Vooys. Jaargang 21
(2003)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||
Mario Salviati spréékt!
| |||||||||||||||||||||
Cultural memoryIn aansluiting op Wulf Kansteiner wordt ‘cultural memory’ hier gedefinieerd als het geheel van cultuuruitingen dat een bepaalde gemeenschap gebruikt om zich de betekenisvolle gebeurtenissen uit de geschiedenis van die gemeenschap te blijven herinneren (Kansteiner 2002, p. 182). Hierbij moet niet alleen gedacht worden aan tastbare uitingen als standbeelden, monumenten, schilderijen of (literaire) teksten, maar ook aan rituelen zoals het vieren van nationale feestof gedenkdagen, het hijsen van een vlag of het zingen van bepaalde liederen. Al dit soort cultuuruitingen is door Pierre Nora samengevat onder de noemer ‘lieux de mémoire’ (Nora 1989). ‘Cultural memory’ heeft niet alleen te maken met het verleden, maar ook met het heden en de toekomst van een gemeenschap. Tradities worden ‘uitgevonden’, zoals Eric Hobsbawm en Terence Ranger het formuleerden, om vorm te geven aan de collectieve identiteit van een gemeenschap (Hobsbawm en Ranger 1983). En dat is nodig om een gevoel van groepsverbondenheid te creëren, wat Benedict Anderson een ‘verbeelde gemeenschap’ heeft genoemd (Anderson [z.j.]). Volgens Jan Assmann is het doel van ‘Erinnerungskultur’ ‘Planen und Hoffen, d.h. [...] Ausbildung sozialer Sinn- und Zeithorizonten’ (Assman 1937, p. 31). Vandaar dat Tom Nairn spreekt van ‘de Januskop van de geschiedenis’ (Nairn 1981). Hoe het verleden wordt gerepresenteerd - welke aspecten uit het verleden, met andere woorden, een plaats krijgen in de ‘cultural memory’ van een gemeenschap en welke niet - wordt bepaald door machtsverhoudingen in het heden. De visie op het verleden van dominante groepen binnen een | |||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||
samenleving maakt meer kans om opgenomen te worden binnen het heersende discours dan die van onderdrukte of dissidente groepen. Daarbij is ‘cultural memory’ een instrument om de grenzen van de eigen identiteit af te bakenen en ‘de Ander’ buiten te sluiten (Lowenthal 1994; Handler 1994). Ten slotte speelt ‘cultural memory’ een rol bij de verwerking van collectieve trauma's. Net zoals een individu dat een traumatische ervaring heeft doorgemaakt, geldt ook voor een gemeenschap dat ze een traumatische gebeurtenis pas kan verwerken als ze deze kan inbedden in de narratief van de collectieve herinnering - een verhaal met een ‘ervoor’ en een ‘erna’ dat het belang van die gebeurtenis kan relativeren en er betekenis aan verleent (Brison 1999). | |||||||||||||||||||||
De Afrikaner-nationalistische mytheBinnen de AfrikanerGa naar eind1 gemeenschap neemt het veronderstelde gemeenschappelijke verleden van oudsher een centrale plaats in. Na de Tweede Anglo-Boerenoorlog (1899-1902) trad er een culturele elite van journalisten, onderwijzers en predikanten op de voorgrond die doelbewust vorm en richting probeerde te geven aan het identiteitsbesef van de Afrikaners. Journalistiek, literatuur en christelijk-nationaal onderwijs werden aangegrepen om de Afrikaners tot één volk te smeden met één taal, één geschiedenis en één godsdienst. En met één gemeenschappelijke vijand: de Engelse koloniale machthebber (Hofmeyr 1993). Na de erkenning van het Afrikaans als tweede ambtelijke taal naast het Engels in 1926 werd de rol van deze culturele elite, de Tweede Afrikaanse Taalbeweging, steeds meer overgenomen door rabiate nationalisten, die naast het Engelse element in de Zuid-Afrikaanse samenleving ook de oorspronkelijke zwarte bevolking van het land in toenemende mate als een probleem gingen zien dat zoveel mogelijk beheerst moest