| |
| |
| |
De stad, de literatuur en de toekomst
Jan-Hendrik Bakker
Als we denken aan de leefbaarheid van een stad, wordt automatisch een register geactiveerd waarin groene perkjes met spelende kinderen en robuuste bankjes met redekavelende ouderen belangrijke factoren zijn. Een essentieel - maar op stadsplannen onzichtbaar - aspect van leefbaarheid is de verhaalwereld die steden óók zijn. Immers: de literaire verbeelding heeft een constitutieve rol bij de inrichting van de (toekomstige) steden. In zijn essay wijst Jan-Hendrik Bakker juist op die rol van de literatuur én haar onderzoekers.
| |
Geschulpte golfjes
De Amerikaanse schrijver John Dos Passos woonde in de eerste helft van de jaren twintig van de vorige eeuw in Brooklyn, niet ver van de Brooklyn Bridge die in 1883 was geopend. Daar werkte hij aan zijn grote roman Manhattan Transfer en hij zal ongetwijfeld vaak aan het water hebben staan kijken. Ook zijn personages, meestal arme immigranten en plattelanders die met het veer aankomen, staan nog al eens aan de rivieroever. De roman begint met de aankomst over het water en eindigt met het vertrek erover. Jimmy Herf, een van de vele (hoofd)personages, vaart aan het einde van de roman weg van Manhattan, terug naar Brooklyn, en vandaar lift hij verder Long Island op. Weg van de stad waar zijn moeder hem, als kind, had binnengebracht. De rivier als magische grens tussen binnen en buiten speelt een belangrijke rol in dit boek. De roman opent met een scène waarin de gelukzoeker Bud Korpenning op het dek van de veerpont Manhattan ziet naderen. Hij is lichtelijk opgewonden, want de hoop dat zijn leven een gunstige wending zal nemen nu hij ‘the center of things’ nadert, de plaats waar het allemaal gebeurt, heeft hem te pakken. Dos Passos beschrijft dan hoe hij op de boot zit te kijken naar een straatviolist en de bries langs zijn gezicht voelt strijken. ‘Zijn voeten zaten vol blaren, hij was doodmoe, maar toen de pont van het veerhoofd wegschoof en over de pletsende geschulpte golfjes van de rivier gleed, voelde hij ineens een warme tinteling door al zijn aderen schieten,’ vertelt Dos Passos over hem.
| |
| |
Ongeveer vijfenzeventig jaar voordat Manhattan Transfer (1925) verscheen, had Amerika's nationale dichter Walt Whitman het ook al over ‘geschulpte golfjes’ gehad, en wel in dezelfde bewoordingen en context. In zijn magistrale gedicht ‘Crossing Brooklyn Ferry’, dat pas in de tweede editie (die van 1856) van Leaves of Grass verscheen en ook daar eerst nog onder een andere titel, bezingt Whitman de avondsfeer aan de East River, het geklots van het water tegen de pont en huiswaarts kerende passagiers. Hij laat de zeemeeuwen schreeuwen en de ‘scalloped-edged’ golfjes aanrollen. Dos Passos moet dat gedicht zeker gekend hebben, want hij was een groot bewonderaar van Whitman. Maar het is natuurlijk niet uitgesloten dat het beeld van de geschulpte golfjes hem zonder Whitman ook wel te binnen zou zijn geschoten. Het gaat er dan ook niet om dat Dos Passos hier letterlijk aan Whitmans beroemde gedicht refereert, maar dat dit beeld de geest van Dos Passos en Walt Whitman voor ons lezers met elkaar verbindt over een periode van vijfenzeventig jaar heen en als het ware samenbalt op de kades van Manhattan en Brooklyn. Ook als wij daar nu, in werkelijkheid of in gedachten, staan, denken we aan de immigranten van Dos Passos of het visioen van Walt Whitman, die in ‘Crossing Brooklyn Ferry’ de toekomstige generaties toespreekt die net als hem aan de reling van de pont zullen staan, genietend van de frisse wind, de schulpvormige golfjes en de heuvels van Brooklyn. Dankzij de literatuur is deze plaats magisch geworden. En dan laten we de gebeurtenissen van 11 september 2001 verder nog buiten beschouwing.
