Vooys. Jaargang 25
(2007)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| ||||||||
Johannes Vingboons, View of Nieuw Amsterdam or New York (1664).
| ||||||||
Cupido aan de Hudson
| ||||||||
[pagina 48]
| ||||||||
dag herinnert weinig nog aan de Nederlandse tijd van vóór New York. Een standbeeld van Peter Stuyvesant met z'n houten been, een handjevol namen als Harlem, Bowery (Bouwerij) Street, Bleeckers en Wall Street, en een stil archief in The New York State Library. Voor wat betreft de literatuur is het nog kariger. Nederlandse literatuurgeschiedenissen reiken niet tot de overzijde van de oceaan, en de Amerikanen willen misschien wel, maar kunnen die niet lezen. Daarom in dit artikel aandacht voor één van Amerika's eerste schrijvers, de Nederlandse dichter Henricus Selyns. Selyns' avontuur in Amerika speelt zich af rond het midden van de zeventiende eeuw, wanneer er serieus gewerkt wordt aan de kolonisatie van Nieuw Nederland. In 1655 verschijnt in het oude Amsterdam de Beschrijvinge van Nieuw-Nederlant, geen objectieve voorstelling van de kolonie, maar pure reclame voor emigratie naar de nieuwe wereld. Het klimaat zou er net zo goed (of slecht) zijn als thuis, de rivieren zijn kraakhelder en vol verse vis, in uitgestrekte wouden schuilt mals wild, er zijn bevers voor de pelshandel en voor de agrariërs belooft de bouwgrond nog meer opbrengst dan de Nederlandse polders. Alleen op het punt van de oorspronkelijke bewoners heeft het land niet echt een ‘unique selling point’. Dat ligt niet zozeer aan het uiterlijk, de eetgewoonten of afgoderij van de ‘naturellen’ als wel aan hun krijgslust. Ze zijn gevreesde krijgers, meedogenloos, wreed en wraaklustig. Hun tactiek is die van de guerrilla, ze mijden het open gevecht en vallen aan bij verrassing. Van hun vijanden doden ze de mannen; vrouwen en kinderen worden ontvoerd en tewerkgesteld. Een van de vele kolonisten die getuigen zijn geweest van de wreedheden tussen Indianen en nieuwkomers, was Henricus Selyns (1636-1670). (Van der Linde 1985) In het jaar 1660 werd hij predikant in dienst van de WIC. De gemeente die hem was toegewezen luisterde naar de naam Breukelen op 't Lange Eylandt, tegenwoordig Brooklyn. Zijn termijn zou vier jaar duren. In diezelfde periode leidde hij de diensten op de Bouwerij van Peter Stuyvesant, voor de intimi van de gouverneur.Ga naar voetnoot1 Als een van de weinigen in de kolonie had Selyns een goede opleiding genoten. Hij was afgestudeerd in theologie, en kende de klassieke auteurs. Zelf schreef hij ook verzen, Latijnse poëzie voor academische aangelegenheden en vooral veel Nederlandstalig werk. Na het behalen van zijn predikantentitel zou hij het dichten altijd blijven combineren met zijn religieuze werk. In de vier jaar dat Selyns in Nieuw Nederland was, zijn er verscheidene conflicten geweest met de Indianen. Eigenlijk al direct toen hij voet aan land zette in Nieuw Amsterdam, in juli 1660, bleek er een oorlog gaande. Gouverneur Stuyvesant, die uit hoofde van zijn functie de nieuwe dominee had moeten onthalen, was er niet. Hij zat honderd kilo- | ||||||||
[pagina 49]
| ||||||||