worden. Hun machinaties zouden uiteindelijk leiden tot de invoering van de apartheidswetgeving in de jaren na 1948. Gedurende bijna de gehele twintigste eeuw functioneerden verwijzingen naar de Anglo-Boerenoorlog als klassieke voorbeelden van Nora's lieux de mémoire. Datzelfde geldt voor vele andere namen van personen, plaatsen of gebeurtenissen, zoals ‘Paul Kruger’, ‘de Grote Trek’ en ‘de Slag bij Bloedrivier’. Beelden en nationale feestdagen, zoals het Voortrekkermonument en het Vrouwenmonument in Bloemfontein (ter nagedachtenis van de 28.000 vrouwen en kinderen die tijdens de Tweede Anglo-Boerenoorlog omkwamen in de Britse concentratiekampen) of Van Riebeeckdag (6 april) en Geloftedag (16 december), hadden gedurende bijna de gehele twintigste eeuw een vergelijkbare functie. Ze maakten allemaal deel uit van een bepaald discours dat je de ‘cultural memory’, de ‘civil religion’ of de ‘nationale mythe’ van de Afrikaners kunt noemen (Moodie 1975). Deze mythe beklemtoonde bepaalde heroïsche feiten uit de geschiedenis van de Afrikaners, terwijl andere historische feiten juist géén aandacht kregen. Hoewel de betekenis die er aan de verschillende lieux de mémoire gehecht werd, kon fluctueren al naar gelang de gebruikscontext veranderde,Ga naar eind2 kan in het algemeen gesteld worden dat hiermee een beeld gecreëerd werd van de Afrikaner als vroom, sober, dapper en behept met een onstuitbare vrijheidsdrang. De nadruk op deze eigenschappen uit het verleden moest de Afrikaners stalen voor de uitdagingen die vóór hen lagen. | |||||||||||||||||||||
Constructie van een ‘nieuw’ Zuid-AfrikaVolgens Hobsbawm en Ranger voelen mensen vooral behoefte aan (het uitvinden van) tradities in perioden van grote maatschappelijke veranderingen (Hobsbawm en Ranger 1983, p. 5). Zo'n overgangsperiode deed zich in Zuid-Afrika voor in de jaren negentig van de twintigste eeuw, met de afschaffing van de apartheid en de overgang naar een democratie voor alle Zuid-Afrikanen. Dit leidde tot een herbezinning op en omverwerping van een groot aantal ‘invented traditions’ uit het apartheidstijdperk. Zo kregen sommige steden en dorpen, rivieren, luchthavens en verkeerswegen een nieuwe naam: een naam die minder beladen was (bijvoorbeeld gebouwen die waren vernoemd naar president H.F. Verwoerd, ‘de architect van de apartheid’) of één die de cultuur van een voorheen gemarginaliseerde bevolkingsgroep representeerde (zo werd de Oranjerivier omgedoopt tot Groot-Gariep, een naam die is ontleend aan de taal van de Khoi). Typische Afrikaner-nationalistische feestdagen werden afgeschaft of kregen een andere invulling, terwijl er ook nieuwe feest- en herdenkingsdagen aan de kalender werden toegevoegd. De belangrijkste vorm van herbezinning op het Zuid-Afrikaanse verleden was natuurlijk het optreden van de Waarheids- en Verzoeningscommissie, die tot taak had om historische feiten die in het verleden weggemoffeld werden (zoals martelingen, moorden en verdwijningen) alsnog een plaats in de officiële geschiedenis te geven en om slachtoffers uit alle bevolkingsgroepen de kans te geven om hún verhaal te vertellen.Ga naar eind3 (Her-)bevestiging van de eigen identiteit en van het onrecht dat mensen | |||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||
