| |
| |
| |
Portretten in een nieuwe tijd Margriet van Rooij en Laurens Ham
Illustratie: Margriet van Rooij
Kader Abdolah staat midden in het publieke debat. Met zijn roman Het huis van de moskee heeft hij een eigenzinnige bijdrage geleverd aan de maatschappelijke discussie over de islam. Zeven versies gingen eraan vooraf, voordat Abdolah de Perzische magie, de islamitische realiteit, de liefde en het geweld vorm kon geven. Het werk vormt een keerpunt in zijn oeuvre: de personages uit het Iran van zijn herinnering durven eindelijk tevoorschijn te komen in de Nederlandse taal. Vooys prak met hem over realiteit en magie, Nederland en Iran en over het schrijverschap: ‘Het is een plicht, net zo mooi als het leven, net zo onontkoombaar als de dood en net zo noodzakelijk als ademhalen.’
| |
| |
Kader Abdolah (1954) heeft zich sinds zijn vestiging in Nederland in 1988 ontwikkeld tot een veelzijdig schrijver. Hij begon zijn carrière met twee verhalenbundels. De adelaars en Het meisje en de partizanen. Hierna trad hij op als columnist in de Volkskrant (gebundeld in onder andere Mirza), als vertaler (Kelilé en Demné) en als romancier (met onder andere Spijkerschrift en Portretten en een oude droom). In deze werken stond de Iraanse vluchteling centraal, die terechtkwam in een nieuwe samenleving en terugdacht aan zijn geboorteland. Eind 2005 verscheen Het huis van de moskee, dat inmiddels is genomineerd voor de Libris literatuurprijs. Het is het eerste boek dat zich in zijn geheel in Iran afspeelt. De gevolgen van de Iraanse revolutie in de jaren zeventig en tachtig worden op een schrijnende manier zichtbaar gemaakt in deze familiegeschiedenis. Abdolah heeft dit boek al lang willen schrijven, maar nu pas was de tijd er rijp voor.
‘Ik heb lang gewoond met dit boek, met de thematiek van dit boek. Ik had altijd dat huis met vijfendertig kamers in mijn hoofd, en ik wist dat ik ooit een boek zou schrijven dat over dat huis ging. Ik begon vijf jaar geleden met het schrijven, maar er kwam iets anders tussen. Het weid Kelilé en Demné. Na Kelilé en Demné begon ik weer met dit boek. Maar het werd een ander boek, het werd Portretten en een oude droom. Blijkbaar was de tijd nog niet zo ver om het te maken.
En dan, zo'n drie jaar geleden, toen ik nog met Portretten bezig was, begon ik zachtjes een beetje schetsen te maken en na te denken of het zou komen, of het verhaal zou komen, want je weet niet of het tijd is voor de appel om de boom te verlaten. Met aarzeling begon ik en in één jaar tijd heb ik alles op papier gezet. Ik wist niet wat voor boek het zou worden, ik had een vaag idee. Eén jaar lang gooide ik alles op mijn bureau, of in mijn computer, zodat ik wist wat voor soort materiaal ik had. Personages, plaatsen, bomen, kraaien en heel veel andere dingen kwamen gewoon op mijn bureau. Nu moest ik ze vormgeven. Dat was de eerste versie.
Daarna ben ik nog twee jaar bezig geweest aan verschillende versies totdat ik de uiteindelijke vorm kon vinden. Het boek werd wat het nu is. Dus waarom dit boek? Omdat de tijd zo ver was.
Ik had tien jaar geleden dit boek nog niet kunnen schrijven. Ik denk dat jij, ik, iedereen, verschillende diepe kelders heeft, of kelders met verschillende verdiepingen in zijn geheugen, in zijn hersenen. Dat is mijn ervaring. In elke kelder heb je een paar kisten, en in die kisten heb je gegevens, informatie, archieven. Met je eerste boek ben je met je eerste kelder bezig. Met je tweede boek ga je één kelder naar beneden. Ik moest eerst mijn andere negen boeken schrijven tot ik aan deze kisten kwam. Net als een mijnwerker: als je de eerste lagen niet weghaalt, kom je niet bij de diepe goudaders in de mijn. In mijn eerste verhalen zit je gewoon op de eerste laag. Dan ga je dieper, dieper in mijn geest en dieper in de grond van mijn memories.
