Defence of literature
Behoeft de letterenstudie verdediging? Afgaande op de titel van het essay ‘Het belang van cultuurwetenschappen’ van Berteke Waaldijk in deze Vooys, ben je geneigd te zeggen: ja. Nog steeds wordt er vaak wat lacherig gedaan over de zogenaam de ‘alfa's’, die zich bezig zouden houden met ‘zachte’ wetenschap, maatschappelijk geen nut zouden hebben en niet in staat zouden zijn hun onderzoek in verkoopbare resultaten om te zetten. Waarop de cultuurwetenschappers (met recht natuurlijk) aanvoeren dat hun werk soms wél economische, maar vaak ook andere maatschappelijke waarde heeft en wel degelijk tot stand komt op basis van wetenschappelijke methoden.
Ook de auteurs van de jongste inleiding op de literatuurwetenschap met de prachtig ambigue titel
Het leven van teksten menen dat hun vakgebied verdedigd dient te worden. Dit gebeurt dan ook, en wel op twee manieren. Ten eerste begint
Het leven van teksten met een hoofdstuk dat de literatuurwetenschap inkadert. De discipline maakt onderdeel uit van de cultuurwetenschappen, die op hun beurt weer een afdeling zijn in de grote wereld die Wetenschap heet. Hiermee geven de auteurs aan dat hun vakgebied daarom onderdeel is van het grote geheel en wel degelijk bestaansrecht heeft. Dat er aan dat bestaansrecht getwijfeld wordt, mag blijken uit de verschillende uitweidingen in het betreffende hoofdstuk met kopjes als ‘Waar zijn alfa's goed voor?’ en ‘Een troostpakket voor vrouwen en derderangsonderwijzers?’ Of dit nu een (terecht?) minderwaardigheidscomplex
is of niet, het leidt in ieder geval tot een boeiend hoofdstuk waarin enkele wetenschapsfilosofische beginselen uiteengezet worden.
Kan dit eerste hoofdstuk, behalve als verdedigende inleiding, gelezen worden als een retorisch stijlmiddel (‘Lezer, dit boek is van waarde, want...’), het tweede aspect van de verdediging is veel minder direct, maar verdient zonder meer alle lof: het boek zelf. De auteurs zijn in staat gebleken hun vakgebied in ruim vierhonderd pagina's neer te zetten als een dynamisch geheel, waarbij bovendien geen afbreuk wordt gedaan aan de complexiteit en de vele invalshoeken ervan. Het beeld dat geschetst wordt van de literatuurwetenschap (het blijft een schets, de auteurs geven dat zelf ook aan) is dat van een vak waarin van alles mogelijk is: er is aandacht voor de subtielste poëtische middelen in Oud-lerse poëzie uit de negende eeuw en voor koloniale en postkoloniale ideologieën in literatuur van over de hele wereld. Van close-reading tot cultural studies en alles wat daartussen zit: literatuurwetenschap blijkt een vak te zijn met een scala aan mogelijkheden die allemaal de aandacht krijgen die ze verdienen in deze inleiding. Van elk van de invalshoeken wordt overtuigend aangetoond waarom en hoe deze van waarde is in de (literaire) wereld van vandaag.
Zeker gezien het doel en de doelgroep van dit boek is dat toe te juichen. Het boek