offerscène, de slaapscène en de wachterscène. Al deze scènes blijken ingebed in een lange traditie. De wachterscène bijvoorbeeld komt voort uit de Middelnederlandse dageraadsliederen waarin een wachter twee geliefden waarschuwt voor het aanbreken van de dag zodat ze - nog in het donker - ongemerkt uiteen kunnen gaan. Krul heeft zo'n scène opgenomen in zijn tragikomedie Diana (1623). Het is tekenend dat hij hiervoor de melodieaanduiding ‘Het daghet in den etc.’ gebruikt, waarmee hij verwijst naar een van de bekendste dageraadsliederen ‘Het daghet in den oosten’ (overgeleverd in het Antwerps liedboek).
Veldhorst laat zien hoe Krul en andere dichters keer op keer aansluiten bij een (internationale) traditie door het gebruik van de stereotiepe scènes. Pas echt interessant wordt het als er gespeeld wordt met conventies. Ook bij de wachterscène doet Krul dit: slechts één van de twee minaars wordt gewekt door het trompetgeschal van de wachter. Geen gezamenlijk geweeklaag van de geliefden dus over het al te vroege scheiden; Prins Florentius springt uit Diana's bed en maakt zich uit de voeten. Het herkennen én waarderen van dit spelen met tradities vereist voorkennis bij het publiek.
Zoals eigenlijk altijd wanneer het gaat om zeventiende-eeuwse literatuur, blijkt ook hier dat auteurs geen oorspronkelijkheid nastreven, maar willen uitblinken in de manier waarop ze omgaan met hun literaire voorbeelden. Translatio, imitatio, aemulatio! Niet de meest vernieuwende invalshoek denkbaar dus. Toch is dit niet het enige dat blijft hangen na het lezen van De perfecte verleiding: het boek geeft inzicht in een facet van het zeventiende-eeuwse toneel dat vaak onderbelicht blijft, namelijk de uitvoeringspraktijk. Zeker omdat muziek en tekst zó nauw verweven waren is een uitsluitend tekstgerichte bestudering van toneelstukken te eng. De tekst is slechts een geraamte, hier was men zich in de zeventiende eeuw al bewust van, zo toont Veldhorst aan. (p.19)
Net zoals het zeventiende-eeuwse publiek een auteur en zijn werk pas op waarde kon schatten als het kennis had van de traditie waarin het stond, zo is kennis van de historische uitvoeringspraktijk voor ons als éénentwintigste-eeuwse lezers bij het bestuderen van deze stukken onontbeerlijk. Zoals Veldhorst in haar conclusie aangeeft, is er voor onderzoekers nog veel werk te verrichten op dit gebied. Muziek is slechts één onderdeel van de uitvoeringspraktijk: ook het decor, de kostuums, stemgebruik en belichting spelen een rol. (p. 184) Zoals uit het onderzoek van Veldhorst blijkt zijn er nog aardig wat regieaanwijzingen op deze gebieden overgeleverd met de toneelstukken, die als bron kunnen dienen voor verder onderzoek. Ook beeldmateriaal kan hierbij een rol spelen, al is het niet altijd duidelijk in hoeverre gravures en schilderijen de werkelijkheid afbeelden.
De perfecte verleiding is een leesbare en toegankelijke weerslag geworden van Veldhorsts promotieonderzoek. Voor een geïnteresseerde lezer, die wellicht Vondel nog wel kent van de middelbare school, spreekt een obscure figuur als Krul niet direct tot de verbeelding, maar Veldhorst betrekt de lezer onmiddellijk bij het onderwerp met veel aansprekende voorbeelden. Bovendien, doordat Veldhorst steeds de stap maakt van Krul naar een groter perspectief, biedt het boek een goed overzicht van de (internationale) toneeltraditie. Het ziet er bovendien puik uit, met veel beeldmateriaal.
Met De perfecte verleiding slaat Veldhorst een voor de neerlandistiek nog vrij nieuwe weg in; door niet de tèkst, maar de òpvoering centraal te stellen, komt ze tot nieuwe inzichten voor de Nederlandse situatie. Muziek blijkt in hogere mate verbonden met toneel dan altijd gedacht. Aan de andere kant sluit Veldhorst, neerlandica èn zangeres, zich aan bij een andere traditie, namelijk die van het interdisciplinaire onderzoek dat literatuurhistorici en muziekwetenschappers samen uitvoeren naar liederen. De perfecte verleiding presenteert het zeventiende-eeuwse toneelstuk op een aantrekkelijke manier: de vaak onbekende stukken die ze bespreekt, tekstueel wat minder interessant, blijken toch tot de verbeelding te spreken naarmate men meer weet van de uitvoeringspraktijk. Toneel is een verleidelijk totaalconcept, zoals Veldhorst duidelijk maakt. Ik kijk in ieder geval uit naar een heropvoering van één van Kruis stukken.
Ellen Leijten