meter stroomopwaarts in Wiltwijck (ook wel Esopus genoemd, tegenwoordig Kingston) voor vredesonderhandelingen in de zogeheten Eerste Esopus-oorlog. Selyns moest dus opnieuw scheepgaan, voer de Hudson op en ontmoette de gouverneur-directeur aldaar. Pas in september van het jaar kon hij aan de slag in Breukelen. Het andere grote conflict vond plaats in het derde jaar van Selyns' termijn. Deze botsing, opnieuw bij Wiltwijck aan de Hudson, culmineerde in de beruchte Esopus-Oorlog van 1663.Ga naar voetnoot2 Volgens hun beproefde tactiek hadden de Indianen het kolonistendorpje geheel onverwachts overvallen. Met schijnbaar vreedzame bedoelingen waren ze de palissade binnengewandeld, maar eenmaal binnen hadden ze het vuur geopend. Het aantal slachtoffers en de schade onder de Nederlanders waren enorm. Mannen op het veld waren neergeschoten voordat ze hun wapens konden bereiken, mannen in het dorp werden massaal afgeslacht. Huizen werden in brand gestoken. Vrouwen, van wie sommige in verwachting, werden gedood of levend verbrand. Ongeveer vijftig inwoners werden als gijzelaars weggevoerd. Daarbij waren dertien vrouwen en dertig kinderen. De reactie van de Nederlanders was navenant. Maandenlang trokken ze erop uit om de vermiste vrienden en familieleden terug te vinden. Dat lukte uiteindelijk. Geen Indiaanse nederzetting bleef gespaard. | ||||||||
De domineeDe slachtpartij veroorzaakte grote opschudding in de kolonie, van Nieuw Amsterdam tot in de kleinere dorpen op Long Island. In Breukelen organiseerde Henricus Selyns in opdracht van Stuyvesant een ‘Bid-dach’. Daartoe publiceerde hij een Ordonnantie die opriep tot gebed ‘om den Almachtigen te bewegen tot ontferminge en barmhertigheyt, en N. Nederlant tot boetvaardigheyt en bekeeringe’.Ga naar voetnoot3 Ook benadrukte hij dat het bloedbad bij Esopus gezien moest worden als Gods straf voor de vele zonden in de kolonie: goddeloosheid, godslastering, dronkenschap, hoererij, overspel, haat, jaloezie, leugen en bedrog: | ||||||||
[pagina 50]
| ||||||||
Nieuw Amsterdam op Manhattan en Breukelen op 't Lange Eylandt, noordwaarts loopt de Hudson of Grote Rivier.
Ende alsoo wy nu wederomme de Toorne des Heeren swaerlyck tegens ons brandende sien met syn opgeheeven hant, niet alleen dreygende een Lantverdervende Oorlog, maer ons reeds doende gevoelen de daedelycke Vruchten des selfs in 't gevangen neemen, moorden, en branden van onse Vrunden, Lantsgenooten, en meede ingeseetenen door de Cruellen en wreede Barbaren in de Esopus. Alle 't welcke dan sijnde een Rechtveerdige Vergeldinge en huysbesoeckinge van onse God over onse gruwelycke en Godtergende Sonden en al te grote ondanckbaerheijt voor veele genooten seegeningen en weldaeden. (Van der Linde 1983, pp. 70-71) Verder zou de kolonie in de voorbijgegane maanden enkele waarschuwingen van hoger hand in de wind hebben geslagen. Hadden de kolonisten die omens herkend, en zich daarnaar gevoegd, dan was het bloedbad wellicht uitgebleven. Uit de bijbelse formulering maak ik op dat er een aardbeving was geweest: ‘Hij heeft tegens het selve [zijn volk] syne hant uytgestreckt, ende hy heeft het geslagen, so dat de Bergen hebben gebeeft’.Ga naar voetnoot4 De tweede waarschuwing was een allesverwoestende epidemie van kinderpokken die onder de kolonisten vele slachtoffers had geëist: | ||||||||