Het schrijven van Het huis van de moskee was een merkwaardige ervaring, want vele dingen kende ik niet. Ik wist niet hoe zulke personages zich in mijn gegevens verborgen hadden.’ Dat bleek bijvoorbeeld bij het personage Hagedis, een monsterlijk mismaakt kind. ‘Ik dacht: “Mijn God, waar ken ik hem van, hoe komt hij in mijn gedachten?” Ik moest vaak naar huis bellen I en aan mijn oude oom vragen: “Hadden we zo iemand, zo'n beestachtig mens in onze familie? Of had iemand een verhaal over hem aan ons verteld?” Toen pas kon ik erachter komen waar de wortels van die personages lagen.
Het was heel merkwaardig. Merkwaardig en heel menselijk, het was een diepe, psychische - hoe noem je dat - culturele ervaring, om zo te schrijven.’
Diep in Abdolahs geheugen lag een scène opgeslagen die hij al eens had gebruikt, maar die hij nog eens moest vertellen. In Het huis van de moskee komt een waargebeurde scène voor, waarin gezocht wordt naar een begraafplaats voor de neef van Aga Djan, de hoofdpersoon. Het is een herhaling van een fragment uit Abdolahs debuut De Adelaars (1993). Maar terwijl in het verhaal in De Adelaars uiteindelijk een begraafplaats wordt gevonden, loopt de nieuwe versie van het verhaal minder goed af. Waarom heeft Abdolah deze scène herschreven?
‘Ik kwam op een punt dat het noodzakelijk was om het opnieuw te beschrijven. Toen kwam ik op
| |
| |
hetzelfde verhaal uit, maar het einde klopte niet. In het eerste verhaal was alles goedgekomen, maar het ware verhaal was dat het niet goedgekomen was. Misschien was het zó gewelddadig, dat ik het in die tijd niet op papier kon zetten. Bij De Adelaars moest ik hem een graf geven: alles was naar de werkelijkheid geschreven, behalve de laatste pagina. De laatste pagina was een leugen. Die moest ik nu rechtzetten, denk ik.
Het ware verhaal is, dat ze die persoon in de tuin van het huis hebben begraven, maar dat kon ik niet beschrijven. Toch wilde ik hem een graf geven. Ik had tien jaar tijd nodig om de juiste plek voor hem te vinden.’
Abdolah veranderde de begraafplek in een idyllische omgeving in de bergen, een paradijs. Ook dit was niet de waarheid, maar het was zijn manier om de misdaad recht te zetten. ‘Dat vind ik ook de taak van de schrijver, om de dingen recht te zetten. Om die misdaad goed te maken. Zij hebben hem die plek niet gegeven; het is mijn taak om hem naar de juiste plaats te brengen.’
| |
Keerpunt
Is de thematiek van vluchten, die in Abdolahs eerdere boeken een grote rol speelde, minder I belangrijk geworden? ‘Het thema vluchteling zijn, weg zijn, had ik vormgegeven, de behoefte was weg. De kisten had ik leeggehaald, het materiaal had ik gebruikt. Als ik weer over dat onderwerp wilde schrijven, was het niet anders dan herhaling geweest. Die laag was ik gepasseerd. Met dit boek komen we op de plek waar Kader Abdolah zijn verhalen wil vertellen. Het is eigenlijk een keerpunt, ik zie dit boek als een keerpunt waarop ik met de boeken begin die ik, als ik in Iran was gebleven, daar had willen schrijven.
Je moet je voorstellen, ik kom in een nieuwe samenleving en de samenleving vraagt: “Wie ben jij? Waar kom je vandaan?” Al die gegevens moet je geven. Ik kon hier niet komen en meteen met Het huis van de moskee beginnen. Het was een nieuw bestaan van Kader Abdolah in de Nederlandse literatuur. Dat moest groeien. Die beginfase is voorbij en nu komen we in een nieuwe fase waarin immigratie niet meer zo sterk aanwezig is. Hoewel immigratie zelfs in dit boek aanwezig is, maar op een totaal andere manier: het is Shahbal, een immigrant, die het boek geschreven heeft. Hij schrijft zijn boek voor leen breed publiek, zowel voor zijn Nederlandse lezer, als voor zijn Europese lezer of Amerikaanse lezer.’
