Vooys. Jaargang 23
(2005)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||
Waarom de eenhoorn en de leeuw samen zingen
| |||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||
lyriek, brengt Buis tot stand in zijn reis door de wereld van de romanpersonages. Langs de droeve noten van de Ridder met de Doedelzak, de ballades van de Dame met de Eenhoorn en de liefdeszangen van de Schone Ridder.
In de eerste helft van de dertiende eeuw schreef de Franse dichter Jean Renart zijn Roman de la Rose ou de Guillaume de Dole. Bijzonder aan deze roman is dat de dichter het verhaal op verschillende plaatsen onderbreekt met liederen. Hij combineert twee verschillende vormen van poëzie: een narratieve en een lyrische. In de proloog van de roman plaatst hij de begrippen ‘lezen’ en ‘zingen’ tegenover elkaar. Hij laat hiermee zien dat hij zich realiseert dat hij in feite een nieuwe literaire techniek heeft uitgevonden: het interpoleren van biaus chans in een verhaal. Volgens de auteur zorgen deze ‘mooie liederen’ ervoor dat de roman zich niet alleen onderscheidt van andere teksten, maar hem er zelfs superieur aan maakt. Immers, je kunt deze roman niet alleen lezen; het is ook mogelijk om er liederen uit te zingen:
Ce sachiez de fi et de voir,
Bien a cist les autres passez;
Ja nuls n'iert de l'oïr lassez,
Car, s'en vieult, l'en i chante et lit,
Et s'est fez par si grant delit
Que tuit cil s'en esjoïront
Qui de chanter et lire l'orront,
Qu'il lor sera nouviauz toz jors.
(vv. 16-23)
Voorwaar, weet dat,
hij hierom anderen voorbij streeft;
nooit zal iemand moe worden om ernaar te luisteren,
want, indien men wil, kan men eruit lezen en zingen
en zo zal hij voor zoveel genot zorgen,
dat diegenen er plezier aan beleven,
die eruit zullen lezen en zingen,
omdat hij voor hen altijd nieuw zal zijn.
Jean Renart verklaart daarna vrijwel meteen het doel van de aanwezigheid van de liederen. Het is hem ten eerste om hun ramembrance te doen: de herinneringsfunctie. Lyrische poëzie was immers voornamelijk een oraal genre: men leerde de liederen en de melodie uit het hoofd. De liederen dienen daarnaast ter verfraaiing van de roman. De literaire techniek van Jean Renart genoot volop navolging. Hij is in de dertiende, veertiende en vijftiende eeuw populair geweest onder Franse dichters, getuige de ongeveer zeventig overgeleverde teksten waarin hij in meerdere of mindere mate wordt toegepast. Een van deze teksten is de Roman de la dame à la licorne et du biau chevalier au lion, een anonieme tekst uit het begin van de veertiende eeuw. Deze roman, die aan ons is overgeleverd in slechts één manuscript, fr. 12562 uit de Bibliothèque nationale de France te Parijs, bevat vijftien ballades, zeven rondelen, een balletteGa naar eind1, een complainteGa naar eind2 een allegorisch ditGa naar eind3 en een brief die, in tegenstelling tot de | |||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||
rest van de roman, geschreven is in proza. Ook al zijn deze laatste twee niet bedoeld om gezongen te worden; de roman is een goed voorbeeld van een verhalende tekst die wordt onderbroken door lyrische passages. Aangezien de dichter niet, zoals Jean Renart, expliciteert waarom hij de liederen heeft ingevoegd, dient zich de vraag aan wat de functie van de liederen precies is. Die vraag zal ik in dit artikel proberen te beantwoorden. Daartoe zal ik eerst het begrip ‘geïnterpoleerde lyriek’ nader uitleggen. De analyse die zal volgen is deels gebaseerd op het model van Jane H.M. Taylor (1990), dat ik eerst kort zal introduceren. Tot slot zal ik, na een korte algemene inleiding op de Roman de la dame à la licorne, de geïnterpoleerde lyriek uit deze roman en haar functies bespreken. | |||||||||||||||||||
