Vooys. Jaargang 24
(2006)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |||||||||
Wie is Laarmans in hemelsnaam?
| |||||||||
[pagina 58]
| |||||||||
Literatuur slechts verklaren aan de hand van het leven van de schrijver, zet de auteur feitelijk achter tralies.
Illustratie Siegfried Woldhek
tussen het werk en het leven van Elsschot niet zomaar te maken is. Hierbij zal ik mij concentreren op de religieuze aspecten in twee van Elsschots romans: De Verlossing en Het Dwaallicht. In deze romans speelt religie een grotere rol dan in Elsschots andere werken. Ik heb voor de religieuze aspecten gekozen omdat zich rond het (anti)religieuze karakter van De Ridder vele mythes hebben gevormd. Ik zal dan ook eerst laten zien hoe deze mythevorming ontstaan is, voordat ik me richt op de analyse van de romans. | |||||||||
[pagina 59]
| |||||||||
De Ridder en zijn ongeloofOver het goddeloze karakter van De Ridder is in de loop der jaren een beeld ontstaan dat op zijn minst in twijfel kan worden getrokken. Allereerst groeide hij op in een vrijzinnig en liberale omgeving. (Van Hattem 2004, p. 14) De vrijzinnigheid van vader De Ridder hield niet automatisch in dat hij atheïstisch was, maar slechts dat hij een andere kijk had op bijvoorbeeld het onderwijs dan de conservatieve katholieke kerk. De Ridder insinueerde gedurende zijn gehele leven vaak dat religie weinig voor hem betekende. Het was hoogstens iets waar hij later, als hij oud was en als ‘de nevel zou vallen’, mee bezig zou zijn. (De Ruiter en Bekkering in Kets-Vree 1982, p. 254) Er is in de verzameling brieven van De Ridder aan Vic van de Reijt een aantal voorbeelden dat dit onderstreept. Zo schreef hij op 1 maart 1940 aan zijn Nederlandse vriend Andries Kaas: ‘Dat schrijven vervangt het geloof waaraan het mij totaal ontbreekt’. (Brieven 1993, p. 387)Ga naar eind1 Soms lijkt hij zich zelfs bewust af te willen zetten tegen de rooms-katholieke kerk. Hierbij de definitieve versie van BORMS.Ga naar eind2 Ik heb er namelijk nog een strophe aan toegevoegd, namelijk de laatste vóór de Opdracht, en wel om het voor onze katholieke vrienden, de schijthuizen die voor B. iets hadden kunnen doen, heelemaal onaannemelijk te maken. (Brieven 1993, p. 658)Ga naar eind3 Maar over het algemeen lijken de antireligieuze gevoelens van De Ridder niet zo sterk te zijn geweest dat hij bewust heeft willen choqueren met zijn literaire werk. Toen hij bijvoorbeeld zijn zesde roman Tsjip (1934) voltooide, wilde hij deze graag geplaatst zien in het blad Forum waaraan zijn goede vriend Jan Greshoff nauw verbonden was. De gelovigen van de redactie bleken echter moeite te hebben met passages over de Onbevlekte Ontvangenis en Leda en de zwaan. In dit geval bleek De Ridder concessies te willen doen: hij stelde voor om ‘Onbevlekte Ontvangenis’ te vervangen door ‘Heilige Boodschap’ om zo de Ledapassage te kunnen handhaven. Ik weet het niet, maar mij dunkt dat de gewraakte passus, nu er Heilige Boodschap staat, in plaats van O.O. (Onbevlekte Ontvangenis), veel minder aanstotelijk moet zijn dan toen er Onbevlekte Ontvangenis stond. Mochten jullie van mening zijn dat het verschil zóó groot is dat Leda er nu mee door kan, laat het mij dan weten want dan laat ik ze staan. Zoo niet, dan gaat zij er uit zooals afgesproken (...) (Brieven 1993, p. 168)Ga naar eind4 | |||||||||
[pagina 60]
| |||||||||
