| |
| |
| |
Het gegeven paard
Over de dubieuze status van het boekenweekgeschenk in de literaire kritiek
Erik de Bruin
Elke zichzelf respecterende literatuurminnaar voelt zich tenminste één week in het jaar verplicht een boek te kopen: in de nationale boekenweek. Het gratis verkregen boekenweekgeschenk kan en moet snel gelezen worden - al was het alleen maar om erover mee te kunnen praten. Maar is het boekenweekgeschenk wel echt een plaatsje in uw boekenkast waard? In dit artikel laat Erik de Bruin zien hoe literaire critici daarover denken.
De boekenweek is sinds de jaren dertig van de vorige eeuw vaste prik in ieders literaire agenda. Hoogtepunt van het festijn vormt het boekenweekgeschenk. Het schrijven van het geschenk is een belangrijke literaire gebeurtenis en de uitverkoren auteur mag zich voor een week de ongekroonde keizer van
| |
| |
de Nederlandse letteren noemen. Aan het begin van de jaren tachtig stond het boekje er echter wat minder florissant bij dan vandaag de dag. Door de CPNB - de organiserende Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek - werden geschenken uitgegeven die volgens de critici nauwelijks door de beugel konden: een verzameling columns over televisie, een strip, een korte geschiedenis van de smartlap of enkele filosofische invallen van Wim Kan. Schrijvers die er wél toe deden werden - zelfs terwijl zij al bezig waren met de het treffen van de voorbereidingen - plotseling gecanceld. Zo zou Gerard Reve het geschenk van 1981 schrijven, maar werd aan de kant geschoven omdat het manuscript van de beoogde novelle - De vierde man - teveel (homo)erotische scènes zou bevatten. De ‘eer’ ging in dat jaar onverwacht naar Henri Knap. Twee jaar later - in 1983 - schoof de CPNB de reeds gecontracteerde Cees Nooteboom aan de kant, toen bleek dat de populaire Wim Kan zich ook graag aan de opdracht wijdde. De geloofwaardigheid van het geschenk was tanende, zag ook de CPNB, en in 1984 werd besloten dat het roer flink omgegooid moest worden. Vanaf dat jaar geen slecht gemikte tussendoortjes van B-auteurs meer, maar ‘echte’ literatuur van ‘echte’ schrijvers; het boekenweekgeschenk werd literair.
De eerste vrucht van dit nieuwe beleid werd De ortolaan van Maarten 't Hart (1984). Critici reageerden voor het eerst sinds jaren weer enthousiast op het geschenk en waren blij dat de magere jaren voorbij waren. Na 't Hart volgden kopstukken als Remco Campert, Hugo Claus, Cees Nooteboom (hij werd in ere hersteld), Hella Haasse, W.F. Hermans, Harry Mulisch en dit jaar Jan
| |
| |
Wolkers. Toch bestaat er onder critici de nodige scepsis over de jaarlijkse gelegenheidsuitgave van de CPNB. Hoewel de reacties na de ommekeer aanvankelijk positief waren, begon men zich allengs gereserveerder op te stellen ten opzichte van het medium ‘boekenweekgeschenk’. Het geschenk is - zoals de P uit CPNB doet vermoeden - een middel om het Nederlandse boek onder de aandacht van gewillige kopers te brengen. Economisch gewin en artistiek belang blijken volgens menig criticus echter moeilijk met elkaar te verenigen. In dit artikel zal worden weergegeven hoe sinds het eerste literaire geschenk van 't Hart in 1984 binnen de literaire kritiek consensus is ontstaan over de dubieuze status van het boekenweekgeschenk. Die status zal nader worden verklaard vanuit een cultuursociologisch kader.