onder het apartheidsbewind is aangedaan, is ook de achterliggende gedachte bij initiatieven zoals de ‘Miscast’-tentoonstelling in het Suid-Afrikaanse Museum in 1996,Ga naar eind4 de oprichting van het Distrik Six-Museum,Ga naar eind5 het Apartheidsmuseum en het Robbeneiland-museum, de begrafenis van Saartje Baartman,Ga naar eind6 de herschrijving van geschiedenisboeken voor het onderwijs en verschillende projecten om mensen uit achterstandsgroepen ertoe aan te zetten hun levensverhalen op te schrijven, in eigen beheer uit te geven en binnen de eigen gemeenschap te verspreiden. Halverwege de jaren negentig introduceerde de toenmalige vicepresident Thabo Mbeki het concept ‘African Renaissance’, een emancipatiebeweging die de Zuid-Afrikanen bewust moet maken van de kracht en de rijkdom van de traditionele Afrika-culturen. | |||||||||||||||||||||
De bevrijding van de Afrikaanse literatuurAls het gaat om herziening van de geschiedenis en het creëren van een nieuwe collectieve identiteit (‘nasie-wording’) kan literatuur een belangrijke rol vervullen. In de jaren tachtig - de periode direct voorafgaand aan de politieke omwentelingen van de jaren negentig - had de Zuid-Afrikaanse literatuur een sterk geëngageerd karakter. Na de Soweto-opstand van 1976, die bijna zevenhonderd, hoofdzakelijk jonge, mensen het leven had gekost, had het verzet tegen de apartheid zich verhard. De toenmalige president, P.W. Botha, reageerde door de ‘Totale Aanslag’ tegen vijanden van de apartheidsstaat aan te kondigen. In 1985 werd de Noodtoestand ingesteld, een maatregel die in sommige delen van het land tot 1990 van kracht zou blijven. Tegenstanders van de regering konden zomaar in de gevangenis verdwijnen, de persvrijheid werd aan banden gelegd, de townships brandden en Zuid-Afrikaanse dienstplichtigen werden ingezet bij schimmige militaire operaties in de buurstaten Mozambique en Angola. Tegen deze achtergrond kónden schrijvers zich moeilijk afzijdig houden. Sommige zagen het als hun taak om de rol van de gemuilkorfde journalisten over te nemen en verslag te doen van wat er in hun land gebeurde, zodat de hele wereld het zou kunnen lezen. De Afrikaanstalige literatuur werd gedomineerd door het korte verhaal. Het was de tijd van het postmodernisme, de grensliteratuurGa naar eind7 en de opkomst van gay schrijvers die op hün manier de gevestigde orde onder druk zetten.Ga naar eind8 André P. Brink heeft zich in verschillende essays uitgesproken over de effecten van deze verregaande politisering op de (Zuid-)Afrikaanse literatuur (zie Brink 1998a, Brink 1998b en Brink 1999). ‘One of the many problems posed by the kind of literature produced in such circumstances’, schrijft hij in ‘Interrogating silence’ (1998), is of course the reduction of the co-ordinates in the situation, a tendency towards simple oppositions and binarities. In the best writers these conditions sharpened the imagination, forced it to become more resourceful, refined its subtleties. But contextually the binarities persisted in the tendency to reduce the world to predictable patterns of us and them, black and white, good and bad, male and female. When this climate did not overtly impinge on the processes of writing, at the very least it conditioned the reception of whatever was written. (Brink 1998a, p. 16) Met de afschaffing van de apartheid was de weg vrij voor herbezinning op het verleden. Net zoals de zittingen van de Waarheids- en Verzoeningscommissie, werd ook de literatuur een plaats waar voorheen gemarginaliseerde stemmen alsnog gehoord konden worden. Een belangrijke verrijking van de Afrikaanse literatuur, in dit verband, is de toename van het aantal bruin skrywers.Ga naar eind9 Deze ontwikkeling begon met Die verdwaalde land van Abraham Phillips (1992). Phillips had deze novelle, opgetekend in een schoolschriftje, naar André Brink gestuurd, en verontschuldigde zich in een begeleidend briefje voor de vele spelfouten: ‘Soos u sal lees ik ek maar standerd 4 uit die skool’ (Phillips 1992, p. 7). Na dit bescheiden begin - Phillips' tekst beslaat nog geen