zijn voorliefde voor mystificaties. Als dat waar zou zijn, zegt Takken, dan geldt nog steeds zijn punt dat de auteur van De geschiedenis van mijn kaalheid minder getalenteerd is. Als een mogelijke verklaring hiervoor geeft hij, naast het feit dat deze roman niet op Grunbergs autobiografische gegevens leunt en Grunberg misschien slecht is in complete fictie, dat Grunberg de grap zo ver heeft doorgevoerd dat hij ook de onervaren stijl van een debutant heeft aangenomen.
Als Yra van Dijk op 13 oktober 2000 haar recensie in de Volkskrant schrijft, kan ze niet meer om het gerucht heen. De recensie opent dan ook nut de vraag waarom Grunberg dit pseudoniem aangenomen zou hebben. Vervolgens kiest ze er echter voor het boek onbevangen te lezen, ‘als betrof het een roman van een filosofiestudent uit Wenen.’(Van Dijk 2000) In die hoedanigheid vindt ze het een originele, verrassende roman. Ze waardeert het absurdisme in het boek en de humoristische wijze waarop de tragische elementen worden verteld. Tevens noemt ze de gelaagdheid van de roman en de verschillende betekenissen, die direct weer door de auteur zelf onderuit worden gehaald. Hierdoor speelt de auteur niet betekenis, met fictie, met werkelijkheid en zo komt ze uit op het belangrijkste thema van het boek: oppervlakkigheid, afwezigheid van iedere zin, leegte. Dit brengt haar terug op haar vraag waarom Grunberg dit pseudoniem zou hebben gebruikt. Grunberg, vermoedt ze, ‘heeft een schrijver van vlees en bloed gecreëerd om die vervolgens als een moderne Christus te offeren, niet aan de liefde, maar aan de leegte.’ (Ibidem) Van Dijk twijfelt dus al bijna niet meer aan het auteurschap van Grunberg van deze roman en vergelijkt beide auteurs dan ook niet met elkaar.
Max Pam doet dat overduidelijk wel in zijn recensie in HP/De Tijd, gezien de titel ‘Beter dan Grunberg.’ (Pam 2000) De helft van zijn recensie gaat over het gerucht en de controverse rond de Anton Wachterprijs voor het beste debuut van het jaar, die bij het verschijnen van deze recensie inmiddels aan Van der Jagt was toegekend. Pam vindt dat, als Grunberg de auteur is, de prijs onterecht naar De geschiedenis van mijn kaalheid is gegaan. Pam sluit het niet uit, want hij begint het boek onmiddellijk te vergelijken met Fantoompijn, de op dat moment meest recente roman van Grunberg. Hij vindt Van der Jagt beter, omdat zijn werk minder stoelt op het joodse element, waardoor het meer algemeen toegankelijk is. Hij bespreekt het boek bijna als het nieuwe boek van Grunberg, want hij noemt het ‘hilarisch als vanouds’ (Pani 2000). De humor in het boek waardeert hij zeer en ook het verhalende karakter. En het authentieke gehalte: ‘hij geeft je steeds net genoeg om aannemelijk te maken dat hij hier [in Oostenrijk, BvV] geboren en getogen is.’ (Ibidem)
André Matthijse zegt in de laatste paar zinnen van zijn recensie in de Haagsche Courant wat hij van het boek vindt, de rest van de recensie gaat over het gerucht dat Van der Jagt Arnon Grunberg is. Hij spreekt zelfs het vermoeden uit dat het om een ‘goed georkestreerd complot’ (Matthijse 2000) gaat, met Grunberg, de NRC en Martin Ros, de juryvoorzitter van de Anton Wachterprijs, als schuldigen. Dat hij er zoveel aandacht aan besteed, is niet voor niks, want volgens Matthijse is het een ‘gegeven dat een roman die door zijn schriftuur argwaan wekt nooit een goede roman kan zijn.’ (Ibidem)
Voor De Morgen is het gerucht dan weer een stuk minder belangrijk, want Herman Jacobs concentreert zich in zijn recensie van z5 oktober zooo, een maand na verschijning, voornamelijk op het boek. Hij noemt Van der Jagt ‘niet zozeer een pseudoniem als wel een heteroniem’ (Jacobs 2000) van Arnon Gunberg. Het boek staat vol geestige zinnen en koppelt tragiek aan humor, observeert Jacobs. Tevens wordt er in het boek gefilosofeerd over fictie, waarheid, schrijverschap, waarbij het thema volgens Jacobs cosmetische buitenkant is. Hij is vrij lovend over het boek en noemt het ‘een virtuoze pirouette boven een afgrond van nihilisme.’ (Ibidem)
In de tussentijd komt Jeroen Vullings nog eens terug op zijn recensie middels een stuk in De Standaard. Later werd hem gevraagd waarom hij in zijn recensie niet uitgebreid inging op de weldegelijk door hem gesignaleerde gelijkenis met Grunberg (Vullings 2000b). Vullings stelt dat het boek van zichzelf goed en origineel genoeg was om op eigen benen te staan, dus zo moet het volgens hem ook worden beoordeeld. Hier is Walter Kraut het in zijn betrekkelijk late recensie (28 oktober) in Trouw niet mee eens. Hij begint met de stelling dat het boek zo typisch Grunberg is dat hij niet het pseudoniem Marek