[pagina 51]
| ||||||||
Den Almachtigen Godt, den Rechtveerdigen Richter des Heemels ende der aerden, weijnig maenden geleeden over dit lant en volck heeft gedondert, door de steemme van syn Rechtveerdige Oordeelen, het selve rontom besoeckende met de seer besmettelycke Sieckte der kinderpocken, waerdoor veele sonder onderscheyt van jaeren in een meerder getal dan oyt voordesen uyt de landen der leevendige syn weg geruckt’. (Van der Linde, pp. 68-71) De Ordonnantie van dominee Henricus Selyns laat dus zien dat Nieuw Nederland in 1663 door een zware crisis ging. Eerst de aardbeving, vervolgens de kinderpokken en dan nog eens het bloedbad bij Esopus en de daaropvolgende Indianenoorlog. Het geheel leidde tot een dramatische terugval in bevolking, handel en landbouw. Alles moest dan ook in het werk gesteld worden om de crisis te bezweren. Selyns verkondigde zijn biddag, en verordonneerde verder dat de gewijde ceremonie zou worden herhaald op iedere eerste woensdag van de maand. | ||||||||
De dichterMeer aanwijzingen voor de crisis van 1663 vinden we in de poëzie van Selyns. Zijn prachtige manuscript, met meer dan tweehonderd gedichten, bevindt zich nu in de New York Historical Society.Ga naar voetnoot5 Een aantal verzen is in het Latijn, de meeste in het Nederlands. Het betreft voornamelijk gelegenheidspoëzie voor vrienden of familie, bij geboorte, verjaardag of overlijden. De gedichten bestrijken een tijdvak van dertig jaar, enkele dateren uit de vierjarige periode dat Selyns in Nieuw Nederland was. Eén daarvan is de Bruydlofs-Toorts, die ik bij dit artikel editeer.Ga naar voetnoot6 Het is zijn omvangrijkste compositie, met een lengte van 104 alexandrijnen in gekruist, staand en slepend rijm.Ga naar voetnoot7 De ondertitel van het gedicht vertelt ons dat dit huwelijksdicht is geschreven voor een goede vriend en collega in de kolonie, Aegidius Luyck. Die was een jaar eerder vanuit Nederland overgekomen als privé-leraar voor de zoons van de gouverneur. Selyns en Luyck kenden elkaar dus als de respectievelijke dominee en docent in huize Stuyvesant. Tevens was Luyck rector van de hoogste publieke onderwijsinstelling in Nieuw Amsterdam, de Latijnse School. De bruid in het gedicht is Judith Isendoorn. We weten niet veel van haar, behalve dat ze uit de hoogste kringen van de kolonie kwam: ze was familie van de gouverneur. Bij de doop van haar eerste kind Catharijntje zouden zowel Peter Stuyvesant als diens echtgenote Judith Bayard getuigen. Het huwelijk was dus een bijzondere | ||||||||
[pagina 52]
| ||||||||
aangelegenheid voor Selyns. De bruidegom en hij waren niet alleen goede vrienden, maar beiden ook lieden uit het hoogste sociale milieu van de kolonie, beide protégés van de gouverneur, en beide bovendien liefhebbers van de kunsten. De Bruydlofs-Toorts voor Aegidius Luyck en Judith Isendoren is dan ook niet zomaar een huwelijksdicht. | ||||||||