zestig pagina's - volgde in 1995 de breed opgezette roman Vatmaar van de toen al 70-jarige A.H.M. Scholtz. In deze kroniek herschreef Scholtz - een voormalige bouwvakker - de Zuid-Afrikaanse geschiedenis vanuit het perspectief van een kleurlinggemeenschap in een afgelegen dorp. Sindsdien hebben meer bruin skrywers het voorheen overwegend blanke domein van de Afrikaanse literatuur betreden, van wie S.P. Benjamin, E.K.M. Didoen Kirby van der Merwe vooralsnog het meest veelbelovend lijken. De neiging om het verleden onder de loep te nemen, werd versterkt door de grote historische verschuivingen elders in de wereld (de val van de Berlijnse Muur en het uiteenvallen van de voormalige Sovjetunie), de naderende millenniumwisseling en herdenkingen rondom de komst (350 jaar geleden) van Jan | |||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||
illustratie Jaap Smit
| |||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||
van Riebeeck en de vestiging van een Hollandse verversingspost aan de Kaap (1652) en rondom de Tweede Anglo-Boerenoorlog (1899-1902). André Brink heeft met groots opgezette romans als Inteendeel (1993), Sandkastele (1995) en Duiwelskloof (1998) geprobeerd de invented tradition van de Afrikaner-nationalistische mythe vanuit meerdere richtingen onder spanning te zetten (bijvoorbeeld door te kiezen voor een feministisch danwel een continentaal Afrika-perspectief). Typerend voor deze tendens van herschrijving van de geschiedenis is ook de roman Die reise van Isobelle van Elsa Joubert (1995), een epische vertelling over drie generaties vrouwen vanaf de Tweede Anglo-Boerenoorlog tot aan het einde van de apartheid. Binnen het kader van het onderzoeken en bijstellen van de geschiedenis moeten ook de romans Op soek na generaal Mannetjies Mentz van Christoffel Coetzee (1998) en Eilande van Dan Sleigh (2000) genoemd worden, evenals de Stemme-trilogie van Karel Schoeman (1993-1998). Mariene van Niekerk zette met Triomf (1994), een roman over de strapatsen van een Afrikaner familie Flodder, het beeld van de Afrikaners als beschaafd volk op hilarische wijze op z'n kop. Bezinning op het verleden leidde voorts tot een exploratie van motieven uit de volksoverlevering, zowel uit de Afrikaner als uit de voorheen gemarginaliseerde Afrika-tradities, waardoor een magisch-realistische sfeer ontstaat. In enkele van haar beste verhalen verbindt Riana Scheepers een Europese leefwereld met elementen uit de Zoeloe-cultuur waarin ze opgroeide tijdens haar jeugd in KwaZulu Natal. Ook André Brink grijpt - in zijn al eerder genoemde romans motieven uit verschillende inheemse tradities aan om er strakke westerse, mannelijke en exclusief-blanke denkpatronen mee te ondergraven. Ten slotte maakte het wegvallen van de noodzaak om politiek stelling in te nemen ook ruimte voor meer luchthartige vormen van literatuur en lectuur. Deon Meyer verwierf internationale bekendheid als schrijver van speurdersverhalen. Daarnaast deed het genre van de erotische of hygroman zijn intrede. Door het ineenstorten van de voorskryfmark - de markt voor schoolboeken die in het verleden een belangrijke inkomstenbron vormde voor Zuid-Afrikaanse uitgeverijen - werd het in de jaren negentig moeilijker om literair werk uitgegeven te krijgen via de gevestigde uitgevershuizen. Er werden echter kleine, niet-commerciële uitgeverijen opgericht die in staat waren een deel van deze leemte op te vullen. Daarnaast gebruiken jonge schrijvers het internet om hun werk aan lezers te presenteren. De door Etienne van Heerden opgerichte webwerf Litnet (www.mweb.co.za/litnet/) ontwikkelde zich in snel tempo tot een toonaangevend discussieforum, waarop schrijvers en lezers van gedachten wisselen over ontwikkelingen in de Zuid-Afrikaanse literatuur en andere culturele en maatschappelijke vraagstukken. | |||||||||||||||||||||
