Deschamps heeft me de ogen geopend voor het belang van onderzoek naar de voormalige institutionele en vooral de particuliere bezitters van al die handschriften: aan hen danken we het bewaard blijven van deze unieke bronnen. Dankzij de colleges van mijn Utrechtse en Leidse leermeesters, de hoogleraren Wim Gerritsen en Peter Gumbert, leerde ik wat handschriften zijn en was ik meer dan gemiddeld geïnteresseerd geraakt in de overlevering van onze letterkunde. In het kader van de doctoraalcolleges moesten we werkstukken schrijven en zelf handschriften bestuderen in bibliotheken. Waar ik ook kwam voor onderzoek, mijn exemplaar van ‘Deschamps’ ging altijd mee, zelfs toen ik later voor mijn eindscriptie handschriften in het buitenland in ogenschouw ging nemen. En daarmee hield het niet op. Ook voor collegae ging ik met plezier op pad.
Het boek draagt er de sporen van. Het linnen van de band is op veel plaatsen doorgesleten, een deel van de rug ligt intussen los. Binnenin steken overal briefjes met aantekeningen en ook in de marges bij de tekst is vanalles en nog wat bijgeschreven. Eén correctie bracht Deschamps eigenhandig in mijn exemplaar aan. Regelmatig - zeker in de beginjaren en vooral bij de handschriften met berijmde teksten - noteerde ik wanneer ik de beschreven handschriften onder ogen kreeg. Het handschrift-Van Hulthem lag voor het eerst voor me op tafel van 29 juni tot en met 1 juli 1977. Het fragmentarische handschrift met de levens van Lutgard van Tongeren en Christina de Wonderbare mocht ik in Amsterdam zien op 14 april 1978, met het handschrift dat ten onrechte bekend is geworden als het ‘Weense handschrift van de Tweede Partie’ werkte ik op 22 en 23 mei 1979. In 1980 maakte ik voor professor dr C.C. de Bruin vele reizen naar bijbelhandschriften overal in Europa. Ik benutte die gelegenheid om ook heel wat andere handschriften grondig te bekijken: in München het handschrift met Maerlants Alexanders geesten, in Stuttgart het ‘Comburgse handschrift’, enzovoorts. Ik voelde me een bevoorrecht mens. Soms had ik pech: de codex met het leven van Lutgard door Willem van Affligem vroeg ik op 18 december 1980 in Kopenhagen tevergeefs aan: het lag toen in Gent op de grote Benedictus-tentoonstelling.
Misschien ben ik zonder het te weten maar in elk geval zonder vooropgezet plan bezig geweest om alle in 1970 te Brussel geëxposeerde handschriften één voor één toch te zien en in handen te nemen. Wellicht streef ik er in mijn onderbewustzijn naar om net zoveel handschriften te leren kennen als Deschamps, want elk handschrift leert je weer nieuwe dingen. In elk geval staat als het even kan het plezier voorop, want bezig zijn met handschriften is - in de woorden van Peter Gumbert - ook ‘gewoon leuk’.
Natuurlijk, een vergelijking met Handgeschreven wereld van Dini Hogenelst en Frits van Oostrom uit 1995 ligt voor de hand. Dat is ook een prachtig boek, mooier zelfs dan de saaie catalogus uit 1970 (1972). Ik heb er graag aan meegewerkt, vooral aan de selectie van de illustraties. Handgeschreven wereld is een lees- en kijkboek en eveneens heel zaakrijk. Maar ik heb het nog nooit meegenomen naar een bibliotheek en als uitgangspunt gebruikt voor een kennismaking met weer een van die fascinerende bronnen van onze Middelnederlandse letterkunde in de ruimste zin van het woord. Die rol blijft voorbehouden aan mijn ‘Deschamps’.