Het juiste plankje
In de boekhandel waar ik werk zijn op de eerste verdieping twee grote kasten gereserveerd voor boeken over de Tweede Wereldoorlog. Dat is relatief veel, zeker als je bedenkt dat de rest van de wereldgeschiedenis, van het Romeinse Rijk tot de VOC en van de Cro Magnon-mens tot de homo sapiens, bij ons in een magere drie kasten is samengevat. En dan zijn we nog ruim gesorteerd, al zeg ik het zelf.
Met andere woorden: er is en wordt veel geschreven over het grootste menselijke drama van de afgelopen eeuw. Nog wekelijks sta ik met vuistdikke, vers van de pers gerolde titels voor die WOII-kast te zweten. Schuiven, stapelen en wegmoffelen is aan de orde van de dag. Je moet het niet verder vertellen, maar af en toe heb ik het idee dat er meer boeken verschijnen over de oorlog, dan er daadwerkelijk nog gelezen worden. Aan de andere kant: een uitgeverij is geen liefdadigheidsinstelling, dus als er geen markt voor zou zijn...
Ondanks dat nu de eerste generaties opgroeien die geen directe band meer hebben met de oorlog, is er dus nog veel belangstelling voor dit zwarte hoofdstuk uit de geschiedenis (denk ook aan het recente succes van een film als der untergang. En terecht: de littekens van dit collectieve trauma zijn nog wereldwijd zichtbaar en zeker met het weer aan populariteit winnende rechts-extremisme kan daar eigenlijk niet genoeg op gewezen worden.
Onder die hele wekelijkse stortvloed aan boeken die de herinnering aan WOII levend houdt, zitten altijd wat noodzakelijke en wat minder noodzakelijke titels. Van Engelandvaarders tot Oorlogswinter, van de historicus F.F.L. Abbink, moet zeker onder die laatste categorie geschaard worden.
Het probleem begon eigenlijk al op het moment dat een exemplaar van het boek, vers van de pers in de winkel binnenkwam. Even de achterflap gelezen en een stukje van de inleiding om te weten waar het over ging en vooral ook bij welke categorie ik het in de kast moest zetten. Het euvel zat hem in dat laatste. Van Engelandvaarders tot Oorlogswinter is een onderzoek naar, zoals de ondertitel al verraad, het veranderende beeld van de Tweede Wereldoorlog in de Nederlandse jeugdliteratuur. Als boekverkoper breekt je daar het koude zweet bij uit. Waarom? Een wetenschappelijk boek over boeken dat én over WOII én over jeugdliteratuur gaat. Man, alleen in onze winkel zou dat boek al in minstens drie categorieën ondergebracht kunnen worden! Na een kwartiertje doelloos ronddwalen, twee kopjes koffie, evenzoveel sigaretten en een langdurig overleg met collega's, is het boek uiteindelijk op het plankje ‘bibliofilie’ terecht gekomen, waar het eigenlijk gedoemd is om onaangeraakt tot stof weder te keren.
Ik zou het ook nooit meer ter hand hebben genomen, als ik het niet moest recenseren.
En nu ik het helemaal gelezen heb, kan ik met een gerust hart zeggen dat ‘bibliofilie’ de juiste keuze is geweest. Niet omdat het onderzoek opeens eensluidend in die richting wijst, maar meer om het feit dat alleen de echte fanatiekelingen - de freaks en de alles-lezers - er misschien in geïnteresseerd zullen zijn. Als de wind in de goede richting waait.
Het boek begint, zoals het een goede scriptie betaamt (want daar hebben we het hier over), met een inleiding op de vraagstelling, die luidt: ‘Waardoor wordt het beeld gevormd dat jongeren hebben van WOII, hoe vertaalt dat beeld zich in de wijze waarop zij nu hun buurland bejegenen en welke rol speelt de geschiedenis hierin?’ Een tamelijk ambitieuze vraagstelling, aangezien niet alleen de geschiedenis als discipline, maar ook de psychologie, de sociologie, de antropologie en zelfs de cultuurwetenschappen hierbij betrokken zouden moeten worden. Abbink doet er dan ook verstandig aan haar onderzoek specifiek te richten op de wijze waarop WOII in jeugdliteratuur naar voren komt.
Het eerste hoofdstuk behandelt de ontwikkeling van het beeld van WOII zoals dat in de historiografie wordt geschetst. Interessant is het om te zien dat de manier waarop omgegaan wordt met WOII eigenlijk per decennium is veranderd. Waar de jaren vijftig in Nederland nog in het teken stonden van een ‘collectief vergeten’ en een ontkenning van het lot van de Joden, zien we dat in de loop van de jaren het zwartwit beeld van de oorlog verdwijnt en plaats maakt voor een meer genuanceerde visie. In de jaren tachtig wordt het idee dat de oorlog moet worden doodgezwegen, ingeruild voor de opvatting dat geleerd moet worden van de gruwelen van WOII. In de zestig jaar sinds het einde van de oorlog blijkt dat er langzaamaan dus meer openheid en erkenning gekomen is voor de complexititeit in de beschouwing van WOII. Het spreken over de oorlog is, met andere woorden, vermenselijkt.
Abbink, van huis uit historicus, laat zich in dit hoofdstuk nog van haar beste kant zien. Ze weet de veranderingen in de beeldvorming en de discussie over de oorlog overzichtelijk en bondig weer te geven en bovendien te relateren aan sociaal-maatschappelijke ontwikkelijkingen. Het is in het tweede hoofdstuk waar ze uit de bocht vliegt. Dit hoofdstuk, met de veelzeggende titel ‘Enkele beschouwingen over jeugdliteratuur’, is een willekeurige opsomming van historische feitjes, opvoedkundige inzichten en literatuurwetenschappelijk onderzoek naar jeugdboeken.