| |
Om de winst
De Franse cultuursocioloog Pierre Bourdieu heeft veel geschreven over de relatie tussen economie en literatuur en de houding die de literaire kritiek ten opzichte hiervan aanneemt. Hij stelt zich de literaire wereld voor als een autonoom veld waarop zich - overeenkomstig met een voetbalveld - spelers bevinden, zoals de literaire critici. (Bourdieu 1989(1), pp. 171-173) Zoals bij ieder spel draait het ook binnen het literaire veld uiteindelijk om het behalen van de winst; een tweeledige winst. Omdat kunstwerken - de handelswaar binnen het veld - zich moeilijk laten uitdrukken in termen van geld, worden in de kunsthandel en de literaire kritiek de financiële belangen - het zogenaamde economisch kapitaal- ontkend en ook miskend. Kunst is
| |
| |
bij uitstek onbaatzuchtig en de activiteiten binnen het veld beperken zich dan ook in een strijd om legitiem symbolisch kapitaal: prestige, eer, macht en zeggenschap. (Bourdieu 1989(2), pp. 246-249)
Hoe meer symbolisch kapitaal je als deelnemer vergaart, hoe prominenter de plaats die je binnen het literaire veld inneemt en hoe meer invloed je hebt op het toekennen van literaire waarde aan een werk. Iedere keer als er een nieuw object (een nieuw boek of een nieuwe speler) aan het spel gaat meedoen, nemen de deelnemers de strijdpennen ter hand, gaan de onderlinge machtsverhoudingen verschuiven en ontstaat er een nieuwe literairkritische hiërarchie. (Bourdieu 1989(1), pp. 173-174) Een bekende manier om als speler een basisplaats te veroveren, is door het tonen van bekendheid met de regels van het spel en het overnemen van meningen die al eerder door anderen zijn geventileerd. ‘Een van de fundamentele vereisten om als een man of vrouw “van smaak” te gelden is het kunnen reproduceren van reeds getroffen keuzes.’ (Verdaasdonk geciteerd in Van Bastelaere, p. 48) Door de sociologische werking van het literaire veld ontstaat er geleidelijk consensus over ieder literair fenomeen; ook over het boekenweekgeschenk, een geschenk met een naar commercieel karakter.
| |
De eerste literaire proefmonsters
De eerste literaire novelle die in het kader van de boekenweek wordt geschreven is De ortolaan (1984) van Maarten 't Hart. Rob Schouten is de eerste recensent die het nieuwe boekenweekgeschenk bespreekt. Hij beschouwt het onmiddellijk als lokkertje van de CPNB; men hoeft er in die zin geen genade voor te hebben:
Het is niet behoorlijk om een gegeven paard in de bek te kijken, ik weet het, maar er zijn uitzonderingen op deze regel van goed gedrag. Blokjes kaas en bekertjes soep die je in een supermarkt krijgt aangeboden: consumeer ze met een keurende, peinzende blik. Gratis monsters van zeeppoeder en shampoo, knijp ze gerust kritisch leeg. Ook het jaarlijkse boekenweekgeschenk, een cadeautje van de Stichting voor de Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, valt niet onder de beleefdheidswetten. (Schouten 1984)
Ondanks zijn scepsis is Schouten, net zoals veel andere critici, tevreden met de keuze van Maarten 't Hart. De laatste jaren was het wat hem betreft ‘tranen met tuiten’, maar ‘gelukkig kon dit jaar een schrijver worden gevonden worden met wie men van Maastricht tot Staphorst vrede heeft en die bovendien - in tegenstelling tot Knap en Kan - niet alleen in de boekenweek opeens literatuur lijkt te zijn.’ (Schouten 1984) Een breuk met het verleden is met Maarten 't Hart een feit.
| |
| |
In de kritiek van de daarop volgende jaren zouden de eerste geschenken die op De ortolaan volgden - die van Campert, Minco, De Loo en Biesheuvel - worden beschouwd als vertegenwoordigers van het toe te juichen nieuwe beleid van de CPNB of - iets gematigder - als ‘een werk dat enerzijds tot de literatuur gerekend wordt, anderzijds gemakkelijk te consumeren is.’ (Anoniem 1986) Deze twee doelstellingen van de CPNB stuiten veel critici tegen de borst. Zij verdelen zich in twee kampen: een groep die de artistieke waarde van het geschenk hoog in het vaandel heeft staan en een groep die zich meer bekommert om de toegankelijkheid van het geschenk voor een grote groep. Dit blijkt uit verschillende reacties op de twee literair complexere geschenken van Hugo Claus en Cees Nooteboom.
