Vooys. Jaargang 21
(2003)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 212]
| ||||||||
Zwijgen: stem of slachtoffer?
| ||||||||
De stomme slaafFoe heeft dan wel geen prijs gewonnen en is mede daardoor iets minder bekend dan Disgrace en Life & Times of Michael K, toch is dit in bepaalde takken van literatuuronderzoek een veelgebruikt boek en het is naar mijn idee zeer interessant en verrassend. Foe, de titel verwijst naar Daniel Dafoe, de schrijver van Robison Crusoë, en het boek is dan ook een herschrijving van het origineel. In Foe is het leven op het eiland echter een stuk saaier en minder idyllisch dan op het eiland in Robinson Crusoë. In de varriant van Coetzee spoelt er een vrouw aan: Susan. Zij vertelt uiteindelijk het verhaal van het leven op het eiland aan de lezer. Cruso, zoals Coetzee Robinson Crusoë heeft genoemd, en Friday, de stomme slaaf, praten niet met elkaar. Susan kan niet goed tegen de eenzaamheid. Na een jaar worden ze opgepikt door een schip. Cruso overlijdt echter tijdens de reis naar Engeland. Na aankomst kunnen Susan en Friday nergens heen en trekken ze samen rond. Dan ontmoet ze de schrijver Daniel Foe die haar verhaal opschrijft, maar haar personage en inbreng weglaat omdat het verhaal er volgens hem ‘sterker’ door wordt. De versie van Friday komt al helemaal niet aan de orde omdat hij simpelweg niet kan praten. Het feit dat de enige die ‘het verhaal’ kan vertellen een vrouw is en dat deze vrouw wordt weggeschreven in de reconstructie van de schrijver Daniel Foe, biedt heel wat stof tot nadenken. Omdat ook de rol van Friday problematisch is ten opzichte van de andere personages, hebben feministische en postkolonialistische literatuurcritici dan ook dankbaar gebruik gemaakt van dit boek omdat het als exemplarisch kan worden gezien voor de rolverdeling in de maatschappij. De hiërarchie van man, vrouw en de gemarginaliseerde zwarte persoon wordt nog eens duidelijk benadrukt. Ik zal me hier verder vooral bezighouden met de rol van Friday en zijn positie ten opzichte van de andere figuren in het boek. | ||||||||
Zijn moestuintjeLife & Times of Michael K werd vóór Foe geschreven en is totaal anders van opzet, zoals tijdens het | ||||||||
[pagina 213]
| ||||||||
uitreiken van de Nobelprijs al werd benadrukt. De hoofdpersoon Michael K - of kortweg K - groeit op bij zijn moeder in een grote stad (waarschijnlijk Kaapstad) en ondervindt dagelijks de problemen van een burgeroorlog (het blijft onduidelijk of het echt een oorlog is, of dat het onlusten zijn). K heeft een hazenlip, is een beetje simpel en werkt als tuinier in de stad. Als zijn moeder ziek wordt, besluit hij te vertrekken naar de binnenlanden om daar een rustiger bestaan op te bouwen. Zijn moeder overlijdt echter onderweg en opeens voelt K zich bevrijd van alle banden die hem bonden aan de maatschappij. Hij besluit zijn eigen leven te leiden als tuinder en zich met niemand anders bezig te houden. Terwijl K zich alleen maar wil richten op zijn moestuintje, wordt hij door rondzwervende legertroepen lastig gevallen omdat ze hem als spion zien. Langzaamaan ontwikkelt K zich tot iemand die onder alle omstandigheden kan overleven. Hij wordt enkele keren door soldaten opgesloten in werkkampen. De laatste keer dat dit gebeurt, is hij erg verzwakt en wordt hij verzorgd door een ziekenverzorger. In de confrontatie met de ziekenverzorger wordt vooral duidelijk in wat voor verschillende belevingswerelden ze zich bevinden. En die confrontatie is van cruciaal belang voor hetgeen wat ik onder de aandacht wil brengen. De ziekenverzorger verzorgde Michael in diens tijd in het kamp en raakte geïntrigeerd door Michaels voorkomen, zijn manieren van doen, maar het meest nog door zijn zwijgen. Michael kan gebrekkig praten, maar doet dit niet vaak en als hij het doet, dan is hij nauwelijks te begrijpen. Dit veroorzaakt een grote nieuwsgierigheid bij de ziekenverzorger en hij begint elk teken of woord van Michael te interpreteren; overigens zonder resultaat want Michael wil eigenlijk helemaal niet communiceren. De ziekenverzorger roept, in zijn verbeelding, naar K wanneer deze vlucht uit het kamp: ‘Am I right?’ I would shout. ‘Have I understood you? If I am right, hold up your right hand; if I am wrong, hold up your left!’ (Coetzee 1998, p. 167) Hieruit blijkt de krampachtige poging en jammerlijke mislukking om daadwerkelijk tot K door te dringen. Een soortgelijk dilemma doet zich ook voor in Foe wanneer Susan Barton wanhopig probeert te communiceren met Friday, de stomme slaaf op Cruso's eiland. Friday lijkt geen tong te hebben en is ook niet bereid om op wat voor manier dan ook met Susan te communiceren. Zijn zwijgen drijft Susan tot vreemde pogingen om zijn verhaal uit hem te krijgen. Traditioneel zien de meeste literaire critici zwijgen als een karakteristiek van de ondergeschikte positie van het gemarginaliseerde subject. Als een subject zijn of haar ‘stem’Ga naar eind1 niet kan laten horen dan kunnen onderdrukkers doorgaan met oppressie. Coetzee, echter, gebruikt het zwijgen of de stilte juist als een instrument van verzet en dit aspect wil ik duidelijker belichten. Laat Coetzee zien dat stilte een even sterk effect kan hebben als de sprekende stem? Hierbij zal ik de standpunten van de literatuurcritci Kim Worthington en Derek Wright gebruiken; hoe verhouden hun ideeën zich tot de waardering van stilte of zwijgzaamheid in het vormen van een identiteit. Omdat taal wordt gezien als een belangrijke factor in het vormen van een identiteit, zal ik eerst ingaan op het gebruik van taal en de rol van stilte daarin. Ik besteed redelijk wat aandacht aan identiteit, omdat dit een problematische vorm aanneemt in de (post-)koloniale wereld. De niet-blanke identiteit is een gefrustreerde en gecompliceerde identiteit wanneer deze wordt geconfronteerd met de blanke onderdrukkende identiteit. Waarheid (ideeën, interpretatie, perspectief) wordt bepaald door degenen die zich in het dominante discoursGa naar eind2 bevinden en degenen die daar buiten staan, ontvangen minder of zelfs geen begrip voor hun ‘waarheid’ en zo ook geen respect voor hun identiteit. | ||||||||
De stroom van niets‘Does the world articulate language or does language articulate the world?’ (Thiher 1984, p. 92) Taal vervult een sleutelrol in onze beleving van de wereld. Alles wat we zien, doen, denken of ervaren, wordt op de een of andere manier gerepresenteerd door taal. Maar waar leggen we meer nadruk op; op een belevingswereld en zijn gegenereerde betekenissen, of op de taal die die wereld en zijn betekenissen articuleert? (Is er zonder articulatie wel een wereld?) Deze vraag is uiteraard niet gemakkelijk te beantwoorden. Taal zal altijd het medium zijn waarmee we onze ideeën en meningen ventileren. In principe lijken die ideeën dan ook belangrijker dan de taal waarmee we deze communiceren, maar ze zullen altijd aan taal zijn gebonden omdat we ons niet op een andere manier kunnen uitdrukken. Er zijn uiteraard situaties te bedenken waarin er geen communicatie lijkt te zijn, maar | ||||||||
[pagina 214]
| ||||||||
dit is meestal een belevingswereld zoals die door anderen wordt waargenomen en niet door de persoon die is gehinderd in het communiceren van die ‘wereld’. Hoe de stomme ziet en denkt, kan niet aan anderen gerepresenteerd worden, maar is dit erg? Heeft men altijd iemand anders nodig om het eigen bestaan te bevestigen? Misschien volstaat aanschouwen en gezien worden, hoewel ook dit in twijfel kan worden getrokken. Wanneer we de figuur van Friday in ogenschouw nemen, hebben we een voorbeeld van iemand die niet kan communiceren. Friday heeft geen tong en heeft ook nooit geleerd om op een andere manier te communiceren. Verder leeft hij op een onbewoond eiland met alleen het gezelschap van de norse Cruso. Als Susan op het eiland aanspoelt, wil ze eerst niet tegen