In het vervolg van de zin blijkt echter dat De Ridder in de toekomst toch aan zijn oorspronkelijke tekst zal vasthouden en dus niet zal zwichten voor censuur: ‘(...) tot die beeldstormerij door Van Kampen weer goed wordt gemaakt.’ (Brieven 1993, p. 168)Ga naar eind5 Aan zijn collega en vriend Louis Paul Boon laat hij weten hoe hij er werkelijk over denkt: Gij zijt teruggeschrikt voor den banvloek van de R.K. kerk. En dat mag een kunstenaar niet. Een schrijver moet pal staan als het ogenblik daar is. Niet dat men dergelijke situaties zoeken moet en zeker niet met de bedoeling schandaal te verwekken, maar wanneer men eenmaal verstrikt is in dergelijke verhoudingen, dan moet men op den ingeslagen weg ook consequent doorgaan. (Brieven 1993, p. 513)Ga naar eind6 Dit citaat lijkt kenmerkend voor de manier waarop De Ridder aankeek tegen religieuze gevoeligheden in zijn werk. Zakenman als hij was, probeerde hij zo min mogelijk mensen tegen het zere been te schoppen met zijn werk, ook omdat religie hem schijnbaar niet veel interesseerde. Maar wanneer het werk geschreven was, deed het er niet toe wat men er van dacht: aan de autonomie van zijn werk kon niet getornd worden. Zeker niet wanneer hij het zelf goed geschreven vond. | |||||||||
‘Ik zal het je wel betaald zetten, vriend Kips’Ga naar eind7De rode draad in De Verlossing is de strijd tussen de vrijdenker en socialist Pol van Domburg en de katholieke pastoor Kips. Hun geloofsovertuiging (de vrijdenkerij van Pol zou ook als geloof betiteld kunnen worden) neemt radicale vormen aan. Deze strijd moeten beiden uiteindelijk met de dood bekopen wanneer Pol op zijn sterfbed de pastoor doodschiet en ze tegelijkertijd sterven. Hiermee is de roman echter nog niet teneinde, want er volgt nog een aantal hoofdstukken waarin Pols dochter Anna, ook een hoofdpersonage, probeert vergiffenis voor haar vader af te dwingen door zich geheel aan God te wijden. Door de radicale geloofsovertuiging van beide hoofdpersonages ontstaat in De Verlossing een duidelijke binaire oppositie tussen het katholicisme en de vrijdenkerij. Een groot deel van de roman wordt er verteld vanuit de vrijdenker Pol. Dit zorgt ervoor dat de lezer geneigd zal zijn om zich met hem verbonden te voelen en zodoende te sympathiseren met de vrijdenkerij en zich te keren tegen het katholicisme. Dit is de reden dat de roman op het eerste gezicht een aanklacht tegen het katholicisme lijkt. De vraag is echter hoezeer de roman een eenduidige keuze tussen het katholicisme en de vrijdenkerij legitimeert. | |||||||||
[pagina 61]
| |||||||||
De oppositie tussen beide geloven komt het duidelijkst naar voren in de tegenstellingen tussen de verschillende personages, Kips, Pol en Anna. Omdat Kips een round character is, is het moeilijk een eenduidige beschrijving van dit personage te geven. Een omschrijving die mijns inziens typerend is en ook twee belangrijke componenten bevat is de volgende. Het was een stuurse man, die maar één oog had. Hij keek niet naar de grond, liep met grote schreden als iemand die een broek aan heeft in plaats van een lijfrok, prevelde geen gebeden onder 't wandelen en had niet eens een kerkboek bij zich. (De Verlossing, h. 8, p. 184) Het eerste wat hieraan opvalt, is dat Kips negatief beschreven wordt: ‘Het was een stuurse man’. Het opvallendst is echter het feit dat in deze passage de nadruk ligt op eigenschappen en gewoontes van Kips die als antireligieus bestempeld zouden kunnen worden. Dat zou je toch niet van een pastoor uit die tijd verwachten. Op deze paradox kom ik later nog terug. Anna, de jongste dochter van Pol, wordt in het algemeen beschreven als een zachtaardig meisje dat boven alles wil dat haar vader na zijn dood verlost wordt van het vagevuur. Het opvallendst aan Anna is haar grote toewijding aan haar vader en aan God. Haar vroomheid neemt vaak radicale vormen aan. Deze radicale geloofsbeleving, zeker na de dood van Pol, zorgt ervoor dat Anna het aardse leven totaal verwaarloost. Anna's vroomheid wordt vaak karikaturaal beschreven. Het belangrijkste personage dat met de vrijdenkerij in verband kan worden gebracht, is Pol van Domburg. Voor een goed begrip: in de negentiende eeuw is vrijdenkerij steeds meer een synoniem voor atheïsme geworden en antipathie