De Bruydlofs-ToortsHet gedicht is een barokke inventie, met in de hoofdrol Cupido, de gevleugelde godheid die met zijn pijlen mensen verliefd maakt. Maar in de Bruydlofs-Toorts loopt hij gevaar. Hij is op de vlucht voor de oorlogsgod Mars. In het derde kwatrijn aanschouwt Cupido de verschrikkingen van de oorlog. Hij ziet hoe Indianen bij verrassing een Nederlands dorpje aanvallen. Ze steken de huizen in brand, vermoorden de mannen, grillen de vrouwen en kinderen. Een enkeling weet te ontsnappen, en ook Cupido verbergt zich in de bergen. In de paniek vergeet hij zijn pijlen en boog, een prachtige buit voor de Indianen. Vervolgens horen we hoe de liefdesgod na zijn vlucht zit weg te kwijnen in de Catskills, de bergen. Waarom, vraagt hij zich af, moet hij nou slachtoffer zijn van Mars'oorlog? Hij heeft toch niets verkeerds gedaan? Zijn liefde is niet immoreel of wellustig, alles wat hij wil is huwelijken sluiten. Een straf als deze zou op zijn plek zijn voor lieden die zondigen in vleselijke lust of in dronkenschap. Het volgende kwatrijn brengt de waarschuwingen in herinnering die voorafgegaan waren aan de Esopus-Oorlog. Denk toch eens aan de aardbeving, aan de kinderpokken die ons land teisterden. Deze rampen brachten de kolonie veel schade, en nu, met de oorlog, lijkt het einde nabij. In het derde deel beschrijft Cupido de trieste situatie waarin hij zelf verkeert. Hij maakt inmiddels wel weer zijn rondjes over de stad en de omliggende dorpen, maar hij is machteloos nu zijn pijlen en boog als oorlogsbuit gestolen zijn. De Indianenpijlen die hij her en der vindt en gebruikt, richten niets uit. De mensen in de kolonie worden eenvoudigweg niet meer verliefd. Huwelijken worden amper nog gesloten. Maar in het vierde deel keert het tij. De mensen hebben lang genoeg geleden. Af en toe keren er gijzelaars terug uit Indiaanse gevangenschap. De Indianen zelf zijn onder druk van de Nederlandse vergeldingen bereid tot vredesonderhandelingen. Zodra Cupido dat hoort, haast hij zich naar hen toe om zijn attributen op te eisen. ‘Booswichten’, bijt hij de Indianen toe, ‘wie heeft mijn boog, wie mijn pijlen?’ Zulk onrecht had hij toch niet verdiend? Zijn pijlschoten waren onschuldig; hij wilde alleen maar verliefd maken. De Indianen begrijpen maar weinig van het driftige ventje. Om zijn woede te sussen geven ze echter gauw zijn wapens terug. | ||||||||
[pagina 53]
| ||||||||
Dan, aan het eind van de vertelling, is Cupido terug in actie. Hij zoekt nieuwe slachtoffers en vindt in Nieuw Amsterdam natuurlijk het kersverse stel, Aegidius Luyck en Judith Isendoorn. Met twee welgemikte pijlen arrangeert hij hun huwelijk. Grote blijdschap stijgt op. Iedereen feliciteert de jonggetrouwden. Tot slot wenst de dichter ze vrede, voorspoed en vruchtbaarheid toe.
Passage uit de Bruydlofs-Toorts van Henricus Selyns.
De Bruydloffs-Toorts is een fascinerend gedicht, niet alleen om zijn omvang en technische verzorging. Het heeft verschillende interpretatieve lagen. Natuurlijk, in de grond is het een huwelijksdicht. Kijk maar naar het slot, waarin het jonge stel verliefd wordt, ten huwelijk gaat, en gelukgewenst wordt. Maar dit einde op zichzelf was eigenlijk voldoende geweest voor het gehele gedicht, want hierin zitten alle topen van zeventiende-eeuwse huwelijkspoëzie. Vóórdat we daar komen, zijn we echter al tachtig verzen onderweg. Ruim driekwart van de Bruydlofs-Toorts gaat in feite helemaal niet over de bruid en bruidegom. Dat lange deel is een merkwaardige barokke inventie. Enerzijds is er een klassieke lijn met de mythologische god Cupido, maar anderzijds komen er allerlei ‘moderne’ | ||||||||
