maakt ten opzichte van de komst van de geluidfilm (die juist rond die tijd dat hij dit boek schreef zijn intrede deed) en de kleurenfilm. Andere theoretici, zoals de Fransman Bazin, hebben de technische ontwikkelingen die de film dichter bij de realiteit brachten, juist toegejuicht. Maar ondanks deze scepsis is ongeveer een kwart van Film als Kunst gewijd aan de artistieke mogelijkheden en grenzen van geluid in film. Arnheim is wat dat betreft veel minder dogmatisch dan sommige commentatoren achteraf hebben beweerd. Tot op de dag van vandaag is Film als Kunst een uitstekende inleiding in de technische en artistieke mogelijkheden van de film, ook al zijn deze inmiddels door allerlei nieuwe technologieën ongetwijfeld nog breder geworden. Maar dankzij de systematische en gestructureerde aanpak van Arnheim blijft Film als Kunst wat het in 1932 al was: een school der waarneming; lessen in de bewustmaking van de formele rijkdom van het bewegende beeld.
Via de uitvoerig becommentariërende presentatie van de theoretische uiteenzettingen in Film als Kunst door Christian Metz heb ik toen niet alleen het boek van Arnheim leren kennen; Metz liet ook zien op welke manier de door Arnheim behandelde fenomenen vertaald kunnen worden naar semiotische vraagstukken. Hij benadrukte dus, met andere woorden, vooral de actualiteit van Film als Kunst. Terugblikkend op dit seminar in het licht van het boek waarmee Metz zelf waarschijnlijk al bezig was, L'Enonciation impersonnelle ou le site du film (verschenen in 1991 ) denk ik nu te begrijpen waarom hij Arnheim toen op zo'n intensieve manier heeft behandeld. In mijn collegeaantekeningen kwam ik een passage tegen waarin Metz een aantal centrale punten samenvat. In het bijzonder noemt hij daarbij het feit, dat volgens de theorie van Arnheim de fotografische band met de werkelijkheid - de Naturnähe - altijd aan een bewerking door formele middelen is onderworpen. En dit is een probleem dat Metz door zijn hele werk heen heeft bezig gehouden; hoe komt het dat film ons in een fictionele wereld kan doen geloven, terwijl elk shot door en door gecodeerd is? Een vraag die een brug slaat tussen Film als Kunst en de filmsemiotische reflecties van Christian Metz.
Vele jaren na dit seminar leerde ik Rudolf Arnheim ook persoonlijk kennen. Hij was toen 98 jaar oud en had nog steeds zijn sprankelende Berlijnse humor. In 2004 vierde hij in Ann Arbor, Michigan, zijn honderdste verjaardag.