eigen (of beter gezegd, Leavis') opvattingen. Die werden uiteindelijk gebundeld in een Prisma-boekje over de Engelse letterkunde dat ik nog steeds (zij het gelukkig steeds minder) tweedehands tegenkom en dat ik bij eerste verschijning in 1969 vernietigend recenseerde voor het Haarlems Dagblad. Zelden heeft een provinciale boekbespreking door een volstrekt onbekende student zo snel in fotokopie talloze vakgenoten bereikt, en ik weet zeker dat het mijn wetenschappelijke carrière langdurig heeft tegengehouden, want Birrell was een machtig man in de kleine wereld van de Nederlandse anglistiek.
Ik was tweedejaars toen ik college moest lopen bij Birrell, en heb direct na het moeizaam halen van zijn tentamen mijn verdere leespatroon negatief gespiegeld aan zijn vooroordelen. Volgens de ‘Leavisite’ leer waren slechts enkele schrijvers de moeite waard (die stonden dus prominent op mijn leeslijsten), en waren enkele auteurs niet alleen niet de moeite waard, maar zelfs verderfelijk. Ik wist dus wat mij te doen stond. Zo las ik van D.H. Lawrence alleen, en met een tegenzin die ook later nooit echt verdwenen is, wat op de leeslijst stond en stortte ik mij vol overgave op James Joyce (een overschatte ler, volgens Birrell). Sterker nog, alle door Leavis (en dus ook door Birrell) verdoemde auteurs mochten zich in mijn levendige belangstelling verheugen, en zo komt het dat ik mij in korte tijd bij sommige docenten onbemind maakte door enthousiast te schrijven en te spreken over Henry Fielding (een viespeuk, volgens Birrell), William Blake (een gek), W.M. Thackeray (een hypocriet), Laurence Sterne (een onbeduidende geilaard), Wyndham Lewis (onbegrijpelijk, en een kwast), Evelyn Waugh (een cynicus, en ook nog eens katholiek) en heel veel anderen, waaromheen ik mijn verdere wetenschappelijke arbeid heb geplooid.
Birrells eenvoudige overzicht der Engelse letteren (T.A. Birrell, Engelse Letterkunde, Utrecht: Prisma, 1969, 282 pp. - het bevat vrijwel ongewijzigd de hoorcolleges uit 1964) heeft mijn studie en latere onderzoek dus diepgaand beïnvloed. Niet alleen omdat het vrij lang duurde voordat ik na voltooiing van mijn studie een baan kreeg aan een universiteit en ik in de tussentijd kennis kon maken met andere onderwijsvormen (om niet te zeggen, met de wereld), maar vooral omdat ik een duidelijk doel voor ogen had gekregen. Ik zou die Birrell wel eens logenstraffen en met kracht van argumenten tegenspreken. Dit heeft mij in aanraking gebracht met talloze interessante auteurs die ik anders ten onrechte links had laten liggen, het heeft mij ook genoodzaakt echte argumenten te formuleren, gebaseerd op grondig bronnenonderzoek en tekstuele analyse, maar het heeft me vooral een leven lang oneindig veel plezier verschaft. William Blake was zo gek nog niet toen hij schreef dat er zonder tegenstellingen geen vooruitgang is. Tot slot - want Vooys verdient een waardig antwoord op de mij gestelde vraag - de ‘grote waarde voor de student’ van het door mij voorgoed uit de kast verwijderde werk is misschien gelegen in de moraal van mijn ontboezeming: verzet je tegen je leermeesters!
Peter de Voogd