Maar het Manhattan Brooklyn-veer verbindt niet allleen Dos Passos met Walt Whitman, het verbindt ook het New York van voor de Amerikaanse burgeroorlog met de metropool die het werd na de aanleg van de Brooklyn Bridge, toen New York uit zou groeien tot de hoofdstad van de moderne wereld. In Whitmans tijd was Long Island nog een groot agrarisch gebied. Wie op de heuvel bij Flatbush stond kon tot aan de Atlantische Oceaan kijken over golvend, praktisch boomloos land. Brooklyn was een klein stadje, met niet meer dan 40.000 inwoners. De ervaring van het landschap op Long Island speelt bij Whitman een grote rol. Zijn New York draagt nog alle tekenen van het rurale achterland, maar is zich daar tevens van aan het losmaken. Het New York van Dos Passos daarentegen is de dynamische, rusteloze stad van de roaring twenties.
| |
De wereld wordt stad
Dit jaar is volgens cijfers van de Unicef het eerste jaar dat er, over de hele wereld berekend, meer mensen in steden wonen dan op het platteland. Het betekent dat de wereld in hoog tempo aan het verstedelijken is, misschien zelf één grote stad aan het worden. Futurologen en planologen voorzien in elk geval gigantische conglomeraties van metropolitische gebieden tot nog grotere megapolen die enorme delen van de aardoppervlakte
| |
| |
zullen bedekken. Deze vooruitzichten en soms al feitelijke ontwikkelingen hebben er toe geleid dat in het stedenbouwkundige vertoog de term ‘het einde van de stad’ zijn intrede heeft gedaan. Steden zijn er natuurlijk nog wel, maar ze worden in hoog tempo tot museumstukken. De oude binnensteden zijn toeristische attracties geworden: men kan er uitgaan, musea bezoeken en op terrassen zitten. Maar gewoond wordt er niet meer, althans niet door de middengroepen.
Illustratie: Margriet van Rooij
Die zijn neergestreken in de buitenwijken, de vinexgebieden en geschiedenisloze nieuwbouwsteden als Almere, Zoetermeer en Lelystad of de buitenlandse equivalenten daarvan. Grote kans dat wie tegenwoordig in Peking, Parijs of San Paulo woont vrijwel geen binding heeft met het historisch centrum van de stad waar hij volgens zijn identiteitsbewijs de inwoner van is. En er al even weinig komt. De kans is ook groot dat de condities in deze woongebieden steeds meer op elkaar zullen gaan lijken, zowel architectonisch als sociaal-cultureel. Dat heeft zijn voordelen, vooral voor de groepen van stad naar stad migrerende werknemers. In zijn magisch-realistische roman De onzichtbare steden (1973) laat Italo Calvino de Grote Kan van het Tartaarse Rijk zich boven zijn atlas al
| |
| |
bedenken: ‘Waar de vormen uitgeput raken in hun variaties en zich ontbinden, begint het einde van de steden. Op de laatste kaarten van de atlas vlooiden rechthoeken uit zonder begin of einde, steden met de vorm van Los Angeles, met de vorm van Kyoto-Osaka, zonder vorm.’ En in dezelfde roman bedenkt Marco Polo zich (ook al heel anachronistisch): ‘Hoe ver je je ook van de stad verwijdert, ben je niet slechts bezig van de ene buitenwijk naar de andere te gaan zonder er ooit nog in te slagen eruit te komen?’
Het proces van urbanisatie verloopt anders dan twee eeuwen geleden. Mensen trekken niet naar de steden toe, zoals in de achttiende en negentiende eeuw, maar stedelijke bebouwing waaiert uit over tot voorheen landelijke gebieden. Vliegvelden, winkelparadijzen, brain- en attractieparken zijn de knooppunten aan het worden van de nieuwe suburbanisatie, die meestal ver buiten de eigenlijke steden ligt. Wonen, werken en recreëren zijn gescheiden geraakt. Vele mensen hebben zelfs uit hoofde van hun beroep geen binding meer met de stad, omdat ze werken in winkelcentra, kantoorwijken, en ziekenhuizen die aan de periferie van de steden liggen. Er kunnen maanden voorbij gaan zonder dat ze de stad bezoeken. Om een goede film te kunnen zien hoef je allang niet meer per se naar de bioscoop. En om in contact te treden met anderen is het café ook allang niet meer de mogelijkheid bij uitstek, laat staan het negentiende-eeuwse koffiehuis. De nieuwe media, computer en gsm, bieden immers mogelijkheden tot andere, niet in de materiële geografie verankerde gemeenschapsvorming. Globalisering van de aarde gaat samen met globalisering van de menselijke cultuur.