Geïnterpoleerde lyriek: een definitieHet corpus van teksten met geïnterpoleerde lyriek is zeer divers. We komen bijvoorbeeld zowel teksten in vers als in proza tegen en zowel dits als romans. Ook de vormen van de interpolaties zijn zeer uiteenlopend: alle lyrische genres komen voor, zoals rondelen, chansons d'amourGa naar eind4 en ballades. Maureen Barry McCann Boulton constateert in haar studie The song in the story (1993) dat we, gezien deze diversiteit, eerder van een literaire techniek moeten spreken dan van een specifiek literair genre. Op basis van haar studie kan het procédé van de geïnterpoleerde lyriek worden omschreven aan de hand van een aantal kenmerken. De incorporerende tekst en de lyriek die daarin voorkomt, kunnen we beschouwen als twee op zichzelf staande taaluitingen, terwijl ze daarnaast samen één taaluiting vormen tussen de dichter en zijn publiek. We moeten ons vervolgens afvragen wie de spreker is van het verhaal en wie de spreker is van de interpolaties. Hebben we te maken met één en dezelfde spreker of zijn er meerdere aan het woord? Jean Froissart zegt in zijn Dit dou Florin bijvoorbeeld dat hij in zijn Roman de Meliador het gehele lyrische oeuvre van de hertog Wenceslas van Brabant heeft verwerkt. Maar het komt ook voor dat een auteur werken van anonieme dichters verwerkt, of dat hij de naam niet noemt van de dichter die hij citeert. Tot slot kunnen citaten fragmentarisch zijn. Deze mogelijkheden beïnvloeden het functioneren van het procédé echter niet. Boulton zegt dan ook: ‘The heart of the device thus seems to lie less in quotation or in borrowing than in combining genres’. (Boulton, 1993, p.2) En dat is het tweede kenmerk van het procédé: er is sprake van twee verschillende vormen van taalgebruik die gecombineerd worden en die behoren tot twee verschillende registers, waardoor er een écart, een afstand, tussen ontstaat, zoals Anne Ladd opmerkt in haar proefschrift Lyric Insertions in Thirteenth-Century French Narrative (1973). Met ‘verschillende registers’ wordt bedoeld dat de interpolaties verschillen van de hun omringende tekst omdat ze bijvoorbeeld een ander metrum, een verschillend rijmschema of een afwijkende temporaliteit hebben. (Boulton, 1993), p. 5) Zo heeft een verhaal een lineair karakter: het is een serie gebeurtenissen met een begin en een einde, meestal verteld in dederde persoon en de verleden tijd. Daarentegen speelt een lyrisch gedicht zich meestal af in de tegenwoordige tijd. De dichter, sprekend in de eerste persoon, richt zich vaak rechtstreeks tot het publiek. Het stuk concentreert zich op een bepaald ogenblik en heeft geen begin- en eindpunt die van elkaar gescheiden worden door een tijdsduur. | |||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||
Een analysemodelMen kan de literaire techniek van de lyrische interpolatie op verschillende manieren benaderen. De analyse van Boulton is gebaseerd op het analysemodel zoals Jane H.M. Taylor (1990) dat heeft voorgesteld en dat ik nu kort zal bespreken. Mijn analyse van de Roman de la dame à la licorne zal dit model als uitgangspunt nemen. Het model van Taylor is gebaseerd op het werk van de Franse literatuurtheoretici Jean Genette en Roland Barthes, die zich op hun beurt weer hebben laten inspireren door het werk van Roman Jakobson. De kern ervan wordt gevormd door de vertelinstantie. Jakobson gebruikt de termen destinateur en destinataire respectievelijk voor de zender en de ontvanger van een boodschap. Als de boodschap een