vergadering: ‘Die Marokkanen en Turken lachen zich toch dood in dit land. Amper zes procent van de bevolking houdt de rest in de tang. Moet je kijken hoe bang we voor ze zijn en er is nog geen bom ontploft! We leggen ze in de watten met allerlei maatregelen en ze hoeven er niets voor terug te doen. Nederlands leren? Ben je mal. Inburgeringcursus? Ze komen niet opdagen en wij laten het zo.’
Hoe verhoudt de schrijver zich tot zijn personages? ‘Je mag er best vanuit gaan dat ik het misschien met mijn personages eens ben, maar dat doet er in wezen niet toe. Meningen van personages staan niet gelijk aan die van de auteur. Toen W.F. Hermans voor de rechter stond lomdat hij in Ik heb altijd gelijk katholieken had beledigd, bracht hij daar tegenin: “daar ben ik niet verantwoordelijk voor, je moet Lodewijk Stegman [de hoofdpersoon, red.] hebben.” Sommigen vonden zijn reactie een beetje laf, want Hermans was natuurlijk dezelfde mening toegedaan. Maar je moet een schrijver nooit vereenzelvigen met uitspraken uit zijn boek, daar krijgen we concentratiekampen van.’
De romanpersonages kunnen binnen het boek overigens ook behoorlijk de wind van voren verwachten. Zij worden constant op hun plaats gezet door een zeer nadrukkelijk aanwezige auctoriale verteller. Zo krijgt Daan uit Hajar en Daan uitgebreid van de verteller te horen dat hij zijn leerlingen in het ongewisse laat over het failliet van het Grote Verhaal van Lyotard: ‘Vertel ze dat maar eens, Daan, of weet je dat niet? De krant weer niet gelezen? Niet opgelet op cursus? Voeg dat maar eens toe aan je vrijblijvende praatje over de Verlichting - ja sorry hoor!’ Ankers redacteur bij Querido verweet hem ooit zijn voorliefde voor dat ouderwetse negentiende-eeuwse vertelperspectief. ‘Ik was het niet met hem eens, het geeft je als schrijver namelijk een fantastische positie. Ik kan vanuit die hoek commentaar leveren of me rechtstreeks wenden tot mijn personage. Zoiets had je in de negentiende eeuw natuurlijk niet op de manier waarop ik dat doe. Toen was het: “wij, lezer, gaan samen op pad, maar eerst gaan we daar nog even kijken, waar we die en die ontmoeten.” Dan wordt het een beetje oubollig. Als je gebruik maakt van de positie om commentaar te leveren, dan biedt dat een verrijking van je literaire mogelijkheden.’
Het werk van Anker wordt wel eens als realistisch bestempeld. Hajar en Daan wekt de suggestie te spelen in een hedendaagse omgeving, met eigentijdse reclames, hippe kledingmerken, herkenbare maatschappelijke problemen en mensen die je morgen zo in Amsterdam tegen het lijf zou kunnen lopen. ‘Ik voer weleens bestaande mensen op als personage, dat heeft ermee te maken dat ik het interessant vind om in fictie de toch een schijn van werkelijkheid te wekken. Realisme in zekere zin. In Hajar en Daan komen bevriende kunstenaars Micha Klein en Daniëlle Kwaaitaal bijvoorbeeld langs. Mulisch deed dat ook soms; een van zijn hoofdpersonages zit op hetzelfde schip als Frank Sinatra en Henry Kissinger. Dat waardeer ik wel.’