Voor een immigrant als Shahbal is er een nieuwe taal nodig om zijn verhalen te kunnen schrijven. ‘Shahbal vlucht zijn land uit en voelt dat hij zijn verhaal niet meer in zijn eigen taal kan vertellen. Hij heeft een nieuwe taal, een nieuwe omgeving, een nieuw huis nodig gehad om zijn verhaal te kunnen schrijven. Ik heb mijn gevoel aan Shahbal gegeven. Toen ik in Nederland terechtkwam, voelde ik dat ik niet in staat was om mijn verhalen in het Perzisch te Schrijven. Ik durfde dat niet. Mijn personages durfden in deze mooie, poëtische, krachtige taal niet tevoorschijn te komen. Het is ook de taal van vóór mijn immigratie, de taal van geweld en vlucht.’
| |
Vorm en stijl
De wereld die Abdolah beschrijft, verandert door het gebruik van zon nieuwe taal, het wordt een Perzische samenleving door Nederlandse ogen, met de Nederlandse taal beschreven.
‘Wat produceer ik? Is het Perzische literatuur, is het Nederlandse literatuur? Het is absoluut geen Perzische literatuur, want in de Perzische literatuur kun je zo'n boek niet maken. Het is onmogelijk daar. Het is Nederlandse literatuur, maar het is een nieuwe stroming in de Nederlandse literatuur. Want wat ik doe, of het goed is of niet goed is, of het mooi is of niet mooi is, of het krachtig is of niet krachtig is: het is een soort nieuwe Nederlandse literatuur, geschreven door de immigranten.
De taal van Het huis van de moskee is de taal van een immigrant die de afgelopen vijftien jaar elke dag vijftien uur lang heeft gewerkt om die taal onder de knie te krijgen, en dat is gelukt. Ik heb aan de Universiteit Utrecht Algemene Letteren gestudeerd. Ik heb al die moderne vormen geleerd, maar het is belachelijk als Kader Abdolah hier komt en doet wat Harry Mulisch doet. Kader Abdolah komt met zijn eigen bagage, hij leert aan de universiteit elementen van de moderne literatuur, en hij probeert deze twee dingen in een nieuwe vorm te gieten. De
| |
| |
anderen hebben hun best gedaan, maar nu ben ik aan de beurt om mijn eigen product naar de markt te brengen.
Voor sommigen hebben mijn romans een mistige vorm, voor anderen lijkt het een beetje krakkemikkig, maar het is niet krakkemikkig, het is niet mistig: het is iets anders. Ik heb de stijl van de Koran en van Duizend-en-één-nacht in de stijlen van de Europese roman ingelijst. Maar voor sommigen is dat even wennen. Het is net een exotisch gerecht.
Mijn collega's, de andere schrijvers met immigrantenachtergronden - Abdelkader Benali, Hafid Bouazza en anderen - hebben ook de geest van de Arabische cultuur in hun verhalen. Maar zij waren drie, vier jaar toen ze hier naartoe zijn gekomen, of ze zijn hier geboren. Ze hebben de Nederlandse cultuur met de moedermelk bijgebracht gekregen. Toen ik hier kwam, hadden mijn karakter, mijn aders, mijn gezicht al vorm gekregen. Ik was een man van vierendertig, en met een enorme bagage van rijke Perzische literatuur, en afkomstig uit een traditionele familie. Met die bagage werd ik getroffen door de Nederlandse literatuur. Door de ontmoeting van deze twee, en omdat ik constant met de Nederlandse samenleving bezig ben, neem ik heel veel op. Het is niet zo dat deze twee dingen in verschillende kisten naast elkaar gaan zitten, maar het vloeit door elkaar. Ik heb veel tekstjes uit de Koran gehaald, maar het zijn absoluut geen teksten van de Koran meer, omdat ik ze in een Nederlandse vorm gegoten heb.’
Ooit zei Abdolah in een interview, dat hij geen lange zinnen schreef omdat het geen tijd was voor lange zinnen. In de loop der jaren heeft zijn stijl zich ontwikkeld: de beknopte stijl die hij in De adelaars hanteerde, is vloeiender geworden. Abdolah meent dat zijn stijl nog altijd beknopt I is en dat dat ook de enige manier is waarop hij zou kunnen schrijven.
‘Lange zinnen of korte zinnen zitten een beetje in je karakter. Het is niet dat je, als je diepere kennis van de taal hebt, langere zinnen gaat maken. Korte zinnen maken zit in mijn natuur, om drie redenen.
