rijk geschreven boek was voorzien van even kleurrijke afbeeldingen... Dat gemis wordt gelukkig enigszins gecompenseerd door de humor: hielden de middeleeuwers wel van een geintje, wij verwachten ook dat een schrijver inspeelt op onze behoefte aan een lach op z'n tijd. Janssens en Uyttersprot gaan daar niet aan voorbij. Op pagina 86, om een voorbeeld te geven, bespreken zij de film king artur (Antoine Fuqua 2004):
En toch... mijn argwaan werd gewekt, toen in een soort van spiegelzaal - die verdacht sterk aan die van Versailles doet denken - een Ronde Tafel is te zien. In de vijfde eeuw? De eerste vermelding van het befaamde meubel dateert van 1155 (in de Roman de Brut van Wace). En de vervaarlijke Saksen schieten met kruisbogen! Voor zover mij bekend verschijnen die voor het eerst in het Westen in de elfde eeuw. En nog: Guenevere als Pictische prinses? De oudste vermelding van haar naam vinden we terug in 1138 en dan verschijnt zij als een hoogwaardig lid van de Romeinse aristorcratie. Hetzelfde geldt voor de meeste namen van Arturs ridders: behalve Gawain zijn de meeste van de twaalfde (Tristan, Lancelot), sommige zelfs pas van de dertiende eeuw (Galahad, Bors en Dagonet).
Het is jammer dat uitwijdingen soms wat lang zijn, althans als ik de doelgroep inschat zoals die tegemoet getreden wordt in alinea's waar de relatie met de actualiteit aan de orde komt. Bijvoorbeeld wat op de achterkant van het boek is beschreven als ‘een virtuele reis langs monumentale plaatsen uit de verhalen (...): genoeg als aanleiding voor een culturele vakantie-uitstap!’ had wat mij betreft wel iets minder ruimte mogen innemen: deze paragrafen zijn geschreven alsof je na het lezen letterlijk met het boek onder je arm naar Winchester of Glastonbury zal afreizen. Niet dat het ‘lekker in de tekst zitten’ hierdoor echt geweld wordt aangedaan, maar op enkele plaatsen vragen de auteurs wel veel geduld.
Zo wil ik ook de noten even aanstippen: de keuze voor eindnoten is zeer verdedigbaar: de gemiddelde lezer zit er niet op te wachten om tijdens het lezen gestoord te worden door de specifieke vindplaats van alle citaten. Toch vormt een aanzienlijk aantal van de eindnoten inhoudelijk een waardevolle aanvulling op de tekst, waardoor het jammer is dat je ervoor naar achteren moet bladeren.
Gegevens die de lopende tekst direct verrijken, zijn de bijschriften bij de afbeeldingen en de vele namen van coryfeeën op het gebied van middeleeuwse ridderromans. Daarbij wordt in een notendop steeds gespecificeerd waarom bepaalde personen genoemd dienen te zijn en wat zij aan de wetenschap omtrent het betreffende onderwerp hebben bijgedragen. De lezer maakt in één moeite door kennis met een hele wereld van mediëvisten, historici en andere deskundigen. Maar met name de veelvuldige dateringen bij fragmenten, materialen of niet-contemporaine bronnen verhelderen het overzicht dat de lezer nodig heeft om niet verward door voorbije eeuwen af te stevenen op de laatste bladzijde en na het dichtslaan van het boek niets te kunnen navertellen. Dat zou de middeleeuwse helden direct in de vergetelheid doen raken, waardoor ze voor hun overlevering slechts tot filmregisseurs veroordeeld zouden zijn.
Of de middeleeuwse ridders en jonkvrouwen zich op eigen krachten een weg naar 2006 hadden kunnen banen? We hoeven het ons niet af te vragen. Janssens en Uyttersprot leveren met Superhelden op perkament een mooie bijdrage. Ze weten de verhalen tot leven te roepen en levend te houden, zodat ze de middeleeuwse ridderhelden een mooi draagvlak bieden in de 21ste-eeuw. Je leest over de échte Arthur, Roland en Walewein op een uiterst toegankelijke manier; wellicht nog aangenamer met wat chocoladenootjes erbij uit bruine, gele dan wel blauwe zak.
Fieke Smitskamp