[pagina 54]
| ||||||||
elementen voor, die de Oudheid niet eens had kunnen bedenken. De setting van het gedicht is niet Arcadisch: Cupido is overgeplaatst in een zeer tastbare en herkenbare omgeving. Het dorpje vanwaaruit hij vlucht, het Catskill-gebergte waar hij zich verbergt en treurt, de stad en dorpjes waar hij machteloos overheen vliegt, en tot slot het Fort waar hij zijn twee slachtoffers maakt. Verder zijn de gebeurtenissen in het gedicht hoogst onconventioneel. Hoe vaak is Cupido zelf een machteloos slachtoffer? En het is volstrekt ongekend dat degenen die Cupido's wapens buitmaken, Amerikaanse Indianen zijn. De Oudheid had er nooit van kunnen dromen dat haar liefdesgod ooit nog eens zijn pijlen en boog zou gaan terugeisen van de Indianen in Nieuw Nederland. De inventie van het huwelijksdicht is dus deels classicistisch en deels eigentijds. Maar waarom wilde de dichter bij gelegenheid van een huwelijk zijn plot opbouwen rond de Esopus Oorlog? Waarom liet hij Cupido een koppeling maken tussen het huwelijk en de Indianenoorlog? Het antwoord schuilt in Selyns' achterliggende programma. Door het hele gedicht wordt Cupido afgeschilderd als puur en onschuldig. Eigenlijk wil de god maar twee dingen: liefde en vrede. Hij is een kwetsbaar ‘wicht’ dat vlucht voor geweld. In de oorlog is hij helemaal verloren en machteloos. Dat wordt treffend geschetst als de Indianen zijn pijlen en boog meenemen. In dit huwelijksdicht is Cupido de tegenpool van oorlog. De Bruydlofs-Toorts is dan ook zowel een gelegenheidsgedicht bij het huwelijk, als een allegorie op de verschrikkingen van oorlog en de zegeningen van vrede. Tegenover de oorlog, het bloedbad, de grote schade en de kwijnende kolonie, staat het huwelijk als het icoon van harmonie, voorspoed en vruchtbaarheid. | ||||||||
Rubens' Oorlog en VredeHenricus Selyns' allegorie van 1663 heeft een parallel in de visuele kunsten. Dertig jaar eerder schilderde Peter Paul Rubens zijn beroemde stuk Oorlog en Vrede.Ga naar voetnoot8 Dit kunstwerk, nu te zien in de National Gallery te London, is gecomponeerd in de context van de grote oorlogen in het oude Europa. Rubens was afkomstig uit Antwerpen, de stad die misschien wel het meest geleden heeft in de Tachtigjarige Oorlog. Ooit een bloeiende metropool bruisend van leven, handel en cultuur, geraakte de stad in een diepe crisis waarvan zij nooit helemaal herstelde. In die tijd vertrok Rubens naar Engeland om als diplomaat van de Spaanse vorst te onderhandelen over vrede. Het schilderij Oorlog en Vrede, geschonken aan de Britse koning Karel I, maakte zichtbaar waar hij voor pleitte. Centraal staat Pax (Vrede) in de persoon van Ceres, godin van de aarde. Ze deelt haar overvloed met de figuren op de voorgrond. Rechts van Pax staat Minerva, godin van de wijsheid. Zij verjaagt Mars en Alecto, de doodskleurige oorlogsgoden. Tegenover die ver- | ||||||||
[pagina 55]
| ||||||||
Illustratie: Peter Paul Rubens, Oorlog en Vrede. Olie op canvas. 203.5 × 298 National Gallery, London.
