Vooys. Jaargang 24
(2006)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| ||||||||||||
Fictieve droombeelden en reële fictie
| ||||||||||||
Van boerin naar prinsesThere was, so the story goes, in a village near his own a very good-looking farm-girl [...]. Her name was Aldonza Lorenzo, and upon her he thought fit to confer the title of Lady of his Thoughts [...], he decided upon calling her Dulcinea del Toboso - she being of El Toboso-, a name, to his mind, musical, uncommon, and significant, like all those he had already bestowed upon himself and the things belonging to him. (Don Quixote I, ch. i)Ga naar eind1 Al in het eerste hoofdstuk van Don Quijote wordt duidelijk hoe onmisbaar een schone jonkvrouw is voor het dolende ridderschap. Op het eerste gezicht lijkt het een eenvoudige transformatie die Don Quichot hier toepast: hij leent een bestaand personage uit zijn eigen omgeving (de boerin Aldonza Lorenzo), en tovert haar om tot een prinses (Dulcinea), die vervolgens logischerwijs enkel in zijn eigen gedachtewereld en die van de lezer kan bestaan, daar de overige personages haar nooit gezien hebben en eenvoudigweg weinig geloven van de lovende woorden die Don Quichot haar te pas en te onpas zo liederlijk toeschrijft: | ||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||
‘Dulcinea is an illusion of Don Quixote's fantasy, crested for the sake of conforming with the requirement of chivalry.’ (Trachman 1932, p. 64) Ook volgens Stern behoort Dulcinea ‘[...] to Don Quixote's mental state, which is essentially private and unknowable except to the person himself.’ (1984, p. 62) In dit artikel zal ik echter proberen aan te tonen dat de transformatie en de figuur van Aldonza Lorenzo waaraan Dulcinea ontleend is, in werkelijkheid vele malen complexer zijn dan tot nu toe vaak door de critici is aangenomen. Zo wordt bijvoorbeeld vaak voorbijgegaan aan de symbolische functie van de naamsverandering die Aldonza-Dulcinea bewerkstelligt in het raamwerk van Don Quichots krankzinnigheid.Ga naar eind2 Daarnaast is het personage Dulcinea, juist door haar afwezigheid in de belevingswereld van alle personages behalve die van Don Quichot zelf, een constant aanwezige factor voor de dolende ridder, omdat hij haar bestaan tegenover de anderen onafgebroken moet verdedigen: ‘She [Dulcinea] [...] will reign over his life as long as his madness lasts; that is to say, until his deathbed.’ (Herrero 1982, p. 42) Het belang van Dulcinea in de narratieve structuur van de roman is dan ook te vinden in de veelvoudige situaties waarin zij door Don Quichot gebruikt wordt, zoals later ook door de andere personages gedaan zal worden, omdat die inzien dat het fingeren van Dulcinea's bestaan de enige manier is waarop men Don Quichot kan manipuleren of overtuigen. | ||||||||||||
Literaire traditie en geheugenDon Quichot maakt gebruik van zijn onfeilbare geheugen om de anderen van Dulcinea's bestaan te overtuigen.Ga naar eind3 De petrarkistische metaforen die in de Spaanse renaissance zeer overvloedig in omloop waren, worden werkelijkheid voor hem in de beschrijvingen van zijn geliefde. Zo heeft zij bijvoorbeeld geen haar als goud: voor Don Quichot ís Dulcinea's haar van goud.Ga naar eind4 Het parodiëren van deze vaststaande stijlfiguren is een van de manieren waarop Cervantes de literaire humanistische traditie en de populaire ridderromans van die tijd bekritiseert, daarmee gelijk een nieuwe literaire traditie scheppend. Deze kritiek vindt men overduidelijk terug in alle episodes die door Dulcinea geïnspireerd zijn, waarin Don Quichot haar schoonheid bezingt met de terminologie die hij opgedaan heeft door te veel ridderromans te lezen (een discours waarin alle metaforen voor hem gelijk staan aan de realiteit), zoals Stern bevestigt: ‘The terseness of his [don Quijote] description leaps out at us when we compare it to the wordy portraits recorded in the romances of chivalry. It has the effect of reducing Dulcinea to a grotesque mosaic of sculptural materials.’ (Stern 1984, p. 65) De manier waarop de elementen uit de ridderroman geparodieerd worden, duidt op een diepgaande kennis aan de kant van Cervantes: zijn held (of anti- | ||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||