| |
Chronotopische vlechtwerken
Literatuur is verdichting van het algemene in het bijzondere. Zij is daarom altijd een loflied op de plaats. Want in de plaats wordt het bijzondere concreet, en alleen vanuit de plaats kan zij het algemene oproepen. De poëzie van Walt Whitman evoceert een avondlijke drukte op het veer tussen Manhattan en Brooklyn, honderdvijftig jaar geleden. En de dichter heeft het visioen dat hij generaties ver kan kijken en zich precies kan voorstellen hoe anderen na hem ook de sensaties van de avond aan het water zullen voelen. Zoals die generaties zich met gemak kunnen indenken hoe de grote dichter daar zelf ook ooit stond te kijken naar de geschulpte golfjes. Net als landschappen zijn steden tijdplaatsen, ruimtelijke knooppunten van geschiedenis en artistieke verbeelding. Kafka vertelt ons dat Josef K. geëxecuteerd is in een steengroeve even buiten de stad. Dat soort halfverlaten plekjes kennen we allemaal. Het beeld prikkelt onze verbeelding en voegt op die manier aan de innerlijke kaart van Praag nog een dramatische fictieve gebeurtenis toe, zo krachtig dat als we nu door de stad lopen dit ook de stad is waar Josef K. heeft gelopen. Zo is de Midden-Europese stad Praag verbonden met een besef dat we in het leven elk
| |
| |
moment op de schouder getikt kunnen worden en te horen krijgen dat er een proces tegen ons wordt voorbereid. De roman Advocaat van de Hanen (1990) speelt in de roerige, anarchistische jaren tachtig toen krakersgeweld en sloopwerkzaamheden de Amsterdamse binnenstad in hun greep hielden. In deze historische setting ontwikkelt A.F.Th. van der Heijden de figuur van een kwartaaldrinker, de sociaal advocaat uit de titel van het boek, die wekenlang in een alcoholische euforie onder kan duiken en dorstig het labyrint van de stad doorkruist. Zo heeft Van der Heijden de persoonlijke, fictieve geschiedenis van deze drinker verbonden met de objectieve geschiedenis van de gewelddadige ontruiming van het voormalige huis van bewaring en de dood van de kraker Hans Kok.
Steden zijn narratieve ruimten waarbinnen schrijvers hun verhalen ontwikkelen. Die verhalen worden verwekt in de persoonlijke erotiek van de schrijver met de historische en architectonische omstandigheden, waarna de schrijver ze verder grootbrengt en de wereld inzendt. Op dat moment gaan ze de openbare ruimte in en leggen deze verhalen weer beslag op de omgeving waar ze verwekt werden. Zo ontstaan chronotopische vlechtwerken van feit en fictie, zin en betekenis, geest en materie die steden maken tot wat ze zijn, mengelingen van mythen, geschiedenis en steen. Zonder de narratieve component zou de stad onleefbaar zijn, want we zouden geheugenloos ronddwalen in woestijnen van glas en asfalt. Leefbaarheid is daarom ook leesbaarheid van de stad. Leefbaarheid wordt niet alleen door meer blauw op straat gegarandeerd. Daarvoor is ook het inzicht nodig dat zonder begrip van de culturele gelaagdheid van de stad deze onbewoonbaar blijft.
| |
Verhaalloos?