| |
Mot over ontoegankelijkheid
Hugo Claus schreef in 1989 de novelle De zwaardvis, Cees Nooteboom verzorgde in 1991 Het volgende verhaal. Ten opzichte van eerdere bijdragen worden ze door de critici als ‘moeilijk’ bestempeld. De verhaallijnen zijn complexer en er zijn volop verwijzingen naar de klassieken. De moeilijkheidsgraad leidt tot twee soorten reacties. Deze lopen uiteen van lof aan de CPNB om te kiezen voor schrijvers die geen enkele concessie doen aan het te bereiken publiek tot een directe afwijzing ervan om hetzelfde argument. Jaap Goedegebuure toont zich gelukkig omdat de CPNB met Claus na jaren spelen op veilig eindelijk eens een ‘wat lastiger weg te lezen verhaal’ cadeau doet. ‘Wie bijvoorbeeld zonder enige geestelijke bagage aan de lectuur van De zwaardvis begint, ziet al minstens de helft van het genot teloorgaan.’ Hij spreekt over: ‘Een prachtige, niet gemakkelijk uit te putten novelle derhalve, een aanwinst voor het werk van de auteur en de hele Nederlandstalige literatuur.’ (Goedegebuure 1989) T. van Deel prijst Nooteboom twee jaar later omdat ook hij ‘zijn eigen kwesties is trouw gebleven’ en daar bovendien ‘speels mee omgaat’. Hiermee wordt het boekenweekgeschenk van 1991 volgens hem ‘een van de best denkbare boekenweekgeschenken’. (Van Deel 1991)
Tegenover veelvuldige positieve kritieken staat echter ook het verwijt dat deze geschenken te moeilijk zouden zijn voor de ‘doorsnee lezer’. Terwijl Goedegebuure zijn lof niet onder stoelen of banken schuiven, vraagt Jos Borré van het Vlaamse De Morgen zich af wie van de half miljoen lezers eigenlijk een boodschap heeft aan Claus’ Zwaardvis. (Borré 1989) In het Nederlands Dagblad doet Hans Werkman hetzelfde en hij bespreekt voor de geïnteresseerde leek het boekje tot in de details, want hij vindt Het volgende verhaal verder een geslaagde novelle, maar acht het ‘als boekenweekgeschenk te moeilijk’. (Werkman 1991) Reinjan Mulder noemt de novelle van Nooteboom ‘serieuze literatuur’, ‘op het provocerende af’. Hij moest het zelf twee keer lezen voordat hij het kon begrijpen. (Mulder 1991)
| |
| |
Kritieken op de twee tamelijk ingewikkeld geachte boekenweekgeschenken laten zien dat de ontoegankelijkheid van het geschenk tegenstrijdige opvattingen oplevert. Een criticus kan in zijn recensie op twee manieren optreden: als belangenbehartiger van de literaire waarde of als vertegenwoordiger van de beoogde lezers. Een literair hoogstaande novelle is niet onmiddellijk een goed boekenweekgeschenk en een goed boekenweekgeschenk is niet per se een hoogstaande novelle. Het hangt er bij het toekennen van een waardeoordeel maar net vanaf welke kritische school je vertegenwoordigt. Toch ontstaat er na verloop van een aantal boekenweekgeschenkjaren iets dat Bourdieu consensus zou kunnen noemen. Het is een onvervalste middenweg waarbij rekening wordt gehouden met zowel publiek als werk. Het boekenweekgeschenk wordt van zijn listige commerciële stekels ontdaan.
| |
Kriegsministerium
In 1990 - een jaar voor het verschijnen van Het volgende verhaal van Cees Nooteboom - merkte Carel Peeters al op:
De boekenweekgeschenken van de laatste jaren [...] zijn allemaal proeven van het vakmanschap van de schrijvers, maar tot hun beste werk behoren zij niet; het zijn varianten op hun belangrijkste thema. Hier is niets negatiefs mee bedoeld, want het zou een mirakel zijn wanneer zulke schrijvers uit een dergelijke opdracht te voorschijn zouden komen met iets ongekends. Het karakter van de opdracht weerhoudt hen ervan, ook al doen zij nog zo hun best. (Peeters 1990)
Opmerkelijk is natuurlijk dat Peeters hier een stukje kritiek uitspreekt over het boekenweekgeschenk in het algemeen en het geschenk opvat als autonoom literair genre. Het boekenweekgeschenk wordt beperkt door een omvang van maximaal 96 pagina's en de directeur van de CPNB zou graag zien dat het aantrekkelijk is voor zowel een leek als voor een expert. Het schrijven van een geschenk is schrijven met ‘beperkingen’. Het gevolg daarvan is dat het nooit meesterwerken kan voortbrengen, maar dat het toch een glimp van het meesterschap van de schrijver kan opvangen. Als een schrijver kwaliteit in huis heeft, kan hij zijn vakbekwaamheid als bij een meesterproef aan het publiek tonen. Peeters neemt de beperkingen voor lief; niet groots, maar wel vakmanschap.