tegen autoriteit is een belangrijk kenmerk van vrijdenkerij. (Bekkers 2003) Zowel het atheïsme als het gebrek aan autoriteitsgeloof komen uitgebreid naar voren in het conflict tussen Pol van Domburg en Kips. Mijns inziens is de antipathie tegen autoriteit voor Pol echter een belangrijker onderdeel van zijn vrijdenkerschap dan het atheïsme. Dit wordt allereerst duidelijk door de relatie tussen Pol en de graaf, die de grond beheert waar Groendal toe behoort. Terwijl de andere bewoners van Groendal zich gewillig neerleggen bij de macht van de graaf, komt Van Domburg niet zomaar in opstand tegen de hegemonie van de grootgrondbezitter. Maar ook door de relaties van Pol met de verschillende pastoors wordt duidelijk dat hij zich niet zozeer verzet tegen religiositeit, maar tegen autoriteit. Dit komt vooral naar voren door het feit dat hij de confrontatie met de zachtaardige pastoor Holemans, de voorganger van de radicalere Kips, niet opzoekt. Pas wanneer Kips verschijnt, die zijn invloed duidelijker laat | |||||||||
[pagina 62]
| |||||||||
gelden, ontstaat de echte strijd tegen het katholicisme. De overige vrijdenkers in deze roman zijn flat characters, in tegenstelling tot Pol van Domburg: ze worden vaak karikaturaal neergezet. Zoals het bovenstaande laat zien, speelt de scherpe oppositie tussen het katholicisme en het socialisme een grote rol in deze roman. Deze oppositie ontstaat doordat de twee geloofsstromingen haast karikaturaal zijn neergezet. Hierdoor ontstaat tegelijkertijd een ironisch effect. | |||||||||
‘Een pracht van een kardinaal’Ga naar eind8Naast het gebruik van opposities vallen de paradoxen op in Elsschots roman. Hierbij geeft hij bepaalde personages kenmerken die tegengesteld lijken aan hun katholieke of socialistische geloofsopvattingen. Vaak doet hij dit door middel van beeldspraak. In een passage waarin de socialist en atheïst Van Hemeldonck met twaalf handlangers het dorp Groendal betreedt, worden Van Hemeldonck en zijn handlangers een aantal maal vergeleken met Jezus en zijn twaalf discipelen: ‘“De graaf!” riepen de twaalf apostelen als één man.’ (De Verlossing: h. 9, p. 186) Het meest gebruikt Elsschot het stijlfiguur van de paradox echter met betrekking tot Pol en Kips. Met name hun karakters zijn tegengesteld. Zo wordt Pol, in tegenstelling tot de andere vrijdenkers, zelden lachend opgevoerd; terwijl Kips als een luidruchtig persoon getypeerd wordt, in tegenstelling tot de andere katholieke personages. Een enkele maal wordt Pol zelfs expliciet als klerikaal getypeerd en Kips als antireligieus. Het beste voorbeeld hiervan is de passage waarin zij beiden voor het eerst tegenover elkaar staan. Behalve zijn lijfrok had Kips niets van een geestelijke. Hij had het voorkomen van een veldheer, van iemand die steeds gebieden moet en onmogelijk kan gehoorzamen, terwijl Pol met zijn hoog voorhoofd, zijn bittere mond en zijn vaal gezicht een pracht van een kardinaal zou geweest zijn. (De Verlossing: h. 10 p. 191) Deze paradoxen zorgen ervoor dat beide personages in mijn ogen onmogelijk gezien kunnen worden als eenduidige symbolen voor ofwel het vrijdenkersschap ofwel het katholicisme. | |||||||||
Aanklacht tegen het katholicisme?Door de scherpe opposities lijkt de roman te gaan over de tweestrijd tussen het katholicisme en de vrijdenkerij. De paradoxen die Elsschot gebruikt, | |||||||||
[pagina 63]
| |||||||||