De moderne homo metropolitanus is geworden tot de postmoderne homo suburbanus. Hij woont, werkt en recreëert in het enorme, maar ongedifferentieerde tussengebied tussen de oude steden. Dit tussengebied is niet alleen in materiële zin een tussenland, maar ook technologisch omdat hij lid is van een netwerksamenleving, die hem ten dele gemaakt heeft tot bewoner van cyberspace. Nog maar zelden komt homo suburbanus in de moedersteden, soms op zaterdagmiddag of als hij een goede boekwinkel zoekt. Toch hebben die steden hun verhaal in zijn hoofd vastgezet. New York, Amsterdam, Parijs, Berlijn, hij weet waar ze voor staan en welke verhalen ze te vertellen hebben, en welke daarvan hem het meest aanspreken. Film en literatuur herinneren hem daar dagelijks aan, en anders doen de derivate vormen daarvan in de media of de representaties van steden in de zogenaamde citymarketing hun werk wel.
Maar hoe zit het met de nieuwe stedelijke wereld zelf die aan het ontstaan is, die geglobaliseerde, semimateriële, halflandelijke, maar verre van dorps of agrarisch te noemen woongebieden waar de middenklasse tegenwoordig overal ter wereld woont? De wereld
| |
| |
van de vliegveldarchitectuur, van de agglomeraties rond snelwegen, de ‘niet-plaatsen’ zoals de Franse socioloog Marc Augé het noemde? De plaatsen waar je nooit meer uitkomt, in de woorden van Italo Calvino? Leveren die nog een narratieve ruimte?
Vorig jaar vond er in het Fotomuseum van Den Haag een interessante botsing plaats tussen de schrijvers Kees 't Hart en Joost Zwagerman. De laatste was daar uitgenodigd om zijn visie te geven op de foto's van Gregory Crewdson. Crewdson wordt gerekend tot de fotografen die het leven in de Amerikaanse suburbs tot onderwerp van zijn ingenieuze ensceneringen heeft. Joost Zwagerman, die het thema van de suburbane mens graag oppakt, sprak dan ook enthousiast over Crewdsons werk. Hij bleek er veel van te weten en een scherp oog te hebben voor iconografische details, maar telkens ontstond er kortsluiting met zijn medeschrijver 't Hart. 't Hart wilde weten welke verhalen de foto's vertelden aan de romanschrijver Zwagerman, maar tot drie keer toe weigerde de laatste op die vraag in te gaan. De foto's vertelden volgens hem helemaal geen verhaal, maar toonden het suburbane leven in de kern, namelijk als stilstand en verhaalloosheid.
Wie er gelijk hééft, is hier niet aan de orde. Wel wie we gelijk zullen géven. Blijkbaar kan het leven in de buitenwijk totaal verschillend gezien worden. Alleen die manier van zien prefigureert dat leven al. Verhaalloosheid is een ander woord voor zinloosheid. Of de foto's van Crewdson afbeeldingen zijn van ‘stomme’ emoties, bevroren in de tijd, of dat zij momenten zijn uit een keten van emoties die een onderling verband vertonen, een verhaal, houdt een impliciet oordeel in over het leven in de buitenwijk. Een standpunt plaatst dat leven ofwel in de narratief-humanistische traditie, die het westerse denken al heel lang kent, en geeft de nieuwe stedelingen dus een verhaal, of het maakt hen los uit een verhalende samenhang en ziet de postmoderne mens principieel als een wezen dat zich verliest in de tijdloosheid van het moment, ultiem melancholiek, zoals in de vervreemding, of juist ten prooi aan wanhopig consumptisme.
| |
De zin van lezen
De toekomst van het lezen is in de grond van de zaak niet een discussie over de relatie van de literaire verbeelding tot de mediatechnologie, maar over de zin van lezen. En daarom is de vraag naar de toekomst van het lezen in mijn ogen ook een vraag naar de toekomst in het algemeen. Wat is de zin van lezen in relatie met die toekomst? Allereerst dit: lezen is het verzamelen van betekenis. Vervolgens moeten we vaststellen dat het grootste probleem van de toekomst - en die is uiteraard reeds begonnen, zie de effecten van de globalisering - zal zijn hoe we ons met zoveel mensen op een verstedelijkte aardbol nog thuis zullen kunnen voelen. Wat heeft literatuur daar mee te maken? Wel, als lezen het verzamelen van betekenis is, bouwt het dus mede de wereld op. De literatuur, en vooral de
| |
| |
romans die wij lezen, maakt van de homogene ongedifferentieerde ruimte waarin wij ons sinds de moderne tijd steeds meer bevinden een heterogeen landschap. Ze vertelt over historische of fictieve gebeurtenissen binnen die ruimte. Daarom maakt ze de lege ruimte tot een netwerk van plaatsen die elk tientallen verhalen te vertellen hebben, nationale, strikt persoonlijke, regionaal gebondene of wereldomvattende. Zo maakt literatuur van ruimte een plaats. Ze ruimt de ruimte in, om de filosoof Heidegger te citeren. En alleen op plaatsen kunnen wij wonen.