Ten eerste krijg je het mee via de cultuur, of door je familie. Kort schrijven, kort uitleggen, is in de Perzische literatuur kunst. Het is een synoniem voor kunst. Mijn overgrootvader was premier én één van de beste Perzische dichters. Als je zijn proza leest, zijn het allemaal korte, krachtige zinnen. Soms als ik schrijf denk ik: “Ik zie hem in mezelf, ik zie zijn pen in mijn hand.” Ik ben hem, ik ben mezelf niet, híj schrijft. En mijn proza heeft heel veel van zijn proza gekregen, van nature.
De tweede, de belangrijkste reden waarom ik korte bondige zinnen maak, is mijn vader. Omdat mijn vader niet kon horen en niet kon spreken, moesten we altijd in gebarentaal spreken. In gebarentaal kun je geen lange zinnen gebruiken: je moet zo kort, kort, kort mogelijk communiceren. Dus vanaf mijn kindertijd - ik was volgens mij twee, drie - hebben ze mei geleerd om me zo kort mogelijk te uiten. En dat is mijn natuur geworden: ik moet mijn mening formuleren in twee, drie gebaartjes. Het is het ‘kenmerk en de kracht van mijn taal geworden.
De derde reden is dat ik jarenlang aan de universiteit natuurkunde en wiskunde gestudeerd heb. Daardoor heb ik geleerd om heel exact na te denken en alles exact op papier te zetten. Want in de wiskunde en de natuurkunde is elk puntje of kommaatje, elke nul of zero bepalend.’
Het schrijven in de Nederlandse taal is voor Abdolah een proces waar veel denk- en schrapwerk bij aan te pas komt. Zo bedachtzaam als hij praat, zichzelf voortdurend corrigerend
| |
| |
en verduidelijkend, zo verloopt ook zijn schrijfproces. ‘Voor mij is schrijven een ambachtelijk werk. In de Perzische taal schrijf ik automatisch, maar hier moet ik máken. Net
als met spreken in een gebarentaal, dat moet je vormgeven. Vooral in mijn eerste boeken is de taal uitermate ambachtelijk. In Het huis van de moskee niet meer, want in dat boek is de taal meer automatisch geworden.’
| |
Noodzakelijkheid
Kader Abdolah begon zijn schrijfcarrière al toen hij nog in Iran woonde. Hij bracht daar twee boeken uit waarin hij zich verzette tegen her regime van Khomeini. De politiek was onlosmakelijk met zijn leven in Iran verbonden.
‘Politiek is één van de aspecten die ik, gedwongen door het lot of het leven, heb gekregen. Als ik bijvoorbeeld in Nederland geboren was, kwam de politiek hoogstwaarschijnlijk niet zo nadrukkelijk in mijn verhalen voor. Omdat mijn leven is bepaald door de politieke omstandigheden, zit de politiek in mij, in mijn leven.
Als ik in Iran was gebleven, was het zeker anders geweest: ik weet niet of ik de kans had gekregen om mijn boeken te kunnen schrijven binnen dat regime. Het huis van de moskee zou in Iran misschien pas over honderd of tweehonderd jaar geschreven kunnen worden. Tweederde van dit boek had ik daar niet kunnen vertellen.
Mijn collega's, mijn lotgenoten, mijn kameraden zijn geëxecuteerd, begraven, gevangen, of ze zijn kapot gegaan door de omstandigheden. Maar wat doe ik? Ik leef in vrijheid. Ik schrijf mijn boeken. Ik schrijf in de Volkskrant. Ik geef mijn mening aan alle andere Nederlanders in Nederland. Ik verdien goed, ik woon goed. Oké, dat mag allemaal, dat is zo in het leven gekomen. Maar het legt een extra zware verplichting op mijn schouders. Nu moet ik schrijven met een harde discipline, om de vrijheid die ik gekregen heb te kunnen verdienen. Ik voel me altijd schuldig: zij liggen daar begraven, ze zijn dood of zitten in de gevangenis en Kader Abdolah heeft een royaal leven. Om het te kunnen verdienen, doe ik mijn best om tijdens mijn verblijf iets krachtigs neer te zetten. Om in mijn gedachten aan hen te laten zien dat ik niet voor niets hier gebleven ben, en dat ik slaap, wandel en spreek. Dat zie ik als een morele, zware verplichting. Mijn literaire werk is niet gewoon een job, absoluut niet. Het is niet gewoon prestige. Het is een plicht, net zo mooi als het leven, net zo onontkoombaar als de dood en net zo noodzakelijk als ademhalen.’
Hoewel Abdolah in Nederland niet meer de politieke schrijversfunctie heeft die hij in Iran vervulde, heeft zijn werk wel degelijk een maatschappelijk doel. Het is zijn taak een beeld te schetsen van de veranderingen die optreden in de hedendaagse multiculturele maatschappij en actuele thema's te behandelen die met immigratie samenhangen.