Friday praten omdat het feit dat hij geen tong heeft haar angst aanjaagt. Als ze uiteindelijk toch probeert informatie uit hem te krijgen, is dat alleen omdat ze geobsedeerd is door de vraag wie zijn tong heeft afgesneden. Deze pogingen stranden jammerlijk en ze slaagt er dan ook niet in om achter het antwoord op deze vraag te komen. Friday is niet alleen het vermogen om te praten kwijtgeraakt, maar lijkt ook niet meer te willen communiceren en blijft in zijn eigen wereld leven. Tenminste, als we überhaupt van een wereld kunnen spreken. We kunnen namelijk nooit te weten komen wat zijn wereld is, omdat hij dat aan Susan of de lezer niet kan overbrengen. Hij is in onze wereld omdat we over hem kunnen praten, zelfs tegen hem kunnen praten, maar zou hij de wereld waarnemen zoals wij die waarnemen? Zou hij dezelfde dingen belangrijk vinden en kan hij ons begrijpen? In het laatste droomachtige hoofdstuk komt er in een surrealistische onderwaterwereld eindelijk iets uit Friday's mond, maar dit lijkt een stroom van niets te zijn; niet hoorbaar en niet definieerbaar. Misschien is dat een representatie van wat er zich in zijn hoofd afspeelt. Uiteraard is dit weer onze en Susans perceptie, want het kan uiteraard betekenis hebben, maar wij kunnen die niet herkennen. Al deze vragen worden opgeworpen, omdat Friday een figuur is die alleen maar kan worden gerepresenteerd op de manier waarop hij een rol speelt in het leven van anderen. | ||||||||
Een beetje simpelMichael K is een ander soort hoofdpersoon; wij, de lezers, kunnen volgen wat er in zijn geest omgaat doordat Coetzee besloot die gedachten weer te geven. We weten vanaf het begin dat Michael K geen goede spreker is omdat hij een hazenlip heeft. Hij spreekt ook niet veel met andere personen in het boek, maar omdat wij toegang hebben tot zijn belevingswereld, komen we te weten wat Michael belangrijk vindt en wat niet. Het probleem echter in dit boek is dat Coetzee niet erg consistent is ten opzichte van K's taalgebruik. Michael is een beetje simpel maar zijn gedachten lijken het wat complexe taalgebruik van de schrijver zelf over te nemen en dit ondermijnt de geloofwaardigheid van Michael als personage. Michael K's ‘stem’ is problematisch en frustreert het inzicht van de lezer met betrekking tot het doorgronden van zijn persoonlijkheid. Coetzee, als blanke schrijver, lijkt K met een mythologisch aura te omgeven. Is het leuk om te lezen over de natuurlijke persoon die in balans is met de natuur? Zien we dan onze eigen rol als rationele westerse persoon daardoor bevestigd in het boek? Hoewel het conventionele rollenpatroon lijkt te worden bevestigd, is de communicatie in het boek licht subversief ten opzichte van onze eigen ideeën. In de confrontatie tussen K en de ziekenverzorger raken twee ‘werelden’ elkaar, maar is het niet mogelijk (of niet gewenst) deze samen te laten smelten. En precies deze onmogelijkheid of onwilligheid maakt lezers bewust van discoursen buiten onze horizon die we (nog) niet kunnen begrijpen. | ||||||||
Vertrouwen in de taalJe bewust worden van discoursen die je niet eigen zijn, is niet iets waar mensen aan gewend zijn. Het bedreigt zelfs hun eigen discours, omdat ze opeens gedwongen zijn dit ten opzichte van de ander te verdedigen of te rechtvaardigen. Mensen gebruiken hun eigen geconstrueerde discoursen veelal onbewust en voelen zich niet gehinderd in het gebruiken van arbitraire, conventionele vormen van taal en betekenisvelden. Waarom is dat zo? Volgens de taalfilosoof Derrida zien we taal slechts als een instrument, als iets dat ons in staat stelt iets te doen en ons uit te drukken. We gebruiken het slechts om iets uit te drukken dat vooraf gaat aan de taal; iets dat zich in onze geest bevindt voordat we ons tot taal richten om hetgeen dat wordt gedacht, in woorden te gieten. Die ‘aanwezigheid’ (in Derrida's terminologie ‘presence’) van gedachten en ideeën in onze geest is de basis van de laatste beetjes echte kennis die je voor je gevoel hebt en taal maakt het mogelijk dat je die kennis kan weergeven. Dit vertrouwen in de combinatie van ‘aanwezigheid’ en taal is wat Derrida logocentrisme heeft genoemd. Ons vertrouwen in taal is gebaseerd op wat er gebeurt, of wat we denken dat er gebeurt wanneer we taal daadwerkelijk gebruiken. Dit vertrouwen in de | ||||||||