literaire tekst is, dan is de zender daarvan de verteller - afgezien van het onderscheid tussen verteller en auteur. De twee-eenheid destinateur/destinataire is onder te verdelen in een narrateur/narrataire en een scripteur/scriptaire. Deze hebben ieder een eigen functie. De narrateur brengt de inhoud van het verhaal over naar zijn ontvangende tegenhanger, de narrataire. De scripteur communiceert met zijn tegenhanger, de scriptaire, over de vorm van het verhaal. Aan de ene kant gaat het dus meer om de vraag in hoeverre een interpolatie belangrijk is voor de inhoud of het verloop van het verhaal. Aan de andere kant is het van belang om te bekijken in hoeverre de vorm van een interpolatie van belang is voor de betekenis en de functie ervan in het verhaal. Op basis van bovenstaande tegenstellingen, stelt Taylor een model voor. In dit model is het mogelijk een interpolatie op een schaal te plaatsen met twee uitersten. Op het ene uiterste opereren de auteur en zijn publiek uitsluitend als narrateur/narrataire en zijn de interpolaties geheel geïntegreerd in het verhaal: hun lyrische vorm is toeval en zonder functie en daarom als interpolatie betekenisloos. Op het andere uiterste opereren de auteur en zijn publiek uitsluitend als scripteur/scriptaire. Hier is de vorm van de lyriek betekenisvol; sterker nog: de vorm is de boodschap. De enige reden dat het lied is ingevoegd, is haar afwijkende vorm. Uiteraard doen deze twee gevallen zich alleen maar in theorie voor. Immers, elke boodschap bestaat uit zowel een vorm of code en een inhoud of referent. Toch is het op deze manier mogelijk de interpolatie te definiëren naar de mate waarop de interpolatie een functie heeft. (Taylor, 1990, p.543) Wat verder belangrijk is in dit model, is de vraag wie de boodschap overbrengt. Aan het ene uiterste van het model, waar het vooral om de vorm van het lied gaat, is het geen probleem als niet helemaal duidelijk is uit wiens mond het lied komt. Daarentegen moet het, als het vooral om de inhoud van het lied gaat, wél duidelijk zijn wie het zingt. Het kan de verteller van het verhaal zijn of een personage. Tot slot is het volgens Taylor van belang om te kijken naar de context van een interpolatie. Wat zijn de gebeurtenissen die voorafgaan aan en volgen op een lied? Als het lied gezongen wordt door een personage, hoe belangrijk is dan de rol van dat personage in het verhaal? Wordt het lied bijvoorbeeld gezongen door de hoofdpersoon of door een figurant? | |||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||
De Roman de la dame à la licorne et du beau chevalier au lionVoordat ik inga op de geïnterpoleerde lyriek in de Roman de la dame à la licorne, zal ik eerst ingaan op een aantal andere aspecten van de roman. Dit is van belang om de relatie tussen het verhaal en de lyriek te kunnen bepalen. De dichter van de roman wil laten zien hoe geliefden zich horen te gedragen. Hij schrijft een ideaal voor dat kan worden omschreven als een vereniging van het hoofse ideaal en de christelijke ethiek. De laatste verzen van de roman laten wat dat betreft niets te raden over:
Et pour leur vie recorder
Me prist talent de le rimer
Et pour moustrer ensegnement
Que doivent fere li ament;
Car qui d'amour bien voet joïr,
A tout pechié il doit fuïr,
Et qui ce visce bien esloigne,
A boine fin vient sa besogne.
(vv. 8562-8569)
En om over hun leven te kunnen vertellen
wilde ik het op rijm zetten
en om te laten zien
wat geliefden horen te doen;
want wie van zijn liefde wil genieten,
moet vluchten voor elke zonde,
en van wie zich verre van ondeugden houdt,
komt de zaak tot een goed einde.