held) past zijn gedrag volledig aan in overeenstemming met de literaire traditie die deze voor zichzelf als werkelijkheid gerecreëerd heeft en die hij vanuit zijn krankzinnigheid enkel en alleen als realiteit kan zien.Ga naar eind5 Het gevolg is dat alle elementen uit zijn directe omgeving verdraaid worden tot fictieve elementen uit de ridderroman, en dat bepaalde aspecten geheel fictief zijn en alleen bestaan voor Don Quichot, zoals Dulcinea. Het ‘quijotesque’ geheugen van Don Quichot functioneert min of meer als een pakhuis van thematische en literaire middelen, waarbij het in de toepassing een creatief apparaat wordt voor het uitvoeren van een literaire transformatie die de populaire ridderroman hekelt, zoals ook Herrero vaststelt: ‘Don Quijote's descriptions of Dulcinea, and Sancho's degrading retorts [...] are an example of Cervantes' mockery of Renaissance artificiality.’ (Herrero 1982, p. 36) Don Quichot is niet alleen in staat op een adequate en ridderlijke manier gevolg te geven aan problemen die zich voordoen (geheel volgens de traditie, maar lachwekkend aangezien hij de enige is die deze regels toepast), zijn literaire geheugen zet het ouderwetse literaire erfgoed om in moderne literatuur, waarmee hij de toenmalige positie van populaire literatuur ernstig in twijfel trekt. Hieronder zal ik aantonen dat het personage Dulcinea gebruikt wordt om deze transformatie te voltooien. Een van de belangrijkste vragen is namelijk, hoe Dulcinea precies als literair instrument gebruikt wordt en welke plaats zij in de rest van de roman inneemt. De geïdealiseerde ridderlijke liefde krijgt iets bespottelijks in de mond van Don Quichot (waarmee Cervantes aantoont dat veel van dergelijke verliefdheden overdreven en te gestileerd zijn), maar het is tevens deze liefde die als centrale katalysator voor zijn literaire geheugen fungeert. | ||||||||||||
Sancho Panza als brenger van de onwenselijke werkelijkheidDe functie van Dulcinea beperkt zich niet alleen tot het oproepen van komische episodes of het bekritiseren van de literaire traditie: haar imaginaire karakter vervult een constructieve rol met betrekking tot de vriendschap tussen Don Quichot en Sancho Panza. Zoals hierboven vermeld, ervaart Don Quichot alle metaforen die in ridderromans gebruikt worden als echt. Wanneer het echter aankomt op het overtuigen van de andere personages wat betreft Dulcinea, wordt het duidelijk dat de nobele ridder zélf niet al te zeker is of hij wel in de werkelijkheid van zijn denkbeeldige creatie gelooft. De personages die gedwongen zijn de weeklachten en lofzangen aan het adres van Dulcinea met zekere regelmaat aan te horen, uiten hun twijfels openlijk ten overstaan van Don Quichot, zodat hij, tot het uiterste gedwongen om haar bestaan te rechtvaardigen tegenover de buitenwereld, besluit een periode van eenzame penitentie in te lassen in | ||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||
