Taal, best belangrijk!
‘Ooit werd er op de hele aarde één enkele taal gesproken.’ Zo vangt het bijbelverhaal over de toren van Babel aan. De arrogantie van de mens, die met de bouw van een toren die tot de hemelen reikte God íets te na kwam, werd afgestraft met een ongekende spraakverwarring. ‘Divide and Conquer’ avant la lettre, laten we maar zeggen. In ons post-Babylonische tijdperk ontstaat echter de behoefte om de praktische problemen die Gods machtsvertoon met zich meebracht, te bestrijden. Zo ook in de Europese Unie, waar - in het streven naar eenheid met behoud van eigen identiteit! - taaldiversiteit enerzijds gekoesterd, anderzijds vervloekt wordt.
Het vierde lustrum van de opleiding Europese Studies aan de Universiteit van Amsterdam wordt onder meer gevierd met de publicatie van Het Babylonische Europa. Deze bundel essays neemt de taal als uitgangspunt voor de omschrijving van het fenomeen Europa. In de woorden van Bruno van Naarden: ‘De auteurs van dit boek zijn vooral gefascineerd door linguistische pluriformiteit omdat er weinig andere verschijnselen zijn die ons zoveel over Europa kunnen leren.’ (p. 10) Deze aanname blijkt een juiste te zijn geweest, want leren van dit boek doet men zeker. Via de taal wordt de lezer langs de meest uiteenlopende aspecten van de Europese Unie geleid; van Goethe's taalwetenschap tot lonesco's absurdisme, van taalbeleid tot volksidenteit, van systematische segregatie tot integratie, van het leger tolken van het Europese Parlement tot het streven naar één Europese taal.
Het boek is ruwweg op te splitsen in drie onderdelen. Het eerste deel richt zich op oorsprong en geschiedenis van de Europese talen en taalwetenschap. In het tweede en veruit meest uitgebreide deel komen politiek, recht en literatuur aan bod. Het derde deel exploreert meertaligheid en onderzoekt de voors en tegens van een gemeenschappelijke Europese taal. Het Babylonische Europa heeft in alle drie de onderdelen de juiste balans tussen diverterende, dan weer basaal informatieve en wetenschappelijk diepgravendere stukken weten te vinden. Op deze manier zal dit boek een breed publiek weten te vermaken. Knapper dan dat - en wellicht de grootst mogelijke pluim voor de redactie - is de haast ideale manier waarop de artikelen bij elkaar aansluiten. Regelmatig lijkt een artikel noodzakelijkerwijs voort te vloeien uit het voorafgaande: roept één artikel zijdelings een vraag op, in het volgende wordt deze vraag beantwoord. De sporadische overlap heeft in dit geval slechts een positief, versterkend effect. Waar een lezer zich doorgaans in de handjes mag knijpen éénmaal iets dergelijks in een bundel essays volgens een thema te ervaren, verheft Het Babylonische Europa het zo mogelijk tot de regel, en dat is heel knap. Zo laat dit boek, ondanks of juist dankzij de opbouw uit tal van elementen, zich nadrukkelijk als geheel lezen: een sterke combinatie van ‘voor elk wat wils’ en een altijd terug te vinden rode draad.
Het is onmogelijk in deze recensie recht te doen aan de verscheidenheid van thema's waar Het Babylonische Europa aan raakt. Laat ik daarom uit elk onderdeel van deze bundel één artikel lichten dat mij bijzonder interesseerde, raakte of verraste. Joep Leerssen schrijft een knap stuk waarin hij laat zien dat het ontstaan en de ‘verwetenschappelijking’ van de taalstudie met Jacob Grimm al gauw nare, taalchauvinistische trekjes kreeg. Bovendien blijkt uit dit stuk hoe verbonden volkstaal, -eer en -identiteit (nog steeds) zijn: een thema dat in veel van de artikelen terugkeert. Onder het motto: What's in a name? belicht P.J.G. Kapteyn een interessante zaak. Een naar Duitsland geëmigreerde Griek herkent zichzelf niet meer in de transliteratie van zijn naam van Griekse naar Latijnse letters. Dit belemmert hem dusdanig in zijn recht van vrije vestiging, dat hij zijn ‘gedaantewisseling’ tot aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen aanvecht. Dit biedt de lezer een blik in een onvoorstelbare krocht van Europese regelgevingen. Tot slot in deze opsomming: Kathalijne Buitenweg en Sylvester Hoogmoed illustreren dat het taalchauvinisme dat ten tijde van Grimm vorm kreeg, nu nog hardnekkig standhoudt. Of verhult de inefficiënte kostenintensieve warboel van talen en tolken aan het Europese Parlement een geheime agenda van het langzaamaan sturen naar één, gemeenschappelijke werktaal? En welke wordt het dan? Want ook taaldominantie blijkt een modegevoelig verschijnsel te zijn. De drie onderdelen van Het Babylonische Europa schetsen respectievelijk de wortels, de status quo en de toekomst van dat vluchtige fenomeen van een verenigd Europa.
Een enkel kritisch punt in deze stortvloed van lof zal niet misstaan. De vormgever, al wordt deze expliciet bedankt, heeft toch wat steekjes laten vallen. Zo zijn woorden regelmatig foutief afgebroken; hier ontbreekt het aan een witregel, daar staat weer een onnodige (nota bene midden in een zin!); citaten zijn dan weer in de ene, dan weer in de andere lettergrootte gezet en de kwaliteit van een enkele illustratie laat te wensen over. Al