Het blijft gissen met Elsschot als talisman
De literatuur over Willem Elsschot is in zeer veel verschillende categorieën in te delen. Zo zijn er wetenschappelijke artikelen en essays over zijn oeuvre, monografieën en biografieën, maar ook memoires van familie en vrienden, een interviewboek, talloze themanummers van literaire tijdschriften en obscuurder werken als Vlaamsche Temperamenten (1944), waarin Dr. K. Van Acker - destijds hoofdgeneesheer van het toenmalige Guislaininstituut te Gent - Elsschot ‘[d]e Vlaamsche schrijver met het meest typisch leptosome hoofd’ noemt en zegt dat het zou tegenvallen ‘[m]oest blijken dat Elsschot geen schizothyme en geen duidelijke schizothyme is’.
Een van de jongste bijdragen aan de ‘Elsschotkunde’ is
Dwaalspoor van Eric Rinckhout, cultuurredacteur bij
De Morgen. In dit werk gaat Rinckhout, als wij de ondertitel mogen geloven, ‘op zoek naar de waarheid achter
Het Dwaallicht van Willem Elsschot’. Het is al even lastig om het genre van dit boek te bepalen als een eenduidige karakteristiek geven van de overige literatuur over Elsschot. Het gaat over Rinckhouts persoonlijke band met
Het Dwaallicht en de stad waar de novelle zich afspeelt. Maar het gaat evenzeer over de maand en het jaar waar in de novelle gesitueerd is: november 1938. Bovendien komen er (stukken van) ongepubliceerde brieven in voor, worden gesprekken met enkele sleutelfiguren weergegeven en interpreteert Rinckhout (tot op woordniveau toe) zowel de novelle als de verhouding Laarmans/Elsschot/De Ridder. In vier van de vijf inhoudelijke hoofdstukken neemt Rinckhout steeds een novembermaand
(achtereenvolgens in 1972, 2003, 2004 en 1938) als uitgangspunt voor een soms wat ongestructureerd weergegeven zoektocht, waarbij de context van de ontdekking minstens zo goed wordt belicht als de rechtvaardiging van de weergave van die ontdekking. De lezer wordt door Rinckhout op sleeptouw genomen door de novelle, door de regenachtige straten van het huidige Antwerpen en het Antwerpen van voor, tijdens en na de oorlog, maar vooral ook door de archieven, adresbestanden en andere documenten die Rinckhout tijdens de tocht relevant acht. Hierbij zijn het enthousiasme van Rinckhout en zijn onvoorwaardelijk geloof in Elsschot (als de schrijver al een ‘foutje’ maakt, dan heeft hij daar zeker ironische of filosofische bedoelingen mee) zowel aanstekelijk als vermoeiend.
Regelmatig vliegt Rinckhout dan ook uit de bocht en trekt hij conclusies die de weldenkende lezer niet zal delen. Doordat hij de novelle zo nadrukkelijk mimetisch leest en vervolgens op basis van minieme informatie op alle mogelijke plekken gaat zoeken, ligt het voor de hand dat hij licht íets zal vinden dat overeenstemt met zijn verwachtingen. In Het Dwaallicht komt bijvoorbeeld de ‘bakkerswinkel van Jonkheer’ voor. Rinckhout pluist vervolgens een adresarchief van Antwerpen uit en vindt één Jonckheer (met een ‘c’ dus) die handelt in grafmonumenten. Aha! Dat zou wel eens Elsschotiaanse ironie kunnen zijn... Jammer genoeg geeft Rinkchout