haar naam, opdat er geen enkele twijfel meer kan bestaan over Dulcinea's bestaan. Na het doorstaan van deze vrijwillige penitentie, is de figuur van Aldonza Lorenzo voor Don Quichot voorgoed uit zijn geheugen gewist, en bestaat alleen Dulcinea nog: ‘During the early part of the book Don Quijote is aware of who Aldonza Lorenzo is and of why he changed her; but after chapter 25 Aldonza fades away, and Don Quijote “cree verdaderamente en la existencia de Dulcinea.”’Ga naar eind6 (Herrero 1982, p. 35) De onzekerheid rondom het bestaan van Dulcinea en het verdedigen daarvan tegenover de andere personages bereikt een hoogtepunt aan de kant van Don Quichot wanneer hij haar adellijk bloed en hoge afkomst moet verdedigen tegenover de hertogin, iets waarin hij uiteindelijk niet zal slagen en wat hem enigszins gedesillusioneerd achterlaat.Ga naar eind7 Na deze episode neemt zijn interesse in Dulcinea steeds meer af. Ook Sancho Panza, die in het tweede deel op zoek moet gaan naar Dulcinea om haar een boodschap van zijn meester te overhandigen, hecht weinig geloof aan Don Quichots woorden wanneer het Dulcinea's bestaan betreft: ‘Well, and for whom are you going to look for her? For the famous knight Don Quixote of La Mancha, who rights wrongs, gives food to those who thirst and drink to the hungry. [...] Neither I nor my master ever saw her.’ (Don Quixote II, ch. x) Toch kent Sancho Panza de boerin Aldonza Lorenzo waarop Dulcinea gebaseerd is, omdat Don Quichot deze naam per vergissing een enkele maal heeft laten vallen, en het is in het hierboven geciteerde hoofdstuk dat Sancho Panza deze kennis toe zal passen om zijn meester op ‘quijotesque’ wijze in de maling te nemen. Een van de aspecten die door critici vaak als een vaststaand gegeven is behandeld, is het feit dat Dulcinea gebaseerd is op een voor Sancho Panza werkelijk bestaand personage. Deze wetenschap is van onschatbare waarde voor het verdere verloop van de roman. Voor Don Quichot zou het voldoende zijn een denkbeeldige prinses te verzinnen zonder deze verder te baseren op een bestaand personage, zoals hij wel met meerdere elementen doet. Cervantes heeft Aldonza Lorenzo echter nodig om Sancho Panza en Don Quichot dichter bij elkaar te brengen, omdat Sancho Panza als ongeletterde niet het literaire geheugen heeft om zich een voorstelling te maken van Dulcinea. Zijn verbeelding moet als het ware met verwijzingen uit de werkelijkheid worden gevoed. Het bestaan van Aldonza Lorenzo stelt hem in staat de eerste de beste boerin aan te wijzen als Dulcinea; iets wat hij zonder Aldonza nooit zou hebben kunnen doen. Well then, if he be mad, as he is, and with a madness that mostly takes one thing for another, and white for black, and black for white, as was seen when he said the windmills were giants, [...], flocks of sheep armies of enemies, and much more to the same tune, it will not be very hard to make him believe that some country girl, the first one I come across here, is the lady Dulcinea. (Don Quixote II, ch. x) | ||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||
Sancho zou zonder het bestaan van Aldonza Lorenzo nooit in staat zijn geweest zijn meester op deze wijze te bedriegen, eenvoudigweg omdat hij het referentiekader zou missen waarmee hij zich een voorstelling kan maken van het personage Dulcinea (hij zou dan eerder op zoek hebben moeten gaan naar een echte prinses, en die zijn nu eenmaal niet zo gemakkelijk te vinden ofte benaderen als boerinnen). Het idee om de eerste boerin in zijn zichtveld tot Dulcinea te dopen kon hij alleen krijgen dankzij Aldonza Lorenzo, die verder geen enkele narratieve betekenis of functie in de roman vervult en die dus feitelijk weggelaten had kunnen worden door Cervantes (wat waarschijnlijk een van de redenen is waarom men zich de redenen van haar bestaan verder niet afvraagt), ware het niet dat deze episode zonder haar niet mogelijk zou zijn geweest. Het lukt Sancho echter niet zijn meester te bedriegen met de boerenmeid als Dulcinea, want Don Quichot ziet de werkelijkheid voor het eerst zoals die is: ‘I see nothing, Sancho, [...] but three country girls on three jackasses.’ (Don Quixote II, x) En later: ‘[a]nd as he could see nothing in her except a village lass, and not a very well-favoured one, for she was platter-faced and snub-nosed, he was perplexed and bewildered, and did not venture to open his lips.’ (Don Quixote II, x) Sancho besluit zijn meester ervan te overtuigen dat Dulcinea betoverd moet zijn, wat het culminerende en beslissende moment van Aldonza Lorenzo inluidt. Dit is namelijk de eerste ‘literaire creatie’ aan de kant van Sancho Panza, die voorheen zijn meester voortdurend van de realiteit probeert te overtuigen, en die hem nu voor het eerst, op exact dezelfde manier als hij gewend is van zijn meester, de realiteit als fictie voorspiegelt. Deze creatie zal hem echter duur komen te staan, omdat hij zijn ‘fictie’ voortdurend vol moet zien te houden tegenover Don Quichot, met alle problemen van dien. [...] his ability to generate a reality for his master which is, after an appropriate exercise of ingenio by Don Quijote, accepted and believed, Sancho went too far unwittingly laid a trap for himself [...] He has recreated the crisis situation he so neatly avoided in I. 31, and is in imminent danger of passing the point of no return. (Johnson 1975, pp. 192-193) Ook Auerbach, die in Mimesis hieraan een hoofdstuk wijdt, bevestigt dat ‘[f]or the first time the roles appear exchanged.’ (Auerbach 1946, p. 339) Volgens Johnson staat de identificatie van de boerin als zodanig of als Dulcinea gelijk aan ‘[a] function of the relationship between Don Quijote and Sancho.’ (Johnson 1975, p. 192) Sancho beweert namelijk Dulcinea de schone jonkvrouw te zien in de vulgaire boerin, zodat er voor Don Quichot geen andere mogelijkheid rest dan te concluderen dat zijn zicht betoverd is: ‘[t]he malign enchanter that persecutes me has brought clouds and cataracts on my eyes, and to them, and them only, transformed thy unparagoned beauty and changed thy features into those | ||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||
of a poor peasant girl.’ (Don Quixote II, ch. x) Volgens Johnson gelooft Don Quichot dat Dulcinea betoverd is omdat hij ‘[d]esperately [wants] to believe the girl is Dulcinea, but because she is Sancho's creation and not his own, he encounters unconscious resistance.’ (Johnson 1975, p. 197) Deze onbewuste weerstand is een van de beste verklaringen waarom de ridder zich deze keer niet aan ridderlijke hallucinaties overgeeft. Dit is tevens het startsignaal voor de verdere ‘quichotisering’ van Sancho (die hierna steeds minder onderscheid maakt tussen werkelijkheid en verbeelding, hoewel hij nooit het niveau van krankzinnigheid van zijn meester evenaart) en de langzame genezing van Don Quichot, die na het zien van zijn betoverde jonkvrouw zo gedesillusioneerd is dat hij de werkelijkheid steeds vaker ervaart zoals die is (hoewel zijn krankzinnigheid pas op zijn sterfbed volledig verdwenen zal zijn). In de bovengenoemde episode blijft Sancho tot het bittere einde volhouden dat Dulcinea alleen voor Don Quichots ogen betoverd moet zijn: ‘[t]o tell the truth, I never perceived her ugliness, but only her beauty, which was raised to the highest pitch of perfection by a mole she had on her right lip, like a moustache, with seven or eight red hairs like threads of gold, and more than a palm long.’ (Don Quixote II, ch. x) Dit is tevens het moment waarop Sancho steeds vaker (verkeerd) gebruik gaat maken van het ridderlijke vocabulaire van zijn meester, zoals hij hier de rode haren bezingt die als gouden draden uit Dulcinea's moedervlek ontspruiten. | ||||||||||||
