Een hartverwarmend pleidooi voor kleinschaligheid in uitgeversland
‘Er wordt toch zooveel geschreven tegenwoordig’, verzuchtte Koekebakker een kleine honderd jaar geleden in Nescio's De uitvreter: hij had eens moeten weten. In de afgelopen eeuw is volgens cijfers van bibliopolis.nl de boekproductie gestegen van zo'n drieduizend tot ruim zeventienduizend boeken per jaar. Veel te veel volgens Mare Kregting, auteur van Zij zijn niet van Jeremia. Kort samengevat gaat zijn boek over de oorzaken en de gevolgen van deze enorme stijging.
Zij zijn niet van Jeremia is grotendeels gebaseerd op Kregtings eigen ervaringen in de uitgeverswereld. Nadat hij enkele boeken had gepubliceerd bij Prometheus werd Kregting in 2001 aangesteld als fondsredacteur bij Meulenhoff. Hij trof daar een chaotische situatie aan doordat vlak daarvoor twee redacteuren vertrokken waren; Wil Hansen en Tilly Hermans. Zij waren hun eigen uitgeverijen begonnen en hadden een aanzienlijk aantal fondsauteurs met zich mee genomen. Na ruim twee jaar als fondsredacteur bij Meulenhoff gewerkt te hebben, nam Kregting eind 2003 ‘gedesillusioneerd ontslag’.
Wat hem met name was tegengevallen, was de manier waarop uitgevers met veel aplomb kwantiteit als ‘kwaliteit’ presenteren, ‘en dat de media dat sanctioneren’. Naast het woord ‘kwaliteit’ heeft ook het woord ‘inhoud’ bij de uitgeverijen zijn waarde verloren volgens Kregting. Beide woorden worden in Zij zijn niet van Jeremia dan ook consequent tussen aanhalingstekens geplaatst.
Zij zijn niet van Jeremia is opgebouwd uit 24 korte hoofdstukken waarin Kregting het ontstaan van een boek analyseert van begin tot eind. Zijn analyse begint bij de redacteur en eindigt bij de auteur. In de tussenliggende hoofdstukken komt het hele literaire spectrum aan bod. Af en toe onderbreekt Kregting zijn verhaal met - lelijk gezette - citaten van Macchiavelli en Bourdieu, waarvan de precieze functie en meerwaarde mij af en toe ontging.
Het is tekenend dat in de analyse van Kregting niet de auteur, maar de redacteur aan de basis van het boek staat. Dit verschijnsel is, evenals de zojuist genoemde uit de hand gelopen boekproductie, een indirect gevolg van de clustering van uitgeverijen in concerns die zo'n dertig jaar geleden is begonnen. Voor de grote uitgeefconcerns telt met name het nettoresultaat: de aandeelhouders willen immers rendement van hun investering zien. Om het resultaat te vergroten moeten de kosten omlaag en de omzet omhoog. Er moeten dus meer boeken gemaakt worden door minder redacteuren. De belangrijkste taak van de redacteur is daarmee volgens Kregting niet langer redigeren, maar ‘aanwezig zijn’.
De functieomschrijving voor de moderne redacteur is dan als volgt: ‘Op de evenementenpiste dient de redacteur zijn kwaliteiten te tonen die iets hebben van de muzikale improvisaties à la Foxy Foxtrot met zijn elastieken benen, maar beter lijken te vatten in ingeburgerd Latijn: ad hoc.’ En een aantal pagina's verderop: ‘Naast napraten moet men bedreven zijn in het simultaanvleien. Een neiging tot betekenisloosheid strekt daarbij tot de aanbeveling, benevens natuurlijk een gen voor geheugenverlies.’ Het redigeren kan ondertussen worden overgelaten aan een legertje onderbetaalde freelancers, evenals het persklaar maken en het corrigeren. Scheelt een hoop in de kosten.
Het belangrijkste acquisitiemiddel dat de redacteur heeft is wat Kregting ‘hearsay’ noemt: ‘Een redacteur hoeft geen ‘neus voor talenten’ te hebben, maar ten minste één oor voor verhalen over hen.’ De uitgeverijen worden in deze zoektocht naar talent geadviseerd door een groep deskundigen, een soort intimi ‘wier adviezen meestal worden opgevolgd omdat ze in de imposante tautologie van de branche anders geen intimi meer zijn.’
Tijdens het lezen van Zij zijn niet van Jeremia drong zich bij mij de vraag op: wat wil Kregting met dit boek? In een interview met Vrij Nederland heeft Kregting gezegd dat het boek eigenlijk is ontstaan uit een ander boek, een essaybundel over poëzie. ‘Toen ik dat boek begon te schrijven, merkte ik dat het helaas noodzakelijk is geworden dit genre in zijn context te zien van ontwikkelingen binnen de uitgeef- en mediabranche.’ Volgens Kregting moet Zij zijn niet van Jeremia worden beschouwd als een uit de hand gelopen voetnoot. Het is geen vrolijke voetnoot geworden. Het beeld dat Kregting schetst is somber, het boekbedrijf is een uitgeholde en topzware constructie. Hierin ziet Kregting in een van de laatste hoofdstukken wel een uitweg, want er ‘gloort in dit vadsige volvreten hoop voor de toekomst: dat serieuze auteurs en redacteuren die functionele rationaliteit zat worden, de mastodonten, voor zover die zichzelf niet hees geschreeuwd hebben, links laten liggen en eigenhandig een correctie op de markt plegen door gespecialiseerde, werkelijk onafhankelijke huisjes te beginnen.’
Wellicht moeten we Kregting zien als klokkenluider, die ons vertelt dat het zo niet langer kan in de boekenbranche. Maar wat mij enigszins verbaasde, was dat Kregtings analyse zo meedogenloos is maar dat de aanbevelingen waarmee hij zijn boek afsluit