van de moderne letterkunde? Honderden bladzijden Brems is voor een inleidende cursus wat veel gevraagd, maar met literatuur in een notendop ben je nog nergens. In die leemte is nu voorzien. Nóg een literatuurgeschiedenis? Jawel: Literatuur van de moderne tijd. Nederlandse en Vlaamse letterkunde in de 19e en 20e eeuw, geschreven door Erica van Boven en Mary Kemperink.
In het voorwoord leggen de auteurs - beiden als neerlandicus verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen - uit hoe het boek tot stand is gekomen: het is de bewerking van een tekst van emeritus hoogleraar Moderne letterkunde J.M.J. Sicking, die de teksten jarenlang gebruikte voor zijn colleges. Dat geeft al iets aan over de behoefte aan een boek als dit: op verschillende universiteiten wordt gewerkt met door docenten geschreven syllabi, bij gebrek aan een geschikt handboek. Ook het veelgebruikte Twee eeuwen literatuurgeschiedenis van Van Bork en Laan is op die manier tot stand gekomen. De vraag is of dit laatstgenoemde werk wel geschikt is als handboek: zoals de auteurs zelf in het boek aangeven, ligt de nadruk vooral op poëticale ontwikkeling.
Met hun literatuurgeschiedenis willen Van Boven en Kemperink vooral niet ingewikkeld doen, zo lijkt het:
‘[E]en literatuurgeschiedenis die veel aandacht besteedt aan de historische, maatschappelijke en culturele context waarin die literatuur funcioneerde (...), een boek waarin de gecanoniseerde teksten uit de Nederlandse en Vlaamse letterkunde worden gepresenteerd, zonder dat de totstandkoming van die canon wordt getoond of geproblematiseerd.’
Dat blijkt ook wel uit de periodisering: zonder clichématig te worden, behandelen de auteurs alle stromingen en auteurs die je redelijkerwijs mag verwachten in een handboek. Van Romantiek naar Postmodernisme, met natuurlijk een apart hoofdstukje voor Guido Gezelle, daar is kennelijk niet om heen te komen.
De opzet van het boek is helder: de periode 1830-2005 wordt in vijf stukken gehakt, die ieder op dezelfde wijze worden besproken. Eerst volgt per tijdvak een hoofdstuk over de sociale, politieke en religieuze achtergronden, daarna wordt er ingezoomd op de literaire ontwikkelingen die tegen de maatschappelijke achtergrond worden besproken. Zo ontstaat een helder beeld, niet alleen van hoe literaire werken op elkaar reageren en op elkaar volgen, maar ook van de positie van literatuur in de samenleving. Doordat de literatuur wel steeds centraal blijft staan, blijft de lijn die de auteurs volgen duidelijk: de schrijvers geven steeds de juiste hoeveelheid achtergrondinformatie om de literatuur in haar context te kunnen plaatsen. Wat daarbij wel opvalt, is dat de literatuur voornamelijk in een Nederlands licht wordt geplaatst. Hoewel het boek ook de Vlaamse literatuur bespreekt gaat de aandacht toch vooral uit naar de Nederlandse situatie. In één van de eerste hoofdstukken wordt gezegd dat in Nederland in de negentiende eeuw vooral Amsterdam en Den Haag de literaire centra waren: in Vlaanderen waren dat Antwerpen en Gent. Maar waar Amsterdam nog veelvuldig opduikt als plaats waar zich literaire vernieuwingen hebben voorgedaan, zien we Antwerpen bijna niet meer terug. Ook het illustreren van sociale achtergronden gebeurt voornamelijk met Nederlandse voorbeelden. Dat is jammer, want juist een uitgebreidere schets van de Vlaamse maatschappij zou kunnen helpen de literatuur die daaruit voortkomt te begrijpen en te waarderen.
Eenzelfde kritiekpunt treft ook de koloniale literatuur. Het is prijzenswaardig dat naast de bekende Indische literatuur ook de Surinaamse, Antilliaanse en Congolese besproken wordt. Maar waar de auteurs bij de Indische literatuur uitgebreid de historische achtergrond bespreken en de omstandigheden waarin de literatuur tot stand kwam, blijft deze informatie bij