Een tweede, meer impliciet doel van de dichter was, om met deze roman het publiek niet alleen iets te leren, maar ook te vermaken. Hij wilde een vorm van entertainment bieden, waarbij het publiek vooral niet te veel hoefde na te denken, vergelijkbaar met de twintigste-eeuwse actiefilms, soapseries of boeketromans. Dit resulteert in een verhaal dat bol staat van spannende veldslagen, sprookjesachtige gebeurtenissen en wonderlijke ontmoetingen zoals die in veel middeleeuwse ridderromans voorkomen. Invloeden van het oeuvre van de Franse twaalfde-eeuwse dichter Chrétien de Troyes en de allegorische literatuur zijn herkenbaar. Maar er komen ook fantastische elementen in voor en de roman heeft hier en daar zelfs een komische noot. Kortom, de tekst getuigt van diversiteit en draagt de kenmerken van een pastiche, een imitatie van vroegere werken die populair waren bij het publiek van de veertiende eeuw. Vandaar dat de indruk ontstaat dat de dichter niet alleen zijn best lijkt te doen om zijn publiek iets te leren, maar zeker ook om het te behagen. De roman valt uiteen in twee delen. Het eerste beslaat de eerste 564 verzen van de roman. In tegenstelling tot de rest, geschreven in octosyllaben, bestaat dit deel uit decasyllaben. Ook komen er andere personages in voor dan in het tweede deel. Alleen de Dame à la licorne - de Dame met de Eenhoorn - komt in beide delen voor. Ze is de adembenemend schone dochter van de Koning van Friesland en getrouwd met met Privé Dangier. In het eer- | |||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||
ste deel gaat het om twee ridders die op haar liefde uit zijn: de Ridder met de Doedelzak en de Ridder met de Krekel. Echter, hun pogingen stranden omdat ze slechts middelmatige ridders zijn. In deel twee verschijnt de Schone Ridder ten tonele. Deze zweert plechtig eeuwige trouw aan de Dame met de Eenhoorn. Deze eed vormt het begin van hun liefde. Hierdoor geïnspireerd gaat de Schone Ridder op avontuur, vastbesloten om grootse daden te verrichten ter meerdere glorie van zijn dame. Tijdens een toernooi ontmoet hij Privé Dangier. Hij sluit vriendschap met deze al wat oudere man en wordt vervolgens vaak bij hem thuis uitgenodigd. Dit komt de Schone Ridder niet bepaald slecht uit, want zo kan hij zijn geliefde vaak ontmoeten. Helaas voor hen worden de geliefden verraden en de Schone Ridder ziet zich gedwongen de wijk te nemen. Op zijn zwerftochten ontmoet hij dan de Chevalier Fée, de Feeridder. Deze wordt de trouwe boodschapper van de twee geliefden. Uiteindelijk keert hij naar Friesland terug. Daar wordt bij een klooster een toernooi gehouden, dat gewonnen wordt door de Schone Ridder: hij wordt door de aanwezige dames verkozen tot beste ridder van het toernooi. Hierna verschijnt de Dame met het Stekelvarken aan het hof van de Koning van Friesland. Zij draagt de aanwezige ridders op om naar een land genaamd Terre de Labour te gaan om een eind te maken aan de daar heersende betoveringen. Uiteindelijk wordt de heerser van het gebied verslagen door de Schone Ridder. Vervolgens keert het hele gezelschap huiswaarts. Alleen de Schone Ridder verkiest om nog even te blijven, zodat hij wat kan rusten en zijn wonden te laten genezen. Hierop grijpt een rivaal van de Schone Ridder, de Ridder met het Gouden Hoofd, zijn kans: hij ontvoert de Dame met de Eenhoorn en verspreidt het gerucht dat ze dood is. Als dit nieuws de Schone Ridder bereikt, valt hij ten prooi aan een aanval van gekte. Genezen door de Feeridder bevrijdt de Schone Ridder de Dame met de Eenhoorn met behulp van zijn leeuw. Om te kunnen ontsnappen uit het kasteel van de Ridder met het Gouden Hoofd, steken ze, hij gezeten op de rug van zijn leeuw en zij gezeten op de rug van haar eenhoorn, de kolkende rivier over die het slot omringt. Het verhaal eindigt met een groot feest. Tijdens dit feest worden de geliefden gekroond tot beste ridder en mooiste dame van de hele wereld. | |||||||||||||||||||
De lyriek in de Roman de la dame à la licorneLaten we nu eens kijken naar de lyriek in de roman. In de eerste plaats is het zo dat die niet gelijkmatig over het verhaal verdeeld is. De roman telt 8575 verzen en in totaal 27 interpolaties. Hiervan bevinden negentien stukken, dus meer dan tweederde, zich voor vers nummer 4000. Daarnaast komen de meeste interpolaties in groepen voor. Zo'n groep telt over het algemeen tussen de twee en vier liederen, meestal gescheiden door een tiental verzen. Deze distributie kan verklaard worden als we naar de relatie tussen het verhaal en de lyriek kijken. Zoals gezegd bestaat het verhaal uit twee delen. In het eerste deel komen twee personages voor die in totaal drie liederen zingen, namelijk de twee ridders die om de liefde van de Dame met de Eenhoorn wedijveren. Het tweede deel van de roman kent drie andere zangers: de Dame met de Eenhoorn (zij neemt in totaal tien liederen voor haar rekening), de Schone Ridder (dertien | |||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||
Afbeelding uit de serie ‘La dame a la licorne’, Musée National du Moyen Age in Parijs.
