toe dat die leeuw vast en zeker een groot deel van de Duitsers zou oppeuzelen. Maar eigenlijk hadden de Duitsers wel genoeg geleden, volgens Laarmans: ‘Na al die gieren nu ook nog die leeuw.’ (567) Laarmans kiest resoluut de kant van de uitgebuite partij, maar dat wil niet zeggen dat hij in het dan al meer dan sluimerende conflict automatisch de kant van de Teutonen zal kiezen. In De Leeuwentemmer komt een heel ander conflict centraal te staan; dat tussen dogmatisme en non-conformisme. De tragische inzet van deze strijd is de jonge Jan, die ook zijn rol als belichaming van de toekomst van Europa nog niet kwijt is. Het breekpunt tussen Adele en Bennek is het burgerlijke conformisme. Bennek is een man van zaken en iemand die graag vooruit wil in het leven. Terwijl hij al snel opgaat in de Poolse bourgeoisie blijft Adele wie ze is, een vrijmoedige vrouw die haast geen besef heeft van standen. Ze weigert mee te gaan in Benneks zucht naar maatschappelijk succes en andersom weet hij geen raad met een vrouw die zijn reputatie alleen maar naar beneden kan halen. De scheiding zelf stuit dan ook niet op bezwaren van één van de partijen, maar de voogdij over het kind wordt langzamerhand een twistpunt. Met een bourgeois vader in de Freistadt Danzig, waarvan de bevolking eigenlijk collectief snakt naar aansluiting bij Duitsland, en een eerder anarchistische familie in Antwerpen, verblijft Jan nu eens | |||||
[pagina 16]
| |||||
een paar maanden in een zeer strikte en gelovige omgeving en dan weer eens een deel van het jaar in een gezellige janboel. Bij aankomst in Polen wordt hij ontdaan van zijn kartonnen koffertje, als hij in Antwerpen arriveert, verdwijnen de leren handschoentjes en de wandelstok en zo gaat dat over en weer. Totdat Bennek besluit zijn zoon niet meer naar zijn moeder te sturen. De strijd brandt nu natuurlijk pas goed los, maar anders dan in Tsjip is het deze keer geen strijd tussen volkeren. De tegenstander is eigenlijk niet goed vast te pinnen op één plek. In plaats van tegen een land of een mogendheid moeten de Laarmansen het opnemen tegen de even alomtegenwoordige als ongrijpbare handlanger van het trio godsdienst, vorst en staat: het kapitaal. Zonder echte houvast dobbert de familie Laarmans op een wilde zee, onzeker over de afloop van de strijd, maar varend onder de juiste, de zwarte, vlag en met een schip dat de omineuze naam ‘Revolution’ draagt. Alhoewel het weer niet echt mee zit, is het doel van die revolutie nog steeds dezelfde als in Tsjip; een verbroedering van alle Europese volkeren. Als Jan in veiligheid is gebracht, is het alle hens aan dek, want: [...] de verhongerde wolf is uit het Duitse woud gebroken en loopt het land af. Wat de andere sekten doen is hier niet bekend, doch de Christenheid zend haar beste gebeden ten hemel en onze Paus wordt voortdurend buiten gebracht en dan weer binnengedragen. Maar, hoog boven al dat gemompel uit, doet het Gouden Kalf, op zijn rots in de Noordzee, de hoorn schallen en roept zijn aandeelhouders ten strijde op. De eerste maten heeft Mars al gedanst en wel in Polen zoals je weet [...] En als het wraakroepende geweld, dat over Europa ontketend is, bedaren zal, als de strijd tussen honger en overvloed zal uitgestreden zijn, als de bidders zullen zwijgen en de schaamte ontluiken zal, dan, zegt men, zal ons uit het oosten een nieuwe geest tegenwaaien, de langverbeide geest van begrijpen en verbroedering. (615) De oorlog zal met andere woorden eerst alles vernietigen, om vervolgens plaats te maken voor een periode van ‘begrijpen en verbroedering’. Zelfs aan het eind van De Leeuwentemmer bleef de vrolijke anarchist Elsschot dus nog geloven in een internationale omwenteling die in één klap alles zou oplossen. Dat hij ondertussen zelfs in zijn roman niet meer om het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog heen kon, was een lastig, maar niet onoverkomelijk probleem. In de ogen van de schrijver was de oorlog namelijk niet meer dan een tijdelijk obstakel op de route naar een communistische omwenteling naar Russisch model. | |||||
BesluitDe dubbelroman Tsjip/De Leeuwentemmer heeft, net als bijna alle boeken van Elsschot, onmiskenbaar autobiografische elementen. Maar het is zeer de vraag of het de schrijver wel in eerste instantie te doen was om de literaire verwerking van zijn (gezins)leven. In | |||||
[pagina 17]
| |||||
Tsjip/De Leeuwentemmer, maar ook in De verlossing, Lijmen/Het Been, Het Tankschip en Het Dwaallicht, lijkt de waargebeurde intrige namelijk niet meer dan een aanleiding te zijn om een heel ander verhaal te vertellen. Een verhaal dat niet alleen het persoonlijke, maar ook het anekdotische overstijgt. Op het moment dat Elsschot zich aan het schrijven van een roman zette, gebruikte hij de gebeurtenissen uit het werkelijke leven als metaforen voor zijn maatschappijanalyses en politieke commentaren. Dat die boodschap blijkbaar zo weinig dwingend in de boeken verweven zit dat er een uitgebreide Elsschotstudie heeft kunnen ontstaan waarin er nagenoeg geen aandacht is geweest voor de politieke dimensie van dit oeuvre, geeft aan dat het een en ander nooit ‘ten koste van het kunstgehalte’ is gegaan. Dat het desondanks interessant is om het oeuvre van Elsschot aan een maatschappelijke en politieke revaluatie te onderwerpen, hoop ik met deze politieke lezing van Tsjip/De Leeuwentemmer te hebben aangetoond. Matthijs de Ridder (1979) is verbonden aan het L.P. Boon-documenatiecentrum (ISLN/Universiteit Antwerpen) waar hij werkt aan een proefschrift over de activistische tegentraditie in de Vlaamse letteren. Daarnaast is hij co-editeur van het Verzameld werk van Louis Paul Boon en bezorgde hij de Verzamelde verzen van Gaston Burssens. Hij publiceerde onder anderen over Louis Paul Boon, Raymond Brulez, Gaston Burssens en Kurt Köhler en hij recenseert modern Nederlandstalig proza voor De Standaard. | |||||
Literatuur
|
|