Deze middenweg blijkt het literair kritische discours te gaan beheersen. Dat zien we als we een blik werpen op kritieken op het boekenweekgeschenk van 2004: Spitzen van Thomas Rosenboom. Het geschenk laat zien dat Rosenboom wederom een groot stilist is, maar hier dan in het klein, is de les die we uit verschillende recensies kunnen trekken: ‘Alles wat de sti- | |
| |
list Rosenboom uniek maakt, is in de novelle aanwezig, noodzakelijkerwijs in verkorte vorm’. Het boekenweekgeschenk biedt hiermee een ‘begincursus-Rosenboom’ (Peters 2004), want: ‘Boekenweekgeschenken plegen geen meesterwerken te zijn. Spitzen is dat ook niet, maar het is wel een vermakelijk verhaal dat af en toe laat gniffelen.’ (Max Pam 2004) Ofwel: ‘Thomas Rosenbooms sadistisch universum in een notendop.’ (Vullings 2004) Het boekenweekgeschenk als kleine blauwdruk van een oeuvre; een beknopte literaire compilatie. Het levert geen nieuw meesterwerk op, maar blijft toch een vakkundig relaas.
Over de aard van het boekenweekgeschenk bespiegelt Max Pam ironisch:
De Boekenweek is een traditie waarmee de boekverkopers met man en macht proberen de verkoop van boeken te stimuleren. Dat is een loffelijk streven, want als er meer boeken worden verkocht, is de kans aanwezig dat er ook meer boeken worden gelezen. Om dit doel te bereiken geeft de Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek een Boekenweekgeschenk uit, en sinds enige jaren ook een Boekenweekessay. [...] Nuttig, mooi, sympathiek. Jammer alleen van dat woord propaganda, dat mij altijd een beetje aan een Kriegsministerium doet denken. (Pam 2004)
In tegenstelling tot Rob Schouten noemt Max Pam het boekenweekgeschenk geen ‘leeg te knijpen proefmonster’, maar een beminnelijke opdracht van de CPNB voor zowel lezer als schrijver. Toch kan de recensent niet nalaten het geschenk een kleine nationaal-socialistische schop na te geven. Hiermee lijkt het boekenweekgeschenk een plaats binnen de Nederlandse letteren te hebben veroverd, maar om zijn propagandische karakter kunnen nog steeds gemakkelijke grappen worden gemaakt. Een behouden consensus is gevormd.
| |
Voor niets gaat alleen de zon op
Er zijn volgens Bourdieu twee soorten literatuur. Literatuur die direct succes nastreeft en literatuur voor op de lange termijn: bestsellers en klassiekers. De bestsellers worden geproduceerd door grote commerciële uitgeverijen, klassiekers door kleine onafhankelijke. De bestseller representeert economisch kapitaal, de klassieker symbolisch kapitaal. De bestseller maakt winst op korte termijn, de klassieker wil zijn economische winst pas opstrijken nadat het zijn symbolische waarde heeft bewezen. (Bourdieu 1989(2), pp. 264-269) Het boekenweekgeschenk neemt binnen deze twee polen een tussenpositie in. Enerzijds wordt het geschreven door een schrijver die tot de literaire canon behoort en dus in zekere zin de status ‘klassiek’ toegekend zou
| |
| |
kunnen krijgen. Anderzijds heeft het geschenk de ambitie om een grote groep mensen aan te spreken om daarmee zoveel mogelijk kopers naar de winkel te doen spoeden. Vanuit deze positie valt de ambivalente verhouding van critici te verklaren. Het door een gevestigde auteur geschreven boekenweekgeschenk streeft met zijn mega-oplage hetzelfde doel na als de bestseller. Symbolisch kapitaal en economisch kapitaal lopen op een onnavolgbare wijze door elkaar heen. Een criticus kan daarom weinig met het geschenk, want hij koestert waardering voor een auteur, maar wantrouwt de verschijningsvorm. Hij trekt zijn wenkbrauwen op zoals de filmliefhebber deed toen een aantal jaar geleden de Godfather-trilogie cadeau werd gedaan bij de aankoop van een paar kratten bier.