‘Wij leven in een nieuw tijdperk, met een grote immigratie naar Europa en naar Amerika. Het gezicht van Europa is veranderd door de immigratie. Kijk bijvoorbeeld naar Rotterdam: het Rotterdam van vijftien jaar geleden was nog blank, Rotterdam is donker geworden. Kijk naar Den Haag: Den Haag was vijftien jaar geleden nog van de blanke elite, nu is Den Haag van iedereen. Door de immigratie komt ook een groep schrijvers tevoorschijn. Eén van hen is Kader Abdolah. De boeken van Kader Abdolah zijn eigenlijk een product van deze nieuwe immigratie.
De literatuur is ook veranderd. Tot vijftien jaar geleden was er bijna geen donker personage in de Nederlandse literatuur. Nu zijn er duizenden. Waarom? Door die veranderingen. Het huis van
| |
| |
de moskee is een verslag van veranderingen. Als mensen die deze tijd niet meegemaakt hebben over dertig, veertig, vijftig jaar gaan kijken wat er hier aan de hand was, dan moeten ze boeken van Kader Abdolah lezen.’
Abdolah treedt op als verslaggever van de nieuwe tijd, met boeken over actuele thema's. ‘Het thema van vandaag, op de televisie en de radio, is de islam. Het huis van de moskee gaat ook over de islam. Mensen zijn nieuwsgierig naar ide islamitische samenleving. Ik heb die mensen, mijn lezers, meegenomen achter de gordijnen: “Kom kijken!”. Ik heb geen kant gekozen. Ik heb net zoveel de poëtische, melancholische, zachte kant van de islam laten zien, als de gewelddadige kant.’
| |
Magisch of realistisch
Kenmerkend voor Het huis van de moskee is de vermenging van de poëtische met de gewelddadige kant van de islamitische samenleving. De melancholische sfeer waarin het boek begint, slaat halverwege om naar een politiek geladen sfeer van geweld. Dat Abdolah in staat was allebei, deze gezichten te beschrijven, is te danken aan zijn immigratie naar Nederland: de afstand tot zijn vaderland geeft hem de mogelijkheid om objectief naar Iran te kijken.
‘Die afstand doet wonderen, volgens mij, want zonder die afstand was ik niet in staat om de eerste, die zachte, melancholische, Duizend-en-één-nacht-sfeer in de eerste tweehonderd pagina's te beschrijven. De heimwee geeft me de kracht om het op papier te zetten. Thuis was ik niet in staat om de elementen van die schoonheid te doorzien.
Als ik in de bazaar van Teheran ga winkelen, zie ik die magische kant niet. Maar als jij daar naartoe gaat, als ik je naar de bazaar van Ispahan stuur, zet ik je gewoon midden in Duizend-en-één-nacht. Nu ik die afstand heb van vijftien, zestien jaar, kan ik die magische kant beter zien. Ik ga hier naar de Hema, of V&D, of McDonalds, en al die nieuwe elementen komen in mijn hoofd zitten en worden mijn gewoontes. Daarom ben ik in staat om die magische kant op papier te zetten.’
De vermenging van sprookjesachtige elementen met realisme heeft ertoe geleid dat sommige recensenten in dit boek het magisch-realisme van Gabriel García Márquez herkenden. Wat vindt Abdolah daar zelf van?
‘Ik heb gehoord dat ze het nu en dan over magisch-realisme hadden. Het magische dat wordt gezien, komt door de magische sfeer van de oude Perzische cultuur en tradities. Door de afstand tot mijn land kan ik die magische kant beter naar voren brengen.
Dat het boek realistisch is, ben ik met de recensenten eens. Het realisme is één van de dingen waar sommigen problemen mee hebben. Ze denken: “Kader Abdolah had het hele boek op die surrealistische manier moeten schrijven.” Maar dan werd het een kunstmatig boek. Omdat de realiteit nadrukkelijk in mijn boek aanwezig is, maakt het de magische kant reëler.
In deze tijd mag Kader Abdolah niet in de sporen van fantasie blijven. Ik heb zes, zeven verschillende versies van Het huis van de moskee gemaakt: eerst allemaal met die magische vormen, maar ik vond het nep. Iedereen heeft al die beelden van de revolutie in Iran op de televisie gezien. Tot een zeker moment kon ik dat fictionaliseren, maar niet helemaal.’
| |
Zoete contacten
Niet alleen de realiteit wordt getoond, maar ook dat wat het westen normaal gesproken níet te zien krijgt. Zo geeft Het huis van de moskee een verrassend beeld van de positie van de vrouw in de islamitische samenleving.