laten echter zien dat dit niet het geval is. Uit deze tegenstellingen blijkt namelijk dat het niet de geloofsovertuiging van Pol en Kips is die zorgt voor de strijd die zij leveren, maar de karakters van de beide personages. De paradoxen zorgen er dus als het ware voor dat de beide personages los van hun geloofsovertuiging komen te staan en dat ze zelfs inwisselbaar zijn: Pol had met gemak de kardinaal kunnen zijn en Kips de veldheer. Het is mijns inziens dan ook niet terecht te beweren dat deze roman een aanklacht is tegen het katholicisme. Weliswaar wordt het katholicisme karikaturaal en negatief neergezet, maar hetzelfde geldt voor het socialisme. Of zoals in 1922 al werd opgemerkt: ‘[o]verigens zijn boeren en geestelijken, graven en socialisten bij hem met eenzelfde sop overgoten, als wel vermakelijke figuren in 's levens eindeloos narrenspel.’ (Coenen 1922) Het katholicisme en de vrijdenkerij dienen dan ook uitsluitend als noodzakelijk decor voor het werkelijke thema van de roman: de machtsstrijd tussen een autoriteit en een persoon die deze autoriteit niet wenst te erkennen. | |||||||||
Drie koningen en een kruistochtIn Het Dwaallicht gaat hoofdpersoon Frans Laarmans samen met drie Afghanen - steevast ‘zwartjes’ genoemd - op zoek naar het volksmeisje Maria van Dam. Deze Maria van Dam wordt niet gevonden en het verhaal eindigt in een café waar Laarmans en de drie ‘zwartjes’ het geloof bespreken. In de bundel beschouwingen en interviews Over Willem Elsschot, onder redactie van Annemarie Kets-Vree, zijn vijf artikelen opgenomen die betrekking hebben op Het Dwaallicht. In mijn analyse heb ik veelvuldig gebruik gemaakt van deze artikelen. Wat ik te berde breng, is hier dan ook gedeeltelijk een commentaar dan wel een aanvulling op. In de analyses uit de bundel staat de symboliek in Het Dwaallicht veelal centraal. In de artikelen geven de auteurs echter niet of nauwelijks betekenis aan de geconstateerde symboliek. Ik zal trachten dit wel te doen. De meest opvallende symbolen die in de artikelen naar voren komen, zijn het zogenaamde ‘drie-koningenmotief’ en het ‘passiemotief’. Het driekoningenmotief houdt in dat de gehele roman als een kerstverhaal gelezen zou kunnen worden waarbij de drie ‘zwartjes’ fungeren als de drie koningen en Laarmans als de ster die hen begeleidt. De beeldspraak in deze roman zou dan kunnen dienen om de hoogheid van het ideaal van de drie ‘zwartjes’ te benadrukken. (Fens in Kets-Vree 1982, p. 268) Met het passiemotief wordt bedoeld dat de roman gelezen kan worden als een metafoor voor de lijdensweg van Jezus Christus bij zijn kruisiging. Naar mijn mening is dit motief inderdaad in de roman aanwezig. Vooral het veelvuldig voorkomen van woorden als ‘kruistocht’ en ‘kruisweg’ wijzen in de richting van dat motief. | |||||||||
[pagina 64]
| |||||||||
Verder wordt in de artikelen veel aandacht besteed aan het dualisme binnen hoofdpersonage Laarmans. Zo wordt er onder andere gewezen op het conflict tussen de conformistische en de romantische Laarmans. (Janssens in Kets-Vree 1982, p. 273) Ook wordt de aandacht gevestigd op een andere, christelijk symbolische tegenstrijdigheid binnen Laarmans: hij zou in de roman enerzijds met Jezus en God en anderzijds met Judas vergeleken worden. (De Ruiter en Bekkering in Kets-Vree 1982, p. 273) Er is echter nog een dualisme binnen Laarmans dat mijns inziens een grote rol speelt in deze roman. Enerzijds is er de volkse Laarmans, die zijn geilheid achternaloopt op zoek naar het burgermeisje Maria van Dam. Met name Fens benadrukt deze kant van Laarmans. Zo wijst hij in zijn artikel op beelden die ontleend zijn uit het zeemansleven, die volgens hem gebruikt worden bij de beschrijving van situaties waarin Laarmans verkeert. Naar mijn mening dienen deze beelden om de typering van Laarmans als ‘volks’ extra kracht bij te zetten. Fens beweert verder dat Laarmans ‘[z]ichzelf angstvallig buiten de bijbelse beelden houdt’. (Fens in Kets-Vree 1982, p. 268) De Ruiter en Bekkering tonen echter aan dat dit geenszins het geval is. Er zijn vele voorbeelden waarin Laarmans zichzelf, of een situatie waarin hij verkeert, beschrijft met bijbelse beeldspraak. Eén keer gebeurt dit zelfs expliciet: ‘Nu zij op mij | |||||||||
[pagina 65]