[pagina 215]
| ||||||||
illustratie Kim Bell
taal, de betekenis en de verschillende vormen (discoursen) waarin ze aan ons verschijnen, worden niet vaak bekritiseerd. Wanneer het wel wordt bekritiseerd en wanneer de constructie (of afwezigheid) van de taal verschilt van wat conventioneel wordt gewaardeerd, zoals Coetzee taal in zijn boeken gebruikt, dan wordt het moeilijker voor lezers de boodschap te begrijpen. Hoewel het postmodernisme vele vormen van expressie kent, betekent dat niet dat er een toename van begrip voor het onconventionele is. | ||||||||
Stilte als wapenWanneer we een boek lezen waarin identiteit en taal een centrale rol spelen, moet in gedachten worden gehouden dat niet alleen de gebeurtenissen in het boek interessant kunnen zijn. Ook de rol van de lezer, het verruimen van zijn begrip en het opdoen van kennis zijn van belang. Verschillende lagen van mogelijke interpretaties kunnen verschillend licht werpen op bepaalde gebeurtenissen en karakters. Volgens Kim Worthington in haar analyse van Foe is [t]he crucial difference between human beings and fictional characters [...] this: human beings are certainly ‘read’ by others (and themselves)Ga naar eind3 but they occupy the same ontological level as their human interpreters, and thus possess a dialogic capacity to controvert or challenge the interpretations of those who read them. This is certainly not the case with fictional characters, who exist in an inferior ontological realm, a world of ‘print’ without the capacity to actively influence the readings of their interpreters. (Worthington 1996, p. 246) ‘Dialogic capacity’ vormt een belangrijk onderdeel in Worthingtons analyse. Volgens haar is een autonoom persoon hiervan afhankelijk voor communicatie. Als | ||||||||
[pagina 216]
| ||||||||
iemand de capaciteit tot dialoogGa naar eind4 verliest of niet heeft, is die persoon niet in staat zichzelf te verdedigen of bestaande opinies te wijzigen. Worthington denkt dat als men zich afzijdig houdt uit een betekenistoekennende maatschappijGa naar eind5 door te zwijgen of onverstaanbaar te blijven, dat die persoon de macht verliest om revisie en herinterpretatie te bewerkstelligen. Ze deelt ons mee dat dit ook het lot is van de zwijgzame Friday ‘[w]ho is wholly authorized by Susan's colonizing voice.’ (Ibidem, p. 274) No matter what he is to himself (is he anything to himself? - how can he tell us?), what he is to the world is what I make of him. Therefore the silence of Friday is a helpless silence... Whereas the silence I keep regarding Bahia and other matters is chosen and purposeful: it is my own silence. (Coetzee 1986, pp. 121-122) Worthington lijkt echter te vergeten dat machtsverhoudingen twee kanten op kunnen werken: de kant van de onderdrukker en de onderdrukte. Dit zijn rollen die allebei aan verandering onderhevig kunnen zijn. Vechten of vragen om revisie bij de dominante partij betekent dat de onderdrukte zich aanpast aan het dominante discours, in dit geval het discours van de ‘koloniale’ onderdrukker. Het dominante discours ligt in het terrein van het westerse blanke gedachtegoed en het is moeilijk voor westerse blanke mensen om uit dit discours te stappen en serieus het bestaan van andere discoursen te overwegen en te erkennen. Coetzee is zich bewust van zijn eigen problematische positie; hij is een blanke schrijver die een stem geeft aan een zwarte gemarginaliseerde hoofdpersoon. Maar in plaats van deze hoofdpersoon tot slachtoffer te maken omdat hij, vanuit westers perspectief, in