De bloedboom van TallejareVeel van de hierboven aangestipte tendensen zijn terug te vinden in Etienne van Heerdens roman Die swye van Mario Salviati.Ga naar eind10 De hoofdpersoon is Ingi Frieälander, medewerkster van het nationale kunstmuseum in Kaapstad, die opdracht heeft gekregen om in het afgelegen Karoo-dorpje Tallejare een bijzonder beeldhouwwerk aan te kopen. Het feit dat de afslag naar Tallejare niet op de kaart staat aangegeven (p. 18) en het dorp dus eigenlijk niet lijkt te bestaan, roept al meteen een magisch-realistische sfeer op. Deze sfeer wordt versterkt door plastische topografische aanduidingen als Moordenaarskaroo, Weemoedsvlakte en Vyandonderdaan. Hoewel de meeste namen in het boek gefingeerd zijn, bestaat de Moordenaarskaroo écht. Het is tegen het uitgestrekte en desolate landschap van deze streek dat Van Heerden verschillende van zijn romans heeft gesitueerd. Het beeld dat Ingi moet zien te bemachtigen, zorgt eveneens voor vervreemding. Het doet zowel aan een mens als aan een vis denken en lijkt, afhankelijk van de hoek van waaruit je het bekijkt, zowel op te stijgen als terug te wijken. Net als het leven, verklaart de vermeende maker ervan, Jonty Jack: ‘Jy dink nog jy gaan vorentoe, dan steier jy inderwaarheid weer terug die verlede in’ (p. 14). En daarmee is het centrale thema van de roman gegeven. Want tijdens haar verblijf in Tallejare raakt Ingi gefascineerd door de geschiedenis van het dorp en haar bewoners. Heden en verleden lopen op verhaalniveau letterlijk door elkaar, doordat enkele personages die al lang dood zijn, nog steeds rondwaren. Net als in zijn succesroman Toorberg speelt Van Heerden hier met een opvatting die in verschillende Afrika-culturen voorkomt, namelijk dat het menselijk bestaan drie sferen kent: die van de voorouders, de levenden en de ongeborenen, en dat deze drie samen het lot van de individuele mens bepalen. ‘Waarom kry ek die gevoel’, vraagt Ingi zich af. dat dinge wat soveel jare tevore gebeur het, nou hier voor my ontvou, en dat dit vir my en almal om my betekenis het? Is dit omdat die dinge nooit uitgepraat en verwerk is nie dat hulle so aanwesig bly? Is dit die | |||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||
onafgehandelde verlede wat hardnekkig hede bly? Hier is 'n dorp sat van oorloë en geweld en gierigheid, voos geskinder en ingeteel, en tóg is daar soveel wat ongesê bly. (pp. 254-255) De geschiedenis van Tallejare, ontdekt Ingi, wordt beheerst door goud, water en veren. Met het goud worden de legendarische ‘Krugerponden’ bedoeld: geld uit de schatkist van de Zuid-Afrikaanse Republiek (Transvaal), dat tijdens de Tweede Anglo-Boerenoorlog op raadselachtige wijze is verdwenen. De werkelijke historische toedracht doet hier niet ter zake. In Van Heerdens voorstelling geeft president Kruger een handjevol Boerencommando's opdracht om een deel van de Transvaalse staatskas uit handen van de Britten te houden. De mannen trekken een jaar lang rond met een zwarte ossenwagen, beladen met goud. Op de wagen bevinden zich ook vijf afgehakte kinderhandjes; die moeten naar Londen gestuurd worden om koningin Victoria te overtuigen van het harde lot van de Afrikaner vrouwen en kinderen in de Britse concentratiekampen. Het beeld van de zwarte ossenwagen refereert niet alleen aan de Grote Trek (1838) en de symbolische Ossewa-trek (1938), maar ook aan de Verbondsark (p. 145), waardoor het opeens bijbelse proporties krijgt, zoals dat in de Afrikaner-nationalistische geschiedschrijving