schrikkingen van de oorlog staan aan de linkerzijde de zegeningen van de Vrede. Twee nymfen dragen rijkdommen aan en representeren de kunsten (in de vorm van de tamboerijn). Boven het hoofd van Pax zweeft een kleine putto met in zijn hand een Mercurius-staf als symbool van de handel. Een satyr ligt aan haar voeten, als symbool van vruchtbaarheid, met in de hand een cornucopiae. Daartegenover aan de andere zijde van het middenvlak zien we een ander soort vruchtbaarheid. Hier figureert Cupido, gezien op de rug met vleugels. Hij leidt drie onschuldige kinderen naar de rijkdommen van de vrede. De liefdesgod leidt ze overigens niet alleen; hij wordt daarbij geholpen door een tweede ‘wicht’. Dat is Hymen, de personificatie van het huwelijk. In zijn hand houdt hij een bruiloftstoorts. De kinderen zijn dan ook de vruchten van het huwelijk. Nu alle elementen zijn geïdentificeerd blijkt dat Rubens' schilderij een sterke oppositie uitwerkt tussen oorlog en vrede, zowel in de inventie als de plaatsing van de elementen. Liefde en huwelijk worden daarbij als twee belangrijke zegeningen van de Vrede uitgelicht op de voorgrond. | ||||||||
[pagina 56]
| ||||||||
ConclusieRubens' allegorie Oorlog en Vrede geeft de laatste informatie om de Bruydlofs-Toorts van Henricus Selyns in zijn vele lagen te duiden. Gebleken is dat het onderwerp van het huwelijksdicht het occasionele van de bruiloft ontstijgt. Met goede verstechniek, goed gekozen dictie en beelden, en motieven ontleend aan de Europese anti-oorlogskunst, heeft de auteur zowel een huwelijksdicht gecomponeerd als een sociaal commentaar geleverd op de crisis van 1663 in Nieuw Nederland. Henricus Selyns blijkt bijzonder betrokken bij het welvaren van de kwetsbare kolonie. Als dienaar van Gods woord in het dorpje Breukelen predikte hij in donderende bewoordingen nederigheid en godvruchtigheid. Zijn Ordonnantie noemde alle rampen straffen van God. Maar in zijn Bruydlofs-Toorts beluisteren we een heel andere toon. Nu gebruikt de dichter de gelegenheid van een huwelijk als aanleiding om zijn bezorgdheid over de kolonie uit te spreken en zijn vredeswens te onderstrepen. Het kunstwerkje zal ongetwijfeld gecharmeerd hebben, dat doet het ook nu nog. In sociaal-historisch opzicht is het gedicht met zijn directe weergave van de bedreigingen, zorgen en hoop een uniek document uit de vroegste periode van de kolonisatie in Amerika. Frans Blom studeerde Griekse en Latijnse taal en cultuur en Nederlands. In 2003 promoveerde hij cum laude op zijn proefschrift Constantijn Huygens' Mijn leven verteld aan mijn kinderen in twee boeken. Momenteel is hij docent aan de Universiteit van Amsterdam. | ||||||||
Literatuur
| ||||||||
[pagina 57]
| ||||||||
Bruydlofs-Toorts voor
| ||||||||
[pagina 58]
| ||||||||
Allengskens gaet de lust en coopmanschap te niet
En 't daegelyksche quaet baert daegelycke quaelen.
Hoe, sprack hy, was dit windt? 't zyn boode van 't verdriet,
En spoore tot berouw, oft 't laest moet 't al betaelen.
Met dit en dat beclag verslyt het wicht syn tijdt;
Dan vloog hy wederom, en vloog na stadt en dorpen,
Maer waer hy vloog, hy is syn boog en pylen quyt,
En hadt syn Ambacht haest door moeylyckheyt verworpen.
Dit luckt hem by geval. hy vindt somwyls een pyl,
Gevallen op de weg, ontvallen van de Wilden.
Hy neemt geen lang beraet, maer scherptse met ter yl.
't Schynt, dat sy eenigsins syn lust en onlust stilden.
Maer laesten zyn te seer van d'eersten ongelyck:
Wie wordt door Min verruckt? Wie moet van Min versmachten?
En wat het zy, het set geen sooden aan de dyck.
Syn cracht is cleynder, en syn pyls van cleynder crachten.
Oft dit is oorsaeck, datter weyniger getrout,
En meerder zyn verreyst heeft groot'lycks syn bedencken.
