Vooys. Jaargang 25
(2007)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6010]
| |||||||
Het nieuwe lezen en de canon
| |||||||
[pagina 6011]
| |||||||
Wat ik me ook nog herinner uit die studiejaren is een vorm van geluk in boekhandels en antiquariaten. Als het uitverkoop was, dan stond ik altijd vroeg op om zo snel mogelijk bij de boekhandel te zijn en daar mijn slag te slaan. In de Korte Jansstraat heb ik regelmatig antiquariaat Meyer bezocht, dat is er nu nog steeds. Ik kom nog wel eens in de Korte Jansstraat, inmiddels werk ik weer in Utrecht, en dan ga ik naar Brandmeesters, dat tegenover het antiquariaat ligt. Brandmeesters is een pand van het formaat van een brandweerkazerne, en daar kun je hele chique, dure koffie kopen. Daar leg je dan vrolijk twee euro neer voor een kop koffie, en aan de overkant is dat antiquariaat Meyer, en dat is altijd dicht. Er liggen altijd boeken in de etalage die er misschien al twintig jaar liggen. Er zit ongetwijfeld een tragische geschiedenis achter. Ik vind het wel kenmerkend als tijdsbeeld: je legt tegenwoordig twee euro neer voor een kop koffie, en als Meyer open zou zijn dan kun je daar voor ongeveer vijf euro de verzamelde briefwisseling tussen Ter Braak en Du Perron kopen. Wat dat betreft moet ik de bedenkers van het congresthema, ‘Het nieuwe lezen’, wel gelijk geven: er is wel iets aan de hand met dat lezen. Zijn de tijden dan zozeer veranderd dat studenten Nederlands geen antiquariaten meer afschuimen? Staat er nog in de studiegids voor de eerstejaars Nederlands, zoals in mijn tijd, dat men van hen verwacht dat ze ‘een eigen bibliotheekje opbouwen’? De grote bedilzucht en het verkleinwoordje geven wel aan dat professor Sötemann toentertijd wel wist dat hij op de rand van het betamelijke balanceerde, maar het stond er toch. Ik durf te wedden dat die zin nu verdwenen is uit de studiegids. Tegelijk durf ik ook te wedden dat grote delen van de studie Nederlands nog precies hetzelfde zijn. Wat is er dan precies aan het veranderen? Ik wil het eigenlijk een beetje relativeren, ‘Het nieuwe lezen’. Het is een beetje een marketingtrucje, ‘zie, ik maak alle dingen nieuw.’ Zo heb je nu ook het Nieuwe Leren, waarvan we inmiddels zien dat het misschien weer teruggedraaid moet worden. Zo gaat het heel vaak: dingen bewegen. Laten we dus niet al te hijgerig zijn, en ook niet al te ijdel in zekere zin. Laten we er niet van uit gaan dat nou nèt in onze tijd het Nieuwe Lezen zou beginnen. Zoals ook de Grootste Nederlander nèt die figuur met die stropdas zou zijn die wíj hebben meegemaakt. Statistisch gezien is dat niet zo waarschijnlijk. Zo belangrijk is onze tijd niet. Maar intussen is er natuurlijk wel iets aan het verschuiven, zoals ik met het voorbeeld van de koffiewinkel wilde aantonen. Ik zie het aan mijn eigen kinderen. Ze zitten op dezelfde school waar ik ooit zat, maar ze kijken heel anders tegen literatuur aan. Dat heeft met hun aard te maken, maar ook met de veranderende tijd, dat ben ik met Thomas VaessensGa naar voetnoot1 eens. Het is natuurlijk altijd zo geweest - daarom is het niet zo verwonderlijk dat jongens minder lezen - dat literatuur door vrouwen wordt gedragen. Door mannen | |||||||
[pagina 6012]
| |||||||
geschreven misschien, maar door de geschiedenis heen door vrouwen gelezen. Dat zie ik ook in de peer group van mijn kinderen: de jongens lezen nog veel minder dan de meisjes. De jongens nemen grootscheeps afstand van literatuur. De enige gelegenheid waarop mijn zoons lezen is met vakantie. Als we ergens in het buitenland zijn hebben ze de hele avond niets anders te doen en dan hebben ze er ook verdraaid veel aardigheid in. Op de terugweg zeg ik dan tegen ze dat we thuis ook nog wel wat boeken hebben staan: hun ouders zijn allebei neerlandicus. De kinderen zijn bij wijze van spreken in de collegebanken verwekt. Ze zijn opgegroeid tussen de boeken. En toch staan ze afstandelijk tegenover lezen. Voor hen is het meer: ‘je kunt het doen... als er geen betere alternatieven zijn.’ En die zijn er meestal wel. Het is zoals Paul Schnabel zei: lezen heeft vandaag de dag twee wezenlijke kenmerken tégen voor jonge mensen. Ten eerste is het een geduldzaak, en jonge mensen zijn niet geduldig. Ten tweede is het is een vrij solitaire aangelegenheid, en kinderen zijn juist heel sociaal. Als je ziet war ze via sms, MSN en dergelijke allemaal communiceren dan is dat veel meer dan in mijn tijd. Die middelen waren er toen ook nog niet, dus het is niet zo'n heel sterke vergelijking, maar je moet het toch constateren. De kinderen zijn op snel resultaat gericht en heel erg sociaal actief, allebei zaken die strijdig zijn met het klassieke lezen. Dat is duidelijk één van de zaken die aan de hand zijn. Die verschuivingen gaan heel geleidelijk, maar ze zijn er zeker wel. Kort geleden, in 2006, is mijn boek Stemmen op schrift uitgekomen. Tien jaar daarvoor, in 1996, was mijn vorige boek, Maerlants wereld, verschenen bij dezelfde uitgever, Mai Spijkers. Het is natuurlijk zijn taak de leescultuur intensief te volgen en hij zei: ‘Besef dat er in tien jaar tijd ontzettend veel is veranderd op de boekenmarkt.’ Toen hij in 1996 tegen een Duitse collega zei dat er van Maerlants wereld tienduizend exemplaren gedrukt zouden worden zei hij: ‘Das können nur die Holländer.’ Daarmee bedoelde hij de lezers, niet de schrijvers. Zulke aantallen zijn vrij uniek en haalt men in Amerika vaak ook niet. Tegenwoordig is het veel moeilijker geworden hoogwaardige boeken naar het publiek te brengen. Wat dat betreft staat het lezen wat onder druk en het neemt af, maar we komen ook wel van heel ver, van heel hoog. Dat het niet altijd zo hoog zou blijven zat er dik in. Als mediëvisten weten we dat je ook literair leven zonder boeken kunt hebben: het meest typerende middeleeuwse literaire leven ging geheel buiten het boek om. Ook vandaag de dag kan het nog uitstekend zonder boeken. Kijk bijvoorbeeld naar Kerala in het zuiden van India: een hoog-cultureel ontwikkeld gebied dat de oude traditie van de Hindoe-epen in ere houdt maar waar geen boek aan te pas komt. De epen worden elke avond opgevoerd en dat sluit helemaal aan bij de performance-poëzie en dergelijke waar Vaessens zo vaak op wijst. Wat | |||||||
[pagina 6013]
| |||||||
dat betreft ben ik ook als mediëvist wel geneigd de veranderende cultuur te zien maar er niet alleen een teken van de neergang der tijden in te zien. Hooguit een teken van de nieuwe Middeleeuwen. Interessant is natuurlijk: hoe zal het in de toekomst gaan? Daarvoor kom ik weer bij Paul Schnabel terug en zijn Sociaal Cultureel Planbureau. En het verlengde van alle onderzoeken die uitwijzen dat er steeds minder gelezen wordt, zelfs door hartstochtelijke liefhebbers, heeft het SCP drie scenario's bedacht. Ik vind dat nog altijd een heel interessant model om naar de cultuur in Nederland, niet alleen die van het lezen, te kijken. Welke drie opties zijn er?
Deze scenario's heeft het SCP zo'n tien jaar geleden ontvouwd. Ze zijn toen gaan praten met allerlei cultuurdragers in Nederland en legden de vraag voor: wat hoopt u dat er gebeurt, en wat denkt u? U raadt het al: ze hoopten allemaal op scenario drie, en ze dachten scenario één. Ik zou zeggen: scenario twee. Daar ligt onze kans. En dát ben ik met Thomas Vaessens eens: dat de dingen waar wij voor staan aanwezig moeten blijven, maar ook: dat we naar een manier moeten zoeken om ze aanwezig te laten zijn. Niet alleen omdat professor De Vooys ze belangrijk vond of omdat er oude mannen zijn die er goede herinneringen aan bewaren, dat is allemaal argumentatie van niks. Maar omdat ze iets te zeggen hebben. Daarbij beschouw ik de technische middelen van vandaag als partner van de literatuur, die we moeten zien te mobiliseren. Dat bewaren van die zaken moet de drijfveer zijn, en dat kan ook heel goed. Het glas is misschien een beetje leger geworden maar het is nog altijd heel vol en er zijn nog altijd genoeg dingen gaande die op een groot potentieel succes in de samenleving wijzen. Dat is niet alleen in de literatuur aan de gang, | |||||||
[pagina 6014]
| |||||||
Illustratie: Margriet van Rooij
| |||||||
[pagina 6015]
| |||||||
kijk bijvoorbeeld eens naar het festival Oude Muziek. Ik heb nog de tijd meegemaakt dat de oude muziek in Nederland inexistent was. Toen is hier in Utrecht dat festival gekomen, met een bepaalde massa. Dat heeft iets losgemaakt in die wereld waardoor er niet alleen veel meer mensen op af kwamen, maar ook het niveau enorm gestegen is. En zo blijkt dat iets wat daarvóór volledig in de folklore dreigde te verzinken een enorme oppepper heeft gehad. Als neerlandici is het onze taak om op het gebied van de literatuur naar zulke mogelijkheden te zoeken.