illustratie Jannemieke Oostra
liederen) en de Ridder met het Gouden Hoofd (één lied). Schematisch ziet het verloop van het eerste gedeelte van de roman er zo uit:
Natureingang - introductie Dame met de Eenhoorn (DE) en Ridder met de Doedelzak (RD), die ongelukkig is - lied RD - avonturen van RD - introductie van Ridder met de Krekel (RK) - list van RD; RK gelooft dat DE hem bedrogen heeft - lied RK - DE wijst RD af - lied RD.
Het eerste lied wordt door de Ridder met de Doedelzak gezongen omdat hij zo ongelukkig is omdat de dame die hij liefheeft zo ver weg woont. Het tweede lied wordt gezongen door de Ridder met de Krekel die denkt dat hij bedrogen is door de Dame met de Eenhoorn. Het laatste lied wordt gezongen door de Ridder met de Doedelzak nadat de Dame hem heeft weggestuurd. In al deze gevallen is het malheur van de zanger de inspiratie van de liederen; ze volgen dan ook direct op de gebeurtenis die het leed veroorzaakt. Kijken we naar het tweede deel van de roman, dan krijgen we de volgende schematische weergave van het verhaal:
Eed/begin van de liefde tussen DE en de Schone Ridder (SR) - vier liederen - toernooi/ontmoeting SR en Privé Dangier/ontmoeting geliefden - twee | |||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||
liederen - verraad - twee liederen + dit - avonturen SR - lied- ontmoeting met Feeridder (FR) - brief + lied - avonturen SR/ontmoeting keizer Frederik - vier liederen - avonturen van SR - lied - terugkeer in Friesland/feest - lied - liefdesnacht - twee liederen - toernooi/avonturen in Terre de Labour/ontvoering en bevrijding DE - twee liederen- avonturen SR - lied- epiloog
Eén lied wordt dus door de Ridder met het Gouden Hoofd gezongen. Dit lied maakt deel uit van een uitwisseling van ballades tussen de Schone Ridder en de Dame met de Eenhoorn. De Schone Ridder stuurt haar twee strofen van een ballade waarvan de Dame de derde componeert. Ook stuurt ze een ballade mee van de Ridder met het Gouden Hoofd, en haar antwoord daarop - afwijzing. De overige liederen vormen vijf groepen, die elk gerelateerd zijn aan een gebeurtenis in het verhaal. De eerste groep volgt direct op de eed die het begin van de liefde tussen de Dame en de Schone Ridder vormt. De tweede als de twee geliefden elkaar weer ontmoeten nadat de Schone Ridder op avontuur is geweest. De derde groep is geïnspireerd op de gedwongen scheiding van de geliefden. De vierde groep volgt op de enige nacht die de geliefden samen doorbrengen en de vijfde is geïnspireerd op de vreugde van de geliefden nadat de Schone Ridder de Dame uit de handen van de Ridder met het Gouden Hoofd heeft gered. Het laatst overgebleven lied vormt het einde van een brief in proza. De liefde vormt dus het voornaamste motief van de lyriek in de Roman de la dame à la licorne; zowel de ongelukkige liefde van de twee ridders aan het begin van de roman als de liefde tussen de twee hoofdpersonen. Dit is ook de verklaring van de ongelijkmatige verdeling van de liederen over de roman: de passages waarin de liefde een rol speelt, worden, vooral in de tweede helft van de roman, afgewisseld met opeenvolgende episodes waarin de Schone Ridder de wonderlijkste avonturen beleeft en de liefde naar de achtergrond verdwijnt. Maar in hoeverre zijn de liederen werkelijk geïntegreerd in het verhaal? En in hoeverre is hun vorm toevallig of betekenisvol? Taylor (1997) geeft aan dat gekeken moet worden wat het belang is van een zanger in het verhaal. Dat is hier vrij duidelijk: we hebben in alle gevallen te maken met in meer of mindere mate belangrijke personages. 