Dat het medium boekenweekgeschenk een schaduw werpt op de veronderstelde kwaliteit van het boek, blijkt als we ons richten op Duitsland. In tegenstelling tot in Nederland werd het boekenweekgeschenk van Cees Nooteboom daar een daverend succes. ‘Maar ja, daar moesten ze er dan ook voor betalen’, merkt Rob Schouten in een recensie uit 1995 lacherig maar terecht op. Dezelfde novelle herleefde in den vreemde in een nieuwe context, ontdaan van de economische waas. Hetzelfde boek krijgt in een andere verschijningsvorm een compleet andere lading. Bovendien zit er nog een eye-opener in de spitsvondigheid van Schouten. Hij impliceert dat de koppeling tussen de symbolische en de economische waarde ook op een andere manier averechts werkt en dat binnen de kritiek het idee een rol speelt dat men voor kunst in de buidel moet tasten. Hoeft men er niet voor te betalen, dan devalueert ook de symbolische waarde van het kunstwerk. Het is voor de CPNB het overwegen waard om het boekenweekgeschenk eens aan te bieden als luxe-editie in een kleine oplage tegen een gereduceerd tarief. Wellicht stijgt de waardering evenredig met de prijs.
Erik de Bruin is redacteur van Vooys. Hij studeert aan de Universiteit Utrecht en aan de Universiteit van Amsterdam. Hij volgt daar respectievelijk de masters Nederlandse literatuur en Redacteur/editor. Dit artikel is gebaseerd op zijn bachelorwerkstuk voor de opleiding Nederlands aan de Universiteit Utrecht.
| |
| |
| |
Literatuur
[Anoniem], ‘De waarheid als gal’. In: Trouw, 13-03-1986. |
Dirk van Bastelaere, ‘De making van een Faverey’. In: Dirk van Bastelaere, Wwwhhooosshhh. Over poëzie en haar wereldse inbedding. Nijmegen 2001, p. 43-70. |
Jos Borré, ‘Een klus voor Paul Claes’. In: De Morgen, 17-03-1989. |
Pierre Bourdieu, ‘Enkele eigenschappen van velden’. In: Pierre Bourdieu, Opstellen over smaak habitus en het veldbegrip. Amsterdam 1989(1), p. 171-178. |
Pierre Bourdieu, ‘De produktie van geloof’. In: Pierre Bourdieu, Opstellen over smaak habitus en het veldbegrip. Amsterdam 1989(2), p. 246-283. |
T. van Deel, ‘Socrates’ reis naar de onderwereld.’ In: Trouw, 07-03-1991. |
Jaap Goedegebuure, ‘Moedig cadeau’. In: Haagse Post, 18-03-1989. |
Reinjan Mulder, ‘Socrates in Lissabon: Boekenweekgeschenk Nooteboom en Lieve Joris’. In: NRC Handelsblad, 01-03-1991. |
Max Pam, ‘Oh! là! là’. In: HP/De Tijd, 05-03-2004. |
Carel Peeters, ‘Verzeild in een familiedrama: Het ‘Sterremeer’. In: Vrij Nederland, 17-03-1990. |
Arjan Peters, ‘Een echte, fijne Rosenboom’. In: De Volkskrant, 10-03-2004. |
Rob Schouten, ‘De jaargetijden van de liefde’. In: Trouw, 08-03-1984. |
Rob Schouten, ‘Knal met het effect van een sisser’. In: Trouw, 10-03-1995. |
Jeroen Vullings, ‘Twaalf centimeter lang.’ In: Vrij Nederland, 13-03-2004. |
Hans Werkman, ‘Het volgende verhaal is rond’. In: Nederlands Dagblad, 05-03-1991. |
|
|