Vooral romans? Ja, maar dat is niet omdat films en popsongs, musicals en soaps geen krachtige narratieve media zijn. Ze kunnen elk een waardevolle reflectie op ons dagelijks leven geven. Ook zij kunnen de ruimte ‘inruimen’. Maar romans zijn nu eenmaal al vier eeuwen gespecialiseerd in het dagelijks bestaan van de mens en hebben een rijk archief aan subjectieve ervaringen opgebouwd. Vanaf Don Quiciot vertelt de romanliteratuur hoe het is te leven in grote steden als Parijs, Berlijn of Dublin, of in een kleinsteedse halflandelijke omgeving, in verlaten streken of in groeikernen. En waar wordt indringender verteld over de confrontatie van mens en natuur? De huidige romanliteratuur heeft de buitenwijk ook al lang ontdekt, veel eerder in elk geval dan de cinema die met films als Magnolia en Close Encounters of the Third Kind in de jaren negentig het suburbane binnentrok. Verder exploreert literatuur in haar gedaante van goede sciencefiction het toekomstige wonen in een verstedelijkte hoogtechnologische samenleving, veel indringender vaak dan film dat doet, is mijn ervaring.
Eeuwenlang is het lezen van literatuur gezien als een bezigheid die de identiteit vormde. Denk aan de discussie die wij achter ons hebben over de canon. Maar literatuur is niet alleen oriëntatie in de tijd, ook in de ruimte. Nu de vraag ‘wíe zijn wij?’ steeds gecompliceerder wordt, maar ook minder dringend naarmate we beter begrijpen dat identiteit samenhangt met de literatuur en het vertellen zelf, komt er een vraag naar voren die des te dringender is: ‘wáár zijn wij?’. Ook hier heeft de literatuur een schat aan materiaal te bieden. En ook hier zullen we ontdekken dat de plaats waar wij leven mede tot stand is gekomen in de wijze waarop wij erover vertellen. Geschiedenis en verbeelding zijn onontbeerlijk om te kunnen wonen. Daarom, toekomstige lezers en literatoren, docenten en journalisten, meng u onder de metselaars, de projectontwikkelaars, de hypotheekverstrekkers, de architecten, de planologen en de politici - help de stad bewoonbaar te maken.
Jan-Hendrik Bakker studeerde filosofie, psychologie en literatuurwetenschap en is gepromoveerd in de wijsbegeerte met het proefschrift Tijd van lezen. Transformaties van de literaire ruimte. Hij werkt als journalist bij de Haagse Courant.
| |
| |
| |
Literatuur
Bakker, J.H., Tijd van lezen. Transformatie van de literaire ruimte. Best 1999. |
Boomkens, R., De nieuwe wanorde. Amsterdam 2006. |
Boomkens, R., Een drempelwereld. Moderne ervaring en stedelijke openbaarheid. Rotterdam 1998. |
Calvino, I., De onzichtbare steden. Amsterdam 2003. |
Hamers, D., Tijd voor suburbia. De Amerikaanse buitenwijk in wetenschap en literatuur. Amsterdam 2003. |
Heidegger, M., Over denken, bouwen, wonen. Nijmegen 1991. |
Keunen, B., De verbeelding van de grootstad. Stads- en wereldbeelden in het proza van de moderniteit. Brussel 2000. |
Dos Passos, J., Manhattan Transfer. Amsterdam 1999. |
Ricoeur, P., Temps et récit, deel I, II en III, Parijs 1983. |
Ricoeur, P., Soi-mëme comme un autre. Parijs 1990. |
Sloterdijk, P., Het kristalpaleis. Amsterdam 2006. |
Zwagerman, J., ‘Het fluwelen vacuüm. De verbeelding van Suburbia’. In: Transito. Amsterdam 2006. |
|
|