23 van de in totaal 27 interpolaties worden zelfs gezongen door de twee hoofdpersonen, de Dame met de Eenhoorn en de Schone Ridder. De andere zangers zijn allemaal concurrenten van de Schone Ridder en spelen dus ook een rol in het liefdesverhaal: het zijn geen figuranten. We kunnen dus zeggen dat alle liederen thuishoren aan de ‘referentiële’ kant van de schaal van Taylor. Het is nu mogelijk, door ook de contexten van de liederen te bekijken, de functies van de lyriek nader te bepalen. Ten eerste kan een lied fungeren als expliciete boodschap tussen twee personages binnen het verhaal. Dit is het geval wanneer wordt aangegeven wie de begunstigde is. Deze boodschap vertoont zich in twee vormen: het kan gaan om een soort liefdesbrief of om een amoureuze dialoog, afhankelijk van de vraag of de twee personages in elkaars nabijheid zijn. Ik geef van beide gevallen een aantal voorbeelden. Het eerste lied dat de Schone Ridder zingt, wordt voorafgegaan door de volgende verzen: | |||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||
Lors regarda en souspirant
Sa dame et dist maintenant
(vv. 856-57)
Toen keek hij zuchtend
zijn dame aan en zei nu
Hieruit blijkt duidelijk dat hij het lied dat hierop volgt zingt, terwijl hij de Dame met de Eenhoorn aankijkt. Bij een andere gelegenheid beantwoordt de Dame een lied van de Schone Ridder met de volgende regels:
Tres bel et bon sur toute creature,
As vus me renc, sans james departir;
Car en vous maint sens, loiauté, mesure,
N'en vus loant ne poroie mentir,
Si con m'est vis, et pour ce assentir
Me voel a vous; car je me senc ciertainne,
Que vostre beauté est seur toute[s] souverainne.
(vv. 872-78)
Zo mooi en goed, verheven boven elk schepsel,
ik geef me aan u, zonder u ooit te verlaten;
want u herbergt verstand, trouw en mesure,
nimmer zal ik kunnen liegen door u te prijzen,
zo schijnt het mij toe en daarom
wil ik me aan u binden want ik voel me er zeker van,
dat uw schoonheid verheven is boven alle andere.
Ook hier blijkt uit de context dat het om een soort dialoog gaat, want de Dame kijkt de Ridder aan terwijl ze zingt:
Doucement la dame regarde
Le chevalier(...)
(vv. 866-67)
Vertederd kijkt de dame
de ridder aan (...)
De Dame richt zich ook direct tot de Ridder, zoals het gebruik van de persoonlijk voornaamwoorden vus of vous (‘u’) en van het bezittelijk voornaamwoord vostre (‘uw’) laat zien. Als de geliefden door omstandigheden niet bij elkaar kunnen zijn, acteert de Feeridder als een soort TPG Post avant la lettre. Maar ook wanneer de Feeridder nog niet in beeld is, componeert de Schone Ridder al een dit om het naar zijn geliefde te sturen. Dat blijkt uit de voorafgaande verzen:
Maintenant par merancolie
Sous un arbre s'e[s]t arrestés
Et li est prise volentés,
| |||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||
Qu'a sa dame envoiera
Un dit pour li que il fera.