Ontwikkeling of onveranderlijkheid?Volgens Close blijft Don Quichots beeld van Dulcinea in het tweede deel onveranderd, wat een indicatie zou zijn dat het personage Don Quichot geen enkele karakterontwikkeling zou vertonen in de loop van het boek: ‘[h] is mental image of Dulcinea in no way changed from what it was in early Part I. Therefore, the romantic thesis that Don Quixote forgets Aldonza in Part II cannot be sustained.’ (Close 1973, p. 252) In deze mening is ook het element terug te vinden van Don Quijote als een eenvoudigweg ‘vermakelijk’ boek voor de lezer (een zeer goed uitgewerkt argument in de studie van Close), alleen gaat de criticus wel erg ver door te beweren dat Don Quichots visie wat betreft Dulcinea onveranderd blijft, zoals ook Herrero constateert: ‘[s]uch simplicity is devastating: if Dulcinea does not evolve, it is because Don Quijote does not develop, and if there is no change in Don Quijote's character, not only the traditional interpretation of the book collapses, but even Parker's (and his followers') approach falls too.’Ga naar eind8 (Herrero 1982, p. 31) Er zijn diverse redenen waarom de door Close geopperde onveranderlijkheid van Don Quichot niet tot de mogelijkheden behoort. In de eerste plaats is hij na de betovering van Dulcinea een stuk minder luidruchtig wat zijn ridderlijke | ||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||
monologen betreft, in vergelijking tot het eerste deel: hij stelt zich steeds defensiever op tegenover de andere personages. Op de tweede plaats zijn er verschillende argumenten in de studie van Close zélf die de argumenten voor onveranderlijkheid tegenspreken: ‘“Dios sabe si hay Dulcinea o no en el mundo”Ga naar eind9 is surely not a confession of agnosticism, [...] but a categorical affirmation that she does exist, with an implication of pious shock that her existence could be doubted.’ (Close 1973, p. 250) Deze bevestiging dat Dulcinea voor Don Quichot werkelijk bestaat, is geheel tegenovergesteld aan het beeld dat de verliefde ridder in het eerste deel, gedurende zijn penitentie, ten beste geeft: ‘[a]nd I, for my part, reckon her the most exalted princess in the world. [...] and I picture her in my imagination as I would have her to be, as well in beauty as in condition.’ (Don Quixote I, ch. xxv) In dit hoofdstuk herinnert hij zich in ieder geval nog steeds dat Aldonza Lorenzo iets te maken heeft met de mentale constructie van Dulcinea. In het voorgaande citaat van Close (afkomstig uit het tweede deel) heeft hij de relatie tussen Dulcinea en Aldonza Lorenzo volledig uitgewist. Het personage Dulcinea is dankzij de betovering werkelijkheid geworden en heeft de vorm aangenomen van een boerin met een behaarde moedervlek. | ||||||||||||
Zweepslagen om de betovering te verbrekenSpoedig na de betovering van Dulcinea, in een van de belangrijkste hoofdstukken van het tweede deel, zal Don Quichot zijn jonkvrouw in betoverde vorm in de grot van Montesinos tegenkomen, waardoor zijn laatste illusies rondom Dulcinea verdwijnen. Het is niet duidelijk of het hier om een droom, een hallucinatie of een werkelijke beleving van de dolende ridder gaat, maar Don Quichot zweert dat de avonturen in de grot echt gebeurd zijn. Hij ziet haar verschijnen als de boerin die Sancho heeft aangewezen, en dit bevestigt de betovering. In deze episode vraagt ze hem om een klein bedrag omdat de nood hoog is en dit bedrag kan hij haar niet geven. Het noemen van geld of bedragen komt in ridderromans nauwelijks of nooit voor, laat staan dat een edele dame haar ridder om geld vraagt! Dit is het moment waarop Don Quichot alle illusies laat varen en langzamerhand zijn liefde voor