vaker gebeurde (Moodie 1975). De ossenwagen, de Krugerponden en het lijden in de concentratiekampen zijn bekende topoi uit de Afrikaner civil religion. Van Heerden activeert hiermee een heel reservoir aan verwante associaties die jarenlang deel uitmaakten van het heersende discours. Hij vult deze weergave van de geschiedenis echter aan met episodes waarvoor er in dit discours nu juist géén plaats was. Dat er een zwarte vrouw met de ossenwagen meetrekt die door de commando's is ontvoerd en elke nacht door hen wordt misbruikt, en dat er oprechte gevoelens van liefde ontstaan tussen deze Siela Pedi en de leider van de expeditie, veldkornet Rooibaard Pistorius, is iets waarover in Tallejare jarenlang gezwegen is. Het zijn dit soort gegevens die ook uit de Afrikaner-nationalistische geschiedschrijving werden geweerd, en waar men zich in het ‘nieuwe’ Zuid-Afrika alsnog mee moet verstaan. Als de mannen in 1901 in Tallejare aankomen, besluiten ze - de uitputting nabij - hun tocht te staken en het goud te begraven. Slechts twee mannen weten waar ‘Goudseput’ zich bevindt. Rooibaard Pistorius en de schatrijke struisvogelkweker Meerlust Bergh bezitten elk een deel van de kaart waarop de plek staat aangeduid. Het personage Meerlust Bergh geeft Van Heerden de gelegenheid om de episode van de feather boom uit het begin van de twintigste eeuw in zijn roman te betrekken, toen Zuid-Afrikaanse boeren, vooral uit de omgeving van Oudtshoorn, veel geld verdienden aan de verenmode in Europa. Ze bouwden barokke ‘veerpaleizen’ en lieten de champagne rijkelijk vloeien. Dit geldt ook voor Meerlust Bergh. Meerlust, echter, probeert met zijn luidruchtige optreden zijn onzekerheid te overstemmen: hij weet dat er zwart en Khoisan-bloed door zijn aderen stroomt en dat de blanken van Tallejare hem alleen om zijn geld accepteren (p. 83). Ook Meerlusts zoon GrootKarel Bergh probeert, aan de vooravond van de Grote Apartheid (1948), met allerlei megalomane projecten de aandacht van zijn afkomst af te leiden (p. 84, p. 106). Zijn meesterstuk moet het Blitswaterkanaal worden, een kilometers lange stenen goot die het water uit een reservoir verderop over de Weemoedvlakte naar het dorre Tallejare moet voeren. Een klein obstakel is Berg Onwaarskynlik, maar Karel heeft uitgerekend dat - volgens de Wet van Bernoulli - het water onderweg genoeg momentum krijgt om langs de berghelling omhoog te kunnen stromen. De man die dit fantastische plan moet realiseren, is de doofstomme ItaliaanseGa naar eind11 steenhouwer Mario Salviati, of ‘Stom Taljaner’, zoals hij in het dorp wordt genoemd. Volgens de ‘bloedboom’ van Tallejare is iedereen familie van elkaar - blank, bruin en zwart. Deze ongewenste verwantschappen worden geïmpliceerd door de titel van de roman. Mario Salviati's aangeboren handicap krijgt namelijk een nieuwe dimensie als hij, op de dag dat het water van het Blitswaterkanaal ‘weigert’ om de berg over te gaan, getuige is van GrootKarel Berghs metamorfose (p. 91). Als het project waarmee hij zijn positie in de blanke gemeenschap van Tallejare moest veiligstellen, lijkt te mislukken (het water ‘weigert’ aanvankelijk doordat er te veel stof in het kanaal ligt), verandert diens huidskleur van blank naar bruin, de kleur van zijn moeder, de Indische prinses Irene Lampak, en zijn vader, de halfbloed Meerlust Bergh (pp. 124-127). Omgekeerd zullen er ook onder de zwarte bevolking van Tallejare heel wat mensen met blanke voorouders rondlopen - het product van ‘'n [m]an en 'n vrou, ja, en 'n liefde wat nie liefde genoem durf word nie’ (p. 254). Het geheim rond de goudschat is ook het geheim van de bloedbanden die de gemeenschap zowel verdelen als bijeenhouden; op de dag dat de Krugerponden gevonden worden, zullen ook alle verzwegen geschiedenissen aan het licht komen. | |||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||
