toverland in de Gordel van Smaragd. Dat ging van Hein Buitenwegs Java, droom en herinnering via het fotoboek van E. Breton de Nijs (Rob Nieuwenhuys) Tempo doeloe naar diens novelle Vergeelde portretten uit een Indisch familiealbum. Daarna volgden Maria Dermoût, Beb Vuyk, H.J. Friedericy, en de Salamanderbloemlezingen met Indische bellettrie. Steeds kwam ik in mijn lectuur verwijzingen tegen naar Het land van herkomst van Du Perron.
In 1963, in de kerstvakantie van mijn eindexamenjaar, heb ik het boek voor het eerst gelezen, in een vooroorlogse druk uit de Openbare Leeszaal, vol uitleenstempels en lezerssporen. Het maakte een verpletterende indruk, die door latere lezingen alleen maar is verdiept. Het levensverhaal van Arthur Ducroo, verteld aan zijn vrouw Jane, was de eerste roman waarin ik iemand tegenkwam die niets te verbergen had en die - in de woorden van Du Perron, naar wie Ducroo is gemodelleerd - ‘een eerbiedwekkend bewijs van eerlijkheid’ leverde door ‘autobiografisch waarheid en verzinsel [te] mengen’. Jeugd in een bemiddeld, grand-seigneuraal milieu in het Indië rond 1910, overkomst naar Europa, waar het familiekapitaal wegsmelt in de crisistijd, een neurotisch gezin in een Waals kasteeltje, belaagd door schuldeisers en notarissen, en tussen dat alles Arthur die zich vechtend en discussiërend een plaats verovert: in Batavia tussen de Indische jongens, in Europa tussen Nederlandse en Franse schrijvers die de dreiging van communisme en nationaal-socialisme aan den lijve ervaren en met de moed der wanhoop hun individualiteit blijven verdedigen.
Waarom vind ik het nog altijd zo'n hartverscheurend boek? Het is, thematisch gezien, het boek van voorbij, voorbij, o, en voorgoed voorbij, maar tegelijkertijd ook van de noodzaak om het leven een zin te blijven geven, hoe moeilijk dat ook is. Tempo Doeloe op Java en Ducroo's kindertijd, onbereikbaar geworden in tijd en ruimte, staan voor ieders pijnlijke afscheid van het geluk uit de tijd van ‘het kind dat wij waren’. De intellectuele discussies in het Parijs van de vroege jaren dertig zijn een actueel pleidooi voor de individuele menselijke waardigheid dat anno 2004 niet aan actualiteit heeft ingeboet. Toen ik die gesprekken voor het eerst las, wist ik voorgoed dat literatuur over het echte leven ging, en heel wat meer inhield dan Hildebrands koekvergulden.
De structuur met alternerend Indische en Europese hoofdstukken is door veel lezers als hinderlijk ervaren. Sommigen, op zoek naar nostalgie, prefereerden de Indische gedeelten, anderen de intellectuele schermutselingen in het eigentijdse Parijs. Mij komt deze opzet juist als heel harmonisch voor, want hij demonstreert hoe een volwassen mens fundamenteel gestempeld is door zijn jeugd en bewust of onbewust de idealen van zijn kindertijd blijft najagen. Hella Haasse heeft dezelfde structuurformule met succes toegepast in Zelfportret als legkaart. Bij Du Perron vormen de verschillende locaties, met name de huizen, even zovele reflecties van de hoofdpersoon: de oud-Indische, gastvrije en griezelige villa Gedong Lami, of het kille kasteeltje van Grouhy buiten Brussel waar Arthurs moeder Indische toverkrachten probeert op te roepen om hem aan een goede echtgenote te helpen.
Intertekstueel is Het land van herkomst buitengewoon rijk. Arthurs leven is gevormd door teksten, bijvoorbeeld door negentiende-eeuwse romans en populaire liedjes. Hij vereenzelvigt zich met D'Artagnan, een van de Drie musketiers van Alexandre Dumas, en leert zichzelf aldus om van ‘een vanzelf-