Jeroen van der Veer, president van Shell, zei eens in een volstrekt buiten-literaire context iets wat ik in eerste instantie als succesagenda-wijsheid bestempelde, maar waar ik toch wel vaak aan teruggedacht heb. Hij had het over ondernemen en hij zei: ‘Een echte ondernemer denkt bij elk probleem: dit is een kans.’ Daar zit volgens mij wel wat in. Het heeft er zelfs toe geleid dat de laatste zin van de samenvatting van het canonrapport precies die zin is: ‘De canon niet als een probleem, maar als een kans.’ En dat meen ik ook. Uiteindelijk kwam die hele canoncommissie voort uit een probleem: klachten dat de jongelui te weinig wisten. Maar wij zelf als commissie zitten niet in die hoek van zeurpieten en klagers. Wij dachten: dit is heel mooi, dit is heel interessant om te leren kennen. Je zult als jongere de school dankbaar zijn dat je dit hebt leren kennen, dat is onze filosofie. Dat merkten we ook aan de reacties op de canon: veel mensen waren blij dat Spinoza erin stond, Erasmus en ook Annie M.G. Schmidt. Men vindt het leuk om het erover te hebben en ook om erover van mening te verschillen. En zo kan ook de literatuur nog wel eens onvermoede dimensies blijken te hebben: we zouden denk ik het sociale van de jeugd wel meer mogen uitbuiten. Als je ziet hoe vandaag de dag leesclubs floreren, ook voor jongere mensen, en hoe het internet het mogelijk maakt het gesprek over boeken die je lief hebt gaande te houden dan liggen daar geweldige mogelijkheden. Als canoncommissie hopen we dat we een juiste balans hebben gevonden in het aangeven van wat toch echt belangrijk is: niemand wil terug naar een culturele terreurautoriteit. Over die hiërarchisering iets ter afsluiting. Natuurlijk moet je daar in deze tijd mee oppassen: aan de andere kant ben ik ervan overtuigd dat de samenleving van ons, neerlandici, verwacht dat we wèl onderscheid maken. Laten we daar ook niet te krampachtig over doen. Natuurlijk kun je het er over hebben of De donkere kamer van Damokles een beter boek is dan Nooit meer slapen of misschien toch De tranen der acacia's. En misschien zal één of andere leukerd volhouden dat Boze brieven van Bijkaart Hermans' beste boek is. Maar als we erover gaan stemmen met mensen die er een beetje verstand van hebben dan gaat Bijkaart er direct uit en dat is ook helemaal niet erg. En zo kun je ook naar het oeuvre van Mulisch kijken: er is wel degelijk een hiërarchie, dat zal iedereen toegeven. Laten | |||||||
[pagina 6016]
| |||||||
we dan ook toegeven dat er echt een verschil is tussen W.F. Hermans en Toon Hermans. Dat verwacht de samenleving van ons en ik vind het laf en lui om je daar helemaal buiten te houden. Dat houdt niet in dat ik tegen iemand die zegt erg van de poëzie van Toon Hermans te houden zal zeggen: ‘Daar groei je nog wel over heen.’ Dat hoort niet meer bij deze tijd. Maar we moeten de confrontatie daarover wel aangaan. Kennis over de cultuur is onze expertise, zoals we van een arts mogen verwachten dat hij kan zeggen wat goed voor ons is. Voor die expertise moeten wij gaan staan en daarvan getuigen. Ieder van ons kan dat op zijn eigen manier doen: je kunt het doen op mijn ietwat doorgeslagen positieve manier, de lach-of-ik-schiet manier van Herman Pleij, de diepzinnige, geconcentreerde manier van Kees Fens, er zijn mogelijkheden genoeg. Aan de objecten zelf, de literatuur, zal het al helemaal niet liggen. En misschien zijn er mensen die zeggen: ‘daar heb ik helemaal niks mee, we kunnen die dingen net zo goed de zegen nageven’. Dat mag, maar ik vind oprecht dat zo iemand aan een letterenfaculteit niets te zoeken heeft, laat staan iets te brengen. Frits van Oostrom, bekend van Maerlants wereld en Stemmen op schrift, is hoogleraar aan de Universiteit Utrecht. Hij was voorzitter van de Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon. Momenteel werkt hij aan het tweede deel van zijn grote literatuurgeschiedenis van de Nederlandse letterkunde van de Middeleeuwen. |
|