‘In mijn ouderlijk huis durfde geen man zijn vinger ooit naar een vrouw uit te steken. Dat past niet, dat kan niet, de vrouwen hebben een enorme macht binnen die muren. Binnen huis en in de familie kregen vooral de meisjes ontzettend veel aandacht en liefde. Maar rechten in de samenleving hebben ze niet.’
Toch krijgt één van de vrouwen in het boek een belangrijke positie binnen het regime van Khomeini. ‘Als je Zinat in een democratisch land neerzet, en haar haar gang laat gaan, wordt het misschien een mevrouw Verdonk.’ Hij lacht: ‘Zo'n type is het: carrière maken.
De omstandigheden maken dat de vrouwen in beperking bleven. Als Fagra Sadat, de vrouw van Aga Djan, in een democratisch land leefde, was ze misschien met mode en kunst bezig.
| |
| |
In het buis van de moskee maakt ze eigenlijk kunstwerken, maar ze weet niet dat het kunst is. Het blijft dezelfde vrouw, maar dan in een gesloten cultuur.’
Nooit eerder schreef Abdolah in z'n oeuvre een boek dat zozeer over de verhouding tussen mannen en vrouwen en de liefde gaat. ‘Het kon niet anders, het was de tijd om over de liefde te schrijven.’ Het bock laat gebruiken zien die in het westen ondenkbaar zijn. Zo wordt getoond hoe de imam van de moskee door middel van een soera, een spreuk uit de Koran in staat wordt gesteld om met een vrouw vreemd te gaan. ‘Zo kon je binnen de wetten van de islam vroeger op een nette manier vreemdgaan. Jij zei: “Ik wil je. Wil je mij?” Als zij oké zei, dan was het oké. Het is hetzelfde als in Nederland, maar dan met een soera van de Koran. Het voelde als mijn plicht om zulke dingen te vertellen, want als ik het niet vertelde, dacht je dat de vrouwen maar gewoon werden verkracht in hun bed.
De Arabische cultuur is op het gebied van liefde, seks en zoete contacten nog rijker en erotischer dan die van ons. In Iran zijn er nog meer beperkingen, door de charme van de Perzische cultuur. Bij de Arabieren is het een beetje een woestijncultuur. Zij gaan heel ver in die erotiek, vooral in poëzie. Een soort porno zelfs. Hafid Bouazza heeft een keer gedichten vertaald, van die echte pornopoëzie, van Arabische dichters van duizend jaar geleden.’
| |
Je leest om beïnvloed te worden
Abdolah is erg thuis in de Nederlandse literatuur dankzij een grondige kennismaking die voor hem als immigrant essentieel was.
‘Als nieuwkomet die serieus wil schrijven en de ambitie heeft om te “bepalen”, moet je met de Nederlandse literatuur kennismaken. Voor kennis begin je niet met de bladeren, maar met de wortels. De roots. De roots zijn voor mij de Nederlandse klassieken van begin twintigste eeuw - voor de Tweede Wereldoorlog, na de Tweede Wereldoorlog, rond die tijd. Dat zijn de essentiële tijden. Als je die niet kent, begrijp je de andere niet. Als je die niet kent, begrijp je Connie Palmen niet. Je moet weten waar Connie Palmen staat.
Je leest om beïnvloed te worden. Je leest voor een kennismaking met iets, en een kennismaking betekent een verandering. Als je de poëzie van Bloem niet gelezen hebt, heb je haar niet gelezen. Maar als je haar dan eenmaal leest, vooral als je zijn nationale gedicht November leest, dan denk je, elke keer dat het buiten regent en het november is: “November. Het is wéér dit lege hart...” Kijk, dan word je veranderd.’
Laurens Ham is bachelorstudent Nederlandse taal en cultuur aan de Universiteit Utrecht en hoofdredacteur van Vooys. Margriet van Rooij, oud-redactielid van Vooys, studeerde Grafische Vormgeving aan de Hogeschool voor Beeldende Kunsten en deed vervolgens literatuurwetenschap aan de Universiteit Utrecht. Momenteel is zij werkzaam bij Uitgeverij Wereldbibliotheek.
|
|