Ten zy dan, dat men 't wyt den Hoop, die trots en stout
Ten onrecht hoopte 't Recht van eygendom te krencken.
Gewelt omtrent gewelt, en dorst na Christen bloet,
(Daer dienstig was gedult) en past geen Christi schapen;
Ofschoon 't onnosel wicht, noch winst noch voordeel doet
'tIs beter, dat men laet onguure kinders slapen.
Die wacht bequaemer tydt, spilt, wat hy spilt, geen tydt,
En waerom al te laet, en niet by tydts te laeten.
Maer dat bevestigt werd', na 's landts geleegentheyt,
Het Recht van Hooger Recht, en Staet van Hooger Staten.
Eij treedt niet van het wicht en rechte oogmerck af,
Ten laesten, schynt ons quaet en landtstraf te vermind'ren.
Dan rysen nu en dan gevangens uyt het graf,
Dan sneuvelt 't wildt gedrocht, dan vluchten vrouw en kind'ren,
Dan wort 't Majies verwoest, en Wilden-fort verbrant,
Dan crygtmen roers ten roof, dan brengtmen Seewant binnen,
Dan vliegtmen door het Bosch, en looptmen door het lant,
Maer sien geen Vluchtelings, noch kans om eer te winnen.
Hoe dingt 't Barbarisch volck door meenig Tolck na peys,
En tracht met cracht de ree van Vreede te beseylen,
Maer als 't Cupido hoort, hy comt en maeckt syn eisch;
Of vraegt, Wie heeft myn boog? En klaegt, Waer zyn myn pylen?’
| ||||||||
[pagina 59]
| ||||||||
Booswichten, spreeckt dit Wicht, wat boosheyt moet dit zyn.
Heb ick dan iets gedaen? Moet gy 't dan my vergelden?
Ten ware, dat myn Boog ontstack verliefde pyn,
Ick schoot u nae den maet, als gy Cupido stelde.
Sy geeven geen bescheyt, maer geeven pyl en boog,
En soecken syn gemoedt met 't eygen goedt te stillen.
Hy neemt se metter haest, en licht syn Boog om hoog,
En scheen iets sonderlings met 't wapentuig te willen.
In 'tGa naar margenoot* fort staet ieder, en beseft dit Crygs-gebruyck.
Luyck siet te venster uyt, en Judith staet beneden;
Maer eermen 't siet oft denckt, hy schiet en trefte Luyck;
Noch syn Verbondt-lust is met d'eerste schoot te vreden.
Waer schiet hy, (vraegt het Volck) waer was 'et, daer hy schiet?
Luyck spreeckt niet, want hy voelt iets vreemt syn hert doorbooren.
Terwylmen siet na Luyck, en Judith opwaerts siet,
Hy schiet ten tweden mael en trefte Isendoren.
Dit maeckt dan veel gewoels, en baerde groot geluyt
Van glam en weêrglam: want sy spreecken niet, sy schreeuwen
Door t gantsche landt: Geluck den Bruydegom en Bruydt,
Geluck dat Echte Paer, geluck voor veele Eeuwen,
Geluck. en wat men roept, zy duysent mael geluck,
Na ziel en lichaem, en so hier, als na dit leeven.
Van binnen zy geluck, en buytens huys geen druck
En die ons geeft geluck, is machtig 't haer te geeven.
Maer wy, die by dit Wicht, verstaen noch kindt van Mars,
Noch Soon van Venus, noch d'onreynicheyt der Menschen,
Maer 't geen ons dryft ten echt, en maeckt van onecht dwars,
Ten besten van Vermeêrt, en wast te samen, wenschen.
Dat voor dit nieuwe paer zy Vrede en Salicheyt,
Dat Luycks ontloocken Heyl, en Isendoorens seden
Ontluycken meer en meer, en groeyen metter tydt,
En datse stervende beseylen 's Heemels reede.
|
|