[Nummer 4]
Redactioneel
‘Je kunt mooie dingen heel gemakkelijk dood analyseren, zeker humor’, zegt Kees van Kooten in het interview met Vooys. Zijn stelling is duidelijk: humor laat zich niet verklaren als een wiskundige formule. Een grap bestaat uit zoveel verschillende variabelen dat het nooit is vast te stellen welk element nu de trigger van het lachsalvo is. Neem nu het aanloopje van de volgende mop: Het is rood en het zit op een hekje?
Dit belooft weinig goeds. Op papier kunt u er niet om lachen. Verteld door een guitige moppentapper in een rokerige kroeg, omgeven door beschonken kamaraden misschien wel. Als geen enkel ander literair verschijnsel, is humor afhankelijk van zijn plaats en tijd. De schrijvers voor deze Vooys hebben stuk voor stuk geprobeerd iets van de context van een humoristisch fenomeen te ontrafelen. Zonder dat de grap wordt dood geanalyseerd, komen oude conventies en grappen tot leven.
Bij elkaar vormen de afzonderlijke artikelen een breed overzicht van humor door de eeuwen heen. Om meer grip te krijgen op het concept humor, schreef cultureel antropologe Giselinde Kuipers een inleiding over kwaliteit en kwantiteit van grappen uit verschillende perioden. Bij Marjolein Hogenbirk maakt de lezer kennis met subtiele en minder subtiele humor in dertiende-eeuwse Arturromans. Lineke Karssenberg onderzoekt de geslaagdheid van de parodie van de Tachtigers, waarna Klaus Beekman zich verdiept in de receptie van Kees 't Hart, ook wel ‘de leukste schrijver van Nederland’ genoemd. Fokke en Sukke-tekenaar Jean Marc van Tol vraagt zich in Uit de kast! uiterst beeldend af welk boek hij zou willen verstrippen. Gaston Franssen schreef een column over het tragi-komische in een dansvloerniemendalletje. Het is zijn laatste opinierende bijdrage in een serie van muzikale columns. Wij willen hem bedanken voor de scherpe blik maarmee hij schijnbaar eenvoudige en laagdrempelige cultuuruitingen in een opmerkelijk daglicht zette.
Het rode op het hekje is trouwens verf.