de marges van de maatschappij leeft, probeert Coetzee hem ‘machtig’ te maken in hun eigen recht. Om dit te bereiken, gebruikt hij dat ene medium dat iedereen ziet als karakteristiek voor een slachtoffer: stilte. Stilte als een wapen in plaats van een symptoom van repressie. Friday en Michael K zijn niet gevlucht van de discursieve maatschappij in zijn totaliteit. Nee, ze zijn gedwongen zich te voegen naar de maatstaven van een maatschappij die niet van hen is. We zouden een zeer verkeerde inschatting maken, en in wezen kolonialistisch zijn, als we hun gedrag bestempelen als een vlucht uit de maatschappij in zijn algemeenheid; dit zou een waardeoordeel zijn, gemaakt vanuit ons westerse perspectief en niet vanuit dat van Friday en K. Iets anders waar Worthington voortdurend aan refereert zijn ‘referential frameworks’ of referentiekaders die nodig zouden zijn om elkaar te kunnen begrijpen. Zij vraagt zich niet af welk referentiekader dit zou moeten zijn. Is er zoiets als een singulier referentiekader? Ze beargumenteert dat iedereen een (politieke) verantwoordelijkheid heeft zich te voegen naar dit zogenaamde singuliere referentiekader, omdat daarin volgens haar de dialoog tussen de verschillende discoursen plaatsvindt. Derek Wright verschilt van mening over het gebruik van stilte door de hoofdpersonen in het boek Life & Times of Michael K: ‘The racial division in the book is also crucially, a language division and language has problematic value in the present aesthetic context’ (Wright 1992, p. 442). De ziekenverzorger bijvoorbeeld, voor wie leven en geschiedenis zijn geconstrueerd door taal, verzoekt Michael te praten, zijn verhaal te vertellen: Listen to me, listen how easily I fill this room with words... Give yourself some substance, man, otherwise you are going to slide through life absolutely unnoticed.... You don't want to be simply one of the perished, do you? You want to live, don't you? Well then, talk, make your voice heard, tell your story!... no one is going to remember you but I, unless you yield and at last open your mouth. (Coetzee 1998, p. 140) Maar Michael weigert en de ziekenverzorger probeert de paar dingen die hij weet van Michael te interpreteren. Michael K realiseert zich dat het voor hem niet mogelijk is met de ziekenverzorger te communiceren op een manier waarop dat voor de ziekenverzorger duidelijk is: They want me to open my heart and tell them the story of a life lived in cages... and if I had learned story-telling at Huis Norenius instead of potato peeling and sums... I might have known how to please them. I would have told the story of a life passed in prisons... When my story was finished, people would have shaken their heads and been sorry and angry and plied me with food and drink; women would have taken me into their beds and mothered me in the dark. (Ibidem, p. 181) Het ‘life lived in cages’ is iets waaraan Michael K probeert te ontkomen, maar hij leeft in een maatschappij | ||||||||
[pagina 217]
| ||||||||
die is gevormd naar bepaalde modellen en wanneer men daar niet in past, wordt men ook niet begrepen. We zouden de gelijktrekking van geen verstaanbare stem en zwart zijn, kunnen maken zoals Derek Wright doet in zijn analyse van het boek. Wright zegt dat ‘Coetzee and his doctor are not Michael K and Michael K, by virtue of his deprivation as a South African black is no story teller, so the story cannot be written, only distantly imagined by the white writer in the novel's convoluted and reflexive form.’ (Wright 1992, p. 441) Coetzee heeft blijkbaar ook eens tijdens een interview gezegd dat hij steeds ontevredener werd over de grenzen van de traditionele vormen van ‘realisme’ waarmee hij alle karakters een natuurgetrouwe stem probeerde te geven. Dit zou een goede verklaring kunnen zijn voor de ‘stemloosheid’ van Friday in zijn daaropvolgende boek Foe. Uiteraard kan men aanvoeren dat Friday door zijn ‘stemloosheid’ niet in staat is zijn positie te versterken ten opzichte van Cruso en Susan. Tegelijkertijd realiseren we ons als lezers dat Friday ervoor kiest niet te communiceren met Susan. Dana Dragunoiu maakt ons erop attent dat ‘[a]fter Susan's patronizing attempt to penetrate his “darkness” by playing flute with him, she realizes that it is not “mere dullness that kept him shut up in himself” but “a disdain for intercourse” with her.’ (Dragunoiu 2001, p. 319) Op een gegeven moment realiseert Susan zich dat ze niet eens zeker weet of Friday echt geen tong heeft. Toen Cruso haar dit liet zien, was het erg donker en ze was eigenlijk te bang om te goed te kijken. Het is zelfs mogelijk dat Cruso het verlies van een tong als metafoor heeft gebruikt voor castratie. Verscheidene existentialisten spreken ten faveure van stilte, door er de betekenis van verzet aan toe te kennen. Heidegger merkt op: ‘[t]his meaningful silence, exercised by the authentic individuals' resolve to be true to themselves and their potential contrasts sharply with the accepted and “normalized” discourse of the majority or the dominant group within society’ (ibidem, p. 319). Door Friday en Michael K niet te laten deelnemen aan het linguïstische discours, geeft Coetzee hen een zekere autonomie. Het verwerpen van sociaal geconstrueerde rollen, zoals het verwerpen van taal, kan worden gezien als een betekenisvolle poging tot zelfdeterminatie. Deze persoon neemt geen deel aan het proces om te verworden tot een berekenbare identiteit, iets wat wel wordt verwacht door de blanke (post-)kolonialist: een gemakkelijk classificeerbaar persoon of, zoals in de woorden van K, ‘a “caged” person’. | ||||||||
Passief lezen?Het vormen van een identiteit in een ‘vijandelijke’ atmosfeer of wereld die niet de eigen is, kan zeer moeilijk zijn. Coetzee neemt Zuid-Afrika en de raciale problemen als achtergrond waartegen deze boeken zich afspelen. De zwarte mens wordt gerepresenteerd door twee hoofdpersonen die niet (goed) kunnen spreken. Eén manier waarop je de boeken zou kunnen lezen, is dat Coetzee een heldere stem van de hoofdpersonen frustreert, een stem die mogelijk voor zichzelf had kunnen opkomen. Vele critici verweten Coetzee dat door dit te doen hij zich niet uitsprak tegen Apartheid. Volgens Worthington is een persoon die beroofd is van zijn dialogische capaciteiten 1) niet in staat een eigen identiteit te ontwikkelen, 2) niet in staat meningen te veranderen en 3) niet in staat zich te ontworstelen van onderdrukking. Derek Wright zegt daarentegen dat er ook nog een element van wil tot zwijgen in beide karakters aanwezig is en dat daarom hun zwijgen kan worden gezien als een teken van verzet in plaats van een symptoom van onderdrukking. Als men de situatie in dit licht bekijkt, betekent het dat als de karakters hadden deelgenomen aan het op dat moment bestaande discours, ze zich hadden onderworpen aan het vanuit hun perspectief dominante discours. En dat is precies datgene waarvan men zou kunnen zeggen dat het toegeven is aan onderdrukking. Naar mijn idee vormt het gebruik van stilte een sterk maar tevens subtiel instrument om de lezer bewust te maken van het bestaan van discoursen buiten het eigen vertrouwde discours. Niet het verhaal van Friday en Michael K is belangrijk, maar het proces van het niet te weten komen van hun verhaal is belangrijk. Het proces van het voortdurend aanwakkeren van de nieuwsgierigheid van de lezer en het niet vertellen, is wat de lezer tot nadenken aanzet. Op deze manier wordt de lezer een actieve lezer en in mijn opinie is het actief nadenken over de problematiek van de gemarginaliseerden en de dominanten in een maatschappij effectiever dan het passief lezen erover. Joki van de Poel behaalde haar Bachelor of Arts aan het University College Utrecht. Tegenwoordig studeert zij Literatuurwetenschap aan de Universiteit Utrecht. | ||||||||
[pagina 218]
| ||||||||
Literatuur
|
|