(vv. 1348-52)
Nu uit melancholie
ging hij onder een boom zitten
en hij kreeg zin om,
aan zijn dame een dit te zenden
dat hij zou maken.
Later stuurt hij haar een brief, waarin hij haar onder andere uitlegt dat hij de Feeridder ontmoet heeft en dat die hun zal helpen: Mes, ma tres douce dame, je apperchoic orrendroit, que Diex vus ainme et moi encore plus; car, ma tres douce dame il li a plëu a moy avoir envoié ce message, et c'est un Chevaliers Faés, qui set les volentés et pensees des gens, liquels du tout s'est offers a faire toute la volenté de vus et de moy sans point de deffaut. (vv. 2079-84) Deze brief wordt afgesloten met een rondeel, waarvan dit het refrein is:
Quant dire adieu me covi[e]nt,
Douce dame, que ferai?
(vv. 2117-18)
Wanneer ik u vaarwel moet zeggen,
lieve dame, wat moet ik dan beginnen?
Een tweede functie die door de lyriek vervuld wordt, is die van het uiten van gevoelens. Het gaat hier om de liederen waarvan de begunstigde niet wordt gespecificeerd: de expressieve monolgen. Zo uit de Dame met de Eenhoorn haar leedgevoelens in een complainte:
Ha! Amours a vus mi doi plaindre
De male bouche, qui fait maindre
Mon coer de moi si tres lointain.
(vv. 2849-51)
Ach, (God van de) Liefde bij u moet ik mij beklagen
over de boze tongen
die ervoor zorgen
dat mijn hart zo ver bij mij vandaan verblijft
| |||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||
Natuurlijk is het zo dat de Dame zich richt tot de God van de Liefde. Zo lijkt deze interpolatie een onderdeel van een dialoog te zijn, maar aangezien de God van de Liefde een abstracte persoon is, en bovendien niets terug zegt, kunnen we niet spreken van een boodschap tussen twee personages en gaat het hier dus om een monoloog. Een andere categorie liederen dient niet in de eerste plaats de emotionele beschrijving, maar voornamelijk de structurerende functie. De reden hiervoor is hun bijzondere context: ze worden gezongen en/of gecomponeerd terwijl de zanger zich te paard verplaatst. Frank Willaert (1992) kwalificeert dit soort taferelen als topos: ‘en toch is de Franse verhalende literatuur van de middeleeuwen zo dicht met zingende ridders te paard bevolkt, dat we gerust van een topos mogen spreken’. (Willaert (1992, p. 109) In de Roman de la dame à la licorne markeren deze taferelen een verandering van plaats en de daarmee overgang van de ene episode naar de andere. Zoals wanneer de Schone Ridder na een gevecht met een reus weer op weg gaat:
Or s'en va li Beaus Chevaliers
Tous seus, pensant sur son destrier
A sa dame, que il tant ainme.
De soi esjoïr molt se painne,
Et pour la douce ramembrance
A haut[e] vois son chant conmance.
(vv. 1828-33)
Nu gaat de Schone Ridder op weg
gezeten op zijn paard, denkend aan
zijn Dame, die hij zo bemint.
Hij doet zijn best zichzelf op te vrolijken
en om de zoete herinnering op te roepen
begint hij met luide stem te zingen.
Wanneer het lied afgelopen is, is de Schone Ridder bij een woud aangekomen en ontmoet hij de Feeridder. Nog duidelijker is de overgangsfunctie van een ander lied. In deze ballade bezingt de Schone Ridder, terwijl hij in gezelschap naar Friesland reist, de schoonheid van de Dame met de Eenhoorn. Meteen daarop volgen de verzen:
Ainssi chevauchent en baudour
N'en ville ne firent sejour
Tant que en Frise sont venu.