Van steenhouwer tot natie-bouwerAls Ingi in Tallejare komt, is Mario Salviati niet alleen doofstom, maar ook blind. Ze ontfermt zich over de oude man en slaagt erin hem uit zijn isolement te verlossen door hem het vertrouwen in zijn resterende zintuigen - reuk en tastzin - terug te geven. Haar poging om Salviati te redden, is tegelijkertijd een manier om zichzelf te bevrijden: ze gaat weer schilderen. Daarmee schaart ze zich in de rij kunstenaars die het boek bevolken: de San die de rotstekeningen in de grot op Berg Onwaarskynlik hebben gemaakt; ontdekkingsreiziger William Gird met zijn schetsboek; de mode-ontwerper Meerlust en zijn vrouw, hoedenmaakster Irene Lampak; GrootKarel met zijn Blitswaterkanaal; steenhouwer Salviati en beeldhouwer Jonty Jack, de zoon van GrootKarel Bergh. Meerlust Bergh verwees naar zijn struisveren als ‘plumes de fantalsie’ (p. 282). Niet toevallig betekent het Franse woord ‘plume’ ook ‘pen’. In zijn essay ‘Herontdekking van een continent’ (1996) geeft André Brink een aanduiding van het belang van de fantasie voor een land dat zich aan het begin van een nieuwe periode in haar geschiedenis bevindt: Wat dit soort verzinnen of uitvinden beoogt is de deur openzetten voor vergelijkend lezen. [...] En omdat de tekst niet als definitief, of finaal, of absoluut wordt gepresenteerd, maar als exploratie van een van de mogelijkheden, wordt de lezer uitgenodigd zijn of haar kritische vermogens alert te houden bij het volgen van de processen van de verbeelding, om uit te komen bij wat in een gegeven context relevanter, betekenisvoller, of gewoon nuttiger is. [... L]eren het continent van onze verbeelding te bewonen zou wel eens een van de dankbaarste uitdagingen kunnen zijn waarvoor Zuid-Afrikanen - zowel lezers als schrijvers - in deze tijd van verandering geplaatst worden, in de wetenschap dat noch de geschiedenis, noch de morele grenzen van dit continent voor altijd vastliggen, maar constant opnieuw moeten worden uitgevonden en geherwaardeerd.Met Die swye van Mario Salviati geeft Van Heerden een indicatie van de rol die schrijvers - en kunstenaars in het algemeen - binnen de context van het ‘nieuwe’ Zuid-Afrika zouden kunnen vervullen. Daarbij gaat het niet alleen om het traceren van concrete verzwegen Kaft van boek van Van Heerden
geschiedenissen binnen de invented tradition, maar ook om het blootleggen van de uitsiuitingsmechanismen die aan stiltes van deze aard ten grondslag liggen. De fantasie van de schrijver en de juxtapositie van verschillende verhaaltradities, eventueel vervat in een magisch-realistisch kader, kunnen - door erkenning te geven aan het gebeurde of aan dat wat binnen de gegeven maatschappelijke structuren kon gebeuren - een bijdrage leveren aan de verwerking van collectieve trauma's uit de apartheidstijd. En die verwerking is noodzakelijk om de toekomst met vertrouwen tegemoet te kunnen zien. Tegelijkertijd creëert Van Heerden - tijdelijk, zoals alle waarheden uiteindelijk tijdelijk blijken te zijn - een nieuwe mythe, één waarin verleden, heden en toekomst van alle bevolkingsgroepen van de rainbow nation een plaats krijgen. Ingrid Glorie (1969) is als aio verbonden aan het Onderzoeksinstituut voor Geschiedenis en Cultuur van de Universiteit Utrecht en werkt aan een proefschrift over de literatuur van de Tweede Afrikaanse Taalbeweging (1902-1930). Daarnaast is ze actief als literair journalist en vertaler. | |||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||
Literatuur
|
|