Dulcinea steeds meer als een last gaat ervaren. Zijn verbeelding heeft na de ontmoeting met de betoverde Dulcinea definitief haar gefingeerde en ridderlijke beeld vervangen voor een element uit de werkelijkheid (de lelijke en behaarde boerin). In het begin weigert Sancho geloof te hechten aan de gebeurtenissen in de grot, maar na een aantal smeekbeden van Don Quichot besluit hij deze episode toch voor waar aan te nemen. Toch zal de transformatie of ‘quichotisering’ van Sancho nooit helemaal voltooid worden. Nadat hij een machtiging heeft ontvangen van de hertogin | ||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||
om wethouder van een eiland te worden, schrijft hij in een brief aan zijn vrouw dat Dulcinea del Toboso in hun stad ook wel onder de naam van Aldonza Lorenzo wordt gekend, wat aanduidt dat hij nooit geheel overtuigd was van de betovering. Dit bewijst ook dat hij de directe werkelijkheid nog steeds ziet en ervaart zoals die is en dat hij op geen enkele wijze de behoefte voelt om ridderlijke avonturen te ondernemen zoals zijn meester. Zijn ‘quichotisering’ is het tijdelijke product van zijn hebzucht en materialisme, en daarom gelooft hij ook stellig in de mogelijkheid om over een eiland te regeren. Later, als blijkt dat zijn gouverneurschap op het eiland slechts een opzetje van de hertogin was, besluit hij zich toch nog met een zweep te ranselen, omdat dit volgens Don Quichot de enige manier is om de betovering te verbreken. Sancho doet dit echter onder betaling voor elke zweepslag, en behoedt zich ervoor zich ook maar één enkele keer te verwonden: hij ranselt de bomen en gilt daarbij alsof het zijn eigen vlees is dat gegeseld wordt. Don Quichot kan het gegil van Sancho niet aanhoren en gebiedt hem de zweepslagen te staken. Hij ziet in dat Sancho hem te dierbaar is en dat de betovering helaas niet verbroken zal worden. Dit is het punt waarop de vriendschap tussen beide een hoogtepunt bereikt, hetgeen duidelijk wordt voor de lezer dankzij de betoverde Dulcinea, en hiermee komt haar functie tot zijn eind. Don Quichot is niet langer in staat de last van de liefde voor Dulcinea te dragen en verkiest de vriendschap met Sancho boven Dulcinea's onttovering. | ||||||||||||
ConclusieIn de loop van dit artikel heb ik getracht de belangrijke narratieve functie van Dulcinea en Aldonza Lorenzo te belichten, vanuit het perspectief van de interactie tussen deze twee personages, de een denkbeeldig en de ander werkelijkheid. In Don Quijote de la Mancha zijn verscheidene passages te vinden die zonder deze twee figuren, en in het bijzonder Aldonza Lorenzo, niet hadden kunnen plaatsvinden en die het Sancho mogelijk maken zich in de denkbeeldige wereld van zijn meester te verplaatsen. Ook de ontwikkeling van het personage Don Quichot en diens visie op de werkelijkheid zijn onlosmakelijk verbonden met het bestaan van Dulcinea. Het constante spel tussen werkelijkheid en verbeelding en het verhaal dat zich continu tussen deze twee polen blijft bewegen, wordt op een zodanig goede manier door Cervantes uitgewerkt, dat het de lezer van Don Quijote voor altijd zal blijven ‘quichotiseren’. Mede dankzij de nauwelijks afgebakende dimensies tussen realiteit en illusie, zal het boek haar lezers in de toekomst blijven overweldigen en wordt het bijna onvermijdelijk na het lezen van het werk niet zélf in een Don Quichot te veranderen, om de wereld te overtuigen van het bestaan van reële illusies, waar de jonkvrouw Dulcinea er een van is. | ||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||
Yuri Lau volgt de Research Master Literary Studies aan de Universiteit Utrecht met als specialisatie Spaanse en Portugese literatuur. | ||||||||||||
Literatuur
|
|