(vv. 5185-87)
Zo reden zij in vreugde,
in geen enkele stad hielden ze halt
tot ze in Friesland waren aangekomen.
In deze regels is sprake van verdichting: over de reis naar Friesland wordt verder niks gezegd; hij wordt alleen samengevat door middel van de melding dat ze nergens stopten. Tot zover hebben we het gehad over de functies die de liederen hebben | |||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||
binnen het verhaal. Daarnaast hebben de liederen ook een poëtische functie: het feit dat het liederen zijn, is betekenisvol. Ook al vervult de lyriek een rol in het verhaal, zijn het niet louter verhaalelementen. Ten eerste was de lyriek, gezien de notenbalken die in het manuscript zijn aangetroffen, bedoeld om echt gezongen te worden. Ook de structurele functie van de liederen geeft aan dat het performatieve aspect van de lyriek niet onderschat dient te worden: de dichter had zich ook tevreden kunnen stellen door te zeggen dat er een verandering van plaats is. In plaats daarvan vond hij het op een aantal plaatsen nodig om een lied in te voegen en legt hij het accent op het theatrale aspect van de roman, wat de impact ervan op het publiek vergroot. Hierdoor krijgt de liefde tussen de hoofdpersonen een extra dimensie. Ten tweede wordt deze liefde, doordat ze ‘gevierd’ wordt met liederen, oprechter. Doordat de geliefden liederen componeren waarin ze hun gevoelens uiten, concretiseren ze hun liefde niet alleen, maar tonen ze als echte hoofse dichters ook hun oprechtheid: als ze niet geïnspireerd waren door de liefde, zouden ze nooit in staat zijn geweest liederen te componeren. De volgende passages onderstrepen nog eens dat oprechte liefde de inspiratiebron is voor de lyriek, zowel voor wat betreft de Schone Ridder:
Trop doucement conmenchié a
Unne canchon, que tost ot fete;
Car vraie amour du tout l'afete.
(vv. 924-26)
Heel liefdevol begon hij
een lied, dat hij gauw af had;
want het werd in z'n geheel door echte liefde geïnspireerd.
als voor de Dame met de Eenhoorn:
Tost unne autre en la fachon
En present elle controuva
Qu'amours [tost] aprise li a.
(vv. 3748-50)
Snel en op dezelfde wijze
componeerde ze nu een ander [lied]
dat de liefde haar had ingegeven.
| |||||||||||||||||||
ConclusieDe centrale vraag van dit stuk is wat precies de functies zijn van de geïnterpoleerde lyriek in de Roman de la Dame à la licorne et du beau chevalier au lion. Met behulp van het model van Taylor heb ik gekeken naar de personages die de liederen zingen, de distributie van de lyriek over de roman en tenslotte naar de context van de liederen. Uiteindelijk kunnen we in totaal vijf functies onderscheiden. De eerste drie zijn functies binnen het verhaal. De lyriek fungeert als liefdesbrief of amoureuze dialoog en structureert op sommige plaatsen het verhaal. Buiten het verhaal om fungeert de lyriek ook | |||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||
nog eens als decoratie: ze zorgt ervoor dat het publiek dieper geraakt wordt door het ontroerende liefdesverhaal van de Dame met de Eenhoorn en de Schone Ridder met de Leeuw. Daarnaast onderstreept ze de oprechtheid van deze liefde. Dit past geheel in het liefdesideaal dat de dichter voorschrijft: zolang men niet zondigt en oprecht is, heeft de liefde bestaansrecht. De lyriek zorgt ervoor dat deze boodschap nog krachtiger wordt overgebracht. Martijn Buis rondde in 2004 aan de Vrije Universiteit zijn studie Franse taal- en letterkunde af. Dit artikel is een bewerking van zijn doctoraalscriptie Pourquoi la licorne chante avec le lion. Une étude des insertions lyriques dans le ‘Roman de la Dame à la licorne et du beau chevalier au lion’ et de leurs fonctions. | |||||||||||||||||||
Literatuur
|
|