| |||||||||
bouwen als op hun God kan ik onmogelijk terug en ik geef het signaal tot het vertrek.’ (Het Dwaallicht, h. 3, p. 717) Deze bijbelse zinspelingen lijken te verwijzen naar de spirituele kant van Laarmans, waarnaar hij in de roman ook op zoek lijkt. Er is in de roman dus ook een dualisme binnen Laarmans met betrekking zijn volkse en zijn spirituele kant. | |||||||||
‘I hang my harp on a weeping willow-tree’Ga naar eind9Opvallend in het dualisme tussen de volkse en de spirituele kant van Laarmans is de ontwikkeling die valt waar te nemen. De spirituele kant van Laarmans lijkt steeds meer de overhand te krijgen, met als climax een gesprek in een café over verschillende godsdiensten. Tijdens en na dit gesprek komt de zeemansbeeldspraak ten opzichte van Laarmans niet meer voor. Net als in De Verlossing komt ook in Het Dwaallicht een oppositie voor, namelijk de oppositie tussen het ‘blanke idealisme’ van de drie ‘zwartjes’ en de bedoelingen van Laarmans, die ‘[d]oor geilheid gedreven wordt’. (Fens in Kets-Vree 1982, p. 267) Daarbij lijkt er in de artikelen van uit te worden gegaan dat deze oppositie tijdens de gehele roman niet aan verandering onderhevig is. Er wordt echter ook gewezen op Laarmans' besef van de oppositie tussen hem en de drie ‘zwartjes’ en van het feit dat Laarmans ‘in arren moede moet constateren dat hij veruit de mindere is van Ali en zijn broeders’. (Janssens in Kets-Vree 1982, p. 268) Naar mijn mening is dit besef er echter aanvankelijk niet: in het tweede hoofdstuk gaat hij er zelfs van uit dat de drie op zoek zijn naar een minderjarig burgermeisje. Of het een aardig meisje is? Very nice, verzekert hij met overtuiging. Jong? Ik reken er namelijk op, dat aan 't eind van onze kruistocht geen oude kween voor ons zal opduiken. Ali antwoordt bevestigend maar met matige klemtoon. Deze passage toont niet alleen de aanvankelijke ideeën van Laarmans over de drie ‘zwartjes’, het laat ook zien dat hij inmiddels op deze ideeën is terugkomen. Door het woord ‘inbeelden’ toont hij namelijk dat zijn toenmalige opvattingen over de drie ‘zwartjes’ niet de juiste waren. Het woord ‘inbeelden’ is afkomstig van de verteller. Aangezien de roman een ik-verteller heeft, namelijk Laarmans, is het woord afkomstig van hemzelf | |||||||||
[pagina 66]
| |||||||||
op een later tijdstip. In het besef van Laarmans is dus een ontwikkeling zichtbaar wat de oppositie betreft. In een van de artikelen wordt beweert dat Laarmans' aanvankelijke poging om het pad der deugd te bewandelen mislukt en dat ‘[d]e weg naar de inkeer definitief verlaten wordt’. (Fens in Kets-Vree 1982, p. 265) Met de bewering dat Laarmans het pad der deugd verlaat, ben ik het eens. Nadat hij aanvankelijk wijselijk besloten had direct na zijn werk huiswaarts te gaan, besluit hij, door geilheid gedreven, de drie ‘zwartjes’ te vergezellen op hun zoektocht naar Maria van Dam. Aan het eind van de roman besluit Laarmans echter om niet meer aan die seksuele lust toe te geven door naar huis te gaan en het pad der deugd opnieuw te betreden, ook al is het later dan gepland. Deze terugkeer wordt vooral veroorzaakt door het gesprek met de drie ‘zwartjes’ in het café. Dit komt ondermeer naar voren doordat hij een laatste drankje, door Ali aangeboden, weigert. Hij doet dit om de reputatie te behouden die hij inmiddels bij de drie heeft opgebouwd. Nadat de ‘zwartjes’ er onbedoeld voor hebben gezorgd dat Laarmans het pad der deugd verliet, zorgen zij er eveneens onbedoeld voor dat hij weer op dit pad terugkeert. Door de dwaaltocht met de ‘zwartjes’ als gids, is Laarmans dus in staat zijn seksuele drang te beteugelen en eindelijk huiswaarts te gaan. De vraag of Laarmans aan het eind van de roman bekeerd is tot het christendom of anderszins religieus is geworden, vind ik moeilijker te beantwoorden. Met name het liedje dat hem op het eind te binnen schiet, zou een aanwijzing kunnen zijn dat dit inderdaad het geval is:
Adieu, adieu,
I can no longer stay with you,
I hang my harp on a weeping willow-tree
And may the world go well with thee
(Het Dwaallicht: h. 6, p. 736)
In dit liedje wordt een harp aan de wilgen gehangen, wat vaak geïnterpreteerd is als een bewijs dat Het Dwaallicht gelezen moet worden als het testament van Elsschot. In de Griekse mythologie was de harp het symbool voor Apollo, de god van de kunsten. Uit het liedje zou je dus kunnen opmaken dat Elsschot zíjn kunst, het schrijven, aan de wilgen hing. Een sterk argument tegen deze interpretatie is dat Elsschot na Het Dwaallicht pogingen ondernomen heeft om nog een roman te schrijven. Apollo stond echter ook symbool voor de rationaliteit, een kenmerk voor het atheïsme. Een andere interpretatie van het liedje zou dan ook kunnen zijn dat Laarmans zijn atheïsme ‘aan de wilgen hangt’. | |||||||||
[pagina 67]
| |||||||||
Er zijn echter ook aanwijzingen dat Laarmans niet religieus, of in elk geval niet christelijk geworden is. Hij zegt bijvoorbeeld het volgende. ‘[e]n voor wie onze vorsten en heiligen absoluut niet in tel zijn, dus zeer waarschijnlijk mensen naar mijn hart.’ (Het Dwaallicht: h. 2, p. 709) Dit lijkt een opmerking van de verteller, dus van de Laarmans die terugblikt op zijn dwaaltocht. Een andere opmerking die niet positief is ten op zichte van het christendom en afkomstig lijkt van de verteller, is de volgende. Laarmans stelt over de ‘zwartjes’: ‘Zij laten dieper medelijden blijken dan van enig christen ooit kan uitgaan (...)’ (Het Dwaallicht: h. 6, p. 727) Of Laarmans uiteindelijk religieus is geworden, is mij dus niet duidelijk. Wel aanwijsbaar vind ik dat de dwaaltocht, zoals die in de roman beschreven wordt, niet alleen een dwaaltocht is op zoek naar Maria van Dam, maar dat deze tevens symbolisch staat voor Laarmans' zoektocht naar religiositeit. In dit geval ben ik het eens met Kees Fens, die zegt: ‘Het dwaallicht is ook het verhaal van een mislukte bekering’. (Fens in Kets-Vree 1982, p. 265) Slechts bij de opmerking dat deze bekering mislukt is, heb ik dus mijn twijfels. | |||||||||
Wie is nu eigenlijk Laarmans?Uit het leven van De Ridder zelf is moeilijk op te maken in hoeverre hij nu atheïstisch was of niet. Enerzijds wekte hij regelmatig de indruk dat dit zo was; uit andere uitspraken en daden blijkt echter dat zijn afkeer tegen het geloof minder groot was dan hij deed voorkomen. Mijn analyses hebben laten zien dat uit het werk van Elsschot ook geen eenduidige conclusies zijn te trekken. Zo lijkt De Verlossing aanvankelijk een aanklacht tegen het katholicisme. Het blijkt echter dat niet zozeer de strijd tussen twee geloven in deze roman centraal staat, maar veeleer een machtsstrijd waarbij de geloofsovertuigingen van de hoofdpersonages volledig inwisselbaar zijn en waarbij de vrijdenkerij bovendien evenmin ongeschonden te voorschijn komt. Een keuze voor het ene of het andere wordt dan ook niet door de roman gelegitimeerd: die keuze zal de lezer voor zichzelf moeten maken. In Het dwaallicht blijkt de religie wel het hoofdthema te zijn. Ook hier is echter opnieuw niet duidelijk in hoeverre door het hoofdpersonage gekozen wordt voor ofwel het atheïsme ofwel de religie. Aangezien deze keuzes niet, of in elk geval moeilijk te maken zijn, is het in mijn ogen zinloos een vergelijking tussen het werk en de auteur te maken. Met andere woorden: Laarmans is Laarmans, wat De Ridder dan ook gezegd mag hebben. | |||||||||
[pagina 68]
| |||||||||
Marcel van den Hoeven volgde de bachelor Nederlandse Taal en Literatuur aan de Universiteit Utrecht en is op dit moment bezig met de master Nederlandse Literatuur aan dezelfde universiteit. | |||||||||
Literatuur
|
|