Uit de kast!
In de rubriek Uit de kast! biedt Vooys gerenommeerde personen uit de wereld der letteren de gelegenheid om hun passie voor een werk uit eigen boekenkast over te brengen. In deze nieuwe aflevering vertelt Ton Anbeek - als hoogleraar Moderne Letterkunde verbonden aan de Universiteit Leiden en schrijver van het bekende boek Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur 1885-1985 - over zijn herinneringen aan een bekende reeks uit zijn jeugd: de Ooievaars.
Bestaan ze nog, die goeie ouwe Ooievaars? In de jaren vijftig en zestig maakten ze een onmisbaar deel uit van het boekenbezit dat door scholieren en studenten werd opgebouwd. Eén gulden en vijfenveertig cent kostten ze. Uitgever Bert Bakker kon ze zo goedkoop op de markt brengen omdat de ouders van de jonge kopers zich vermaakten met de delen waarmee de reeks in 1954 begon, De commissaris vertelt en De commissaris vertelt verder van H. Voordewind; een soort Baantjer uit die tijd.
Mooi waren ze niet, de Ooievaars, althans niet zo fraai als de Literaire Pockets van de Bezige Bij met het abstracte omslag van Karel Beunis. Omslagen van Beunis lieten in hun koelheid al meteen zien dat de lezer een modern boek in handen hield, waarin alle emoties behalve walging werden verzwegen. Het kaft van de Ooievaarspocket daarentegen was veel traditioneler. Nieuwe griffels schone leien bijvoorbeeld, de bloemlezing die voor het jonge publiek de even verwarrende als fascinerende wereld van de moderne poëzie opende, laat een man zien - naakt natuurlijk, want het gaat om de moderne mens - die de blote armen naar de hemel heft. Een tamelijk braaf plaatje, en bovendien namaak van het beeld waarmee Zadkine het verwoeste Rotterdam gestalte gaf.
Nog lelijker was het omslag van Ooievaar no. 30: Losse planken, een bloemlezing uit tien jaargangen van het literaire tijdschrift Podium. Het was dus niet het uiterlijk dat mij trok, ook niet de verzekering op de achterflap ‘Gedrukt op goed papier’ en al helemaal niet de oubollige inleiding die ik bij boekhandel Broese al bekeken had. Het waren de namen. Achterberg, Andreus, Campert, Lucebert, Vestdijk en ga zo maar door. Het eerste verhaal dat ik las was ‘Na de film’, van Hugo Claus. Een jongen en een meisje rennen opgewonden de trap op. In hun kamer spelen ze de filmvoorstelling na. Een documentaire en het journaal om te beginnen, maar het ging natuurlijk om de paring tussen stalknecht en